zondag 20 december 2009

Tussenstation

Luchthavens zijn een wonderlijk soort vrijplaatsen. Niemandsland, een universeel overal en nergens, steeds hetzelfde en toch altijd anders. Die merkwaardige sfeer versterkt zich nog op overstapluchthavens, omdat die niet met een plaats geassocieerd raken, maar een geïsoleerde cocon blijven, gevangen tussen twee vluchten. Dat vacuüm tussen landen en opstijgen kan rare dingen in mensen losmaken .

Luchthaven van Riga, 15 december, 18u30. We nestelen ons in een hippe koffiehoek, proberen koffers en tassen te verstouwen tussen de voor deze omgeving niet erg praktische fauteuils. Naast ons zitten twee mannen verdiept in halve liters bier. Een van hen spreekt ons direct aan, of althans, de dames van ons drietal. “Ladies, join us for a drink.” Ik protesteer – “Ho there, they are with me!” – “Ah, a bigamist. Lucky guy, with two such beautful ladies!” De man die ons aanspreekt is het type getapte zakenjongen, na zijn derde halve liter wel toe aan een beetje aandacht. Vlot gebekt, in de tweede zin al een seksuele toespeling. Lang, blond, jaar of vijfendertig, een onmiskenbaar Scandinavisch hoofd van een stereotiep, onspectaculair soort knapheid. Net als zijn reisgenoot keurig in pak.

Waar we naar toe gaan? Kaliningrad. Ja, dat kent hij wel. Keer of zeven geweest. Rare plek, onguur, je gaat daar in het donker liever niet alleen over straat. Het moet vreemd zijn te leven in zo’n exclave met die illusie van vrijheid, omringd door vrije buren. Zelf is hij een Deen, maar hij woont in Tallinn, is op weg naar Vilnius, maar helaas, te laat geboekt, de rechtstreekse vlucht was inmiddels te duur. “ Eight hundred euros, same as for Dubai!”

Waar we vandaan komen? “Nederland! Nederlands is een moeilijke taal,” zegt hij in tamelijk vloeiend Nederlands. Heeft er anderhalf jaar gewoond - Nederlands vriendinnetje. “She looked just like you, when I saw you I though for a minute I was seeing her,” zegt hij tegen een van mijn reisgenotes. In Katwijk heeft hij gewoond, en in Utrecht. Toen ging het uit en is hij vertrokken.

Wat wij in Kaliningrad gaan doen? Trainingen geven in forensische klinieken? Kunnen ze daar wat mee dan? Wat is jullie vak dan? Ah, psychologen en een psychiater. Dure training die jullie gaan geven, als ik die loonkosten reken. Of werken jullie voor de UN of zoiets? Hij en zijn maat zitten in de chemische industrie - “Zgonmaakmiddelen.” (Grijns). Maar de deal waarvoor ze op reis waren is niet gelukt.

Hij stelt ons zijn vriend voor, die nogal stilletjes is. Rossig bleke verschijning, heel geschikt als pastoor. “This is Jonas. He’s an Estonian.” Lag met een honkbalknuppel in het parlement in 1991. Een honkbalknuppel! Maar ja, je gebruikte wat je had. Jonas lacht een flauwe glimlach en maakt een fladderend gebaar met zijn handen dat doet vermoeden dat hij meer in honkbalspelers dan in honkbalknuppels geïnteresseerd is. Verder houdt hij zich buiten het gesprek, is zichtbaar ongemakkelijk met de spraakwaterval tegenover hem.

Zo, Kaliningrad dus. Raar volk, die communisten. Zijn vader was er een, een communist. “Bless him, he is dead since thirteen years.” Werd uit de partij gegooid omdat hij in een Jaguar reed. Maar was een echte man van het volk. En hartstikke gek. “Crazy guy.” Geen wonder dat zijn moeder van hem scheidde.

Hij zou zijn kinderen wel eens willen meenemen naar een Russische kliniek, Dan kijk je weer wat reëler naar je eigen wereld. Hij heeft ze meegenomen naar Senegal. Kijken in schoolklassen van vijftig leerlingen. Dat maakte wel indruk. Hij had ze daar best een paar weken willen laten, “but they would have gone crazy.”

“So... mental hospitals…”

We houden het weer even bij onszelf. Een van mijn reisgenoten zendt niet al te subtiele signalen van desinteresse uit. “Dat heb ik nou altijd, dat dat soort types tegen me beginnen uit te weiden.” We proberen te ontsnappen uit de ongemakkelijke namaak-intimiteit van een wildvreemde die ongevraagd zijn doopceel licht. Biografische diarree. Maar hij laat niet zomaar los, lijkt de signalen van lichte verveling onzerzijds ook niet op te pakken, of misschien meer, er wat door in de war te raken. Even verdiept hij zich in een tête-à-tête met zijn zakenpartner, bijna moedwillig geheimzinnig, gefluisterd, maar dan wendt hij zich weer met groot gebaar onze kant op.

“I was in a mental hospital. Twice.”

Zijn ogen blikkeren en zeggen, ‘ha, daar heb ik jullie’ “First time because my father died, and second… blablabla. I felt weird things. Like my fingers they were growing and shrinking all the time.” En een paar dagen terug is hem iets heel vreemds gebeurd. Mensen geloven niet als hij het vertelt. “I will tell you before I leave...” - “ Je maakt het wel spannend.” Dat verstaat hij niet. “Suspense. Like a cliffhanger in a TV series.”

Er is iets gebeurd met zijn verschijning gaandeweg, bijna ongemerkt. Alsof zijn pak langzaam desintegreert. Het colbertje is uit nu, zijn witte bloes hangt onordelijk onder de donkerblauwe spencer uit, je weet niet helemaal of het effect casual-modieus is of toch meer haveloos.

Jonas begint aanstalten te maken voor vertrek. Maar de blonde Deen laat zich zijn moment niet ontnemen. “I will tell you what happened, I promised. Two days ago I dreamt that a UFO landed on my back… Since that time, my back hurts. Strange, huh?” Hij staat op en draait zich om. Zonder een moment bedenken trekt hij zijn spencer en overhemd omhoog, midden in het bedaagde koffierestaurant, en toont zijn naakte rug. Verveelde reizigers kijken verrast op, glimlachen onzeker. De goudbruine huid is van boven tot onder bedekt met een regelmatig patroon van donkerpaarse perfect ronde vlekken, elk ter grootte van een kleine jampotdeksel, zeker meer dan twintig stuks. “Well?” Het klinkt ineens bijna agressief, uitdagend. “Well, do you see something on my back? Do you? How do you explain that?”

We zouden denken aan een wijdlopige grap. Maar de oprecht ontdane blik van zijn reisgenoot doet anders vermoeden. Die leidt zijn collega haastig de koffiehoek uit. Maar de zachte aandrang wordt niet gewaardeerd. “ Don’t fuck me up!” roept de Deen, met vlammende blik en onverholen woede in de stem. - Later passeren ze nog een keer. De Deen ziet er verward en verwilderd uit en wordt door Jonas-van-de-honkbalknuppel met zachte drang, een hand in de rug, de goede kant op geleid.

***

Olga, onze tolk, moet hartelijk lachen om het verhaal als we het haar een paar avonden later vertellen in een restaurant in Chernyakhovsk. “Yes, yes! It is a very well-known home remedy.” Kleine, ballonvormige glaasjes van dik glas worden snel van binnen verhit door er een staafje met brandende watten in te steken. Dan wordt elk glaasje met de opening op de huid geplaatst, en doordat de binnenzijde door de verbranding van lucht min of meer vacuüm is geraakt wordt de huid met kracht het glaasje in gezogen. “People use it to get rid of colds and back pains. There has been some research, but it seems that it doesn’t really work…”

zondag 13 december 2009

Dikke en dunne Brahms

Als we het dan toch weer eens over muziek hebben, wat hier tenslotte altijd de bedoeling was… Terwijl Mahler nog nagonst ben ik dezer weken eigenlijk veel meer in de ban van Brahms. Brahms ja, die componist die, op een verkeerd moment door een verkeerd orkest verkeerd gespeeld zo ongeveer het beste slaapmiddel is dat je kunt wensen. En hij wordt nogal eens verkeerd gespeeld, de arme Johannes, niet in de laatste plaats omdat hij dat zelf zo gemakkelijk heeft gemaakt. Zoals naar verluidt de keizer tegen Mozart zei, “zuviel Noten.” De componist had zijn contrapuntische Erfindungsfreude gewoon niet in de hand. De strijkers zwoegen zich in het zweet op al hun syncopische tegenstemmen, met bonkige pianohand neergepend in liggingen en met sprongen waar een violist of cellist niet gelukkig van wordt. Het resultaat in de meeste traditionele uitvoeringen is de beruchte donkerbruine Brahmssoep, an acquired taste.

Het is met spijt dat ik moet bekennen dat Ivan Fischer en zijn Hongaarse troepen niet geheel en al uit die traditie ontsnappen, al doen ze hoorbaar hun best, en niet zelden met succes. De muziekpers is in den brede lyrisch over hun fonkelnieuwe Brahms Eén, maar ja, na een Mahler Vier zoals die recent van hun hand verscheen kan dit muzikale dream team ook eigenlijk geen kwaad meer doen. Alleen is Brahms geen Mahler. Dat is Fischer niet ontgaan, en het is heerlijk te horen hoe hij met vaste hand sommige van die vele tegenstemmen voor het voetlicht tilt, zodat je de hele uitvoering door het prettige gevoel hebt dingen te horen die je nooit eerder gehoord hebt. Aan drama en dreigend Noord-Duits regenzwerk ontbreekt het evenmin. Jammer alleen dat de dirigent het tempo alle kanten op jojoot, hoorbaar onkundig van het feit dat Brahms zelf ooit zei dat tempoveranderingen slechts discreet dienen te worden toegepast. Zelfs als een ritenuto in de partituur staat ingeschreven kan Fischer zijn ongeduld niet bedwingen en zet hij de vertraging, bijvoorbeeld naar het coda van het eerste deel, rustig twintig maten te vroeg in. Van de beruchte accelererende pizzicati aan het begin van de finale maakt hij helemaal een zootje, door eerst te lang op de rem te trappen en vervolgens plankgas te geven. Niet dat het daarom daarna minder feest is overigens, de symfonie gaat zo uitgelaten schetterend ten einde als men maar wensen kan. Het dieptepunt van de lezing is dan snel weer vergeten, want dat passeerde drie delen eerder, in het wonderschone Andante sostenuto, dat Fischer om duistere redenen voorziet van draderige strijkersportamenti die de pastorale eenvoud van Brahms’ geniale melodieën effectief om zeep helpen. Brahms is geen Mahler, was je dat even vergeten, Ivan? Dat soort gemaniëreerde effectmakerij is het laatste wat deze muziek nodig heeft.

Nu is gemaniëreerde effectmakerij precies datgene waarvan sommigen Roger Norrington graag betichten. David Hurwitz bijvoorbeeld, die op zijn recensiesite een langjarige hetze tegen de Historically Informed Performance (HIP) praktijk heeft lopen en Norrington als de bron van alle kwaad lijkt te zien. Maar het mooie van Norrington is nou net dat het bij hem niet om maniertjes gaat, maar om een consistente, coherente aanpak die misschien academisch genoemd kan worden, maar die toch zelden nalaat yours truly muzikaal te fascineren. Het is jammer en onverdiend dat Sir Roger is afgeserveerd naar een vaag Duits omroeporkest terwijl Gardiner nu net doet of hij de eerste is die Brahms authentiek doet, en Harnoncourt, Mackerras en anderen goede sier maken met interpretaties waarin vrijwel alles dat ze interessant maakt van Norrington is afgekeken – of afgeluisterd eigenlijk. Hoewel, gelukkig ook weer niet helemaal alles – Harnoncourts tic om frases te overaccentueren en te vervallen in miniaturistische obsessies is Norrington vreemd (luister bij Harnoncourt bijvoorbeeld in de Vierde eens naar het tweede thema van het eerste deel, die grandioze bijna-tango. Brahms schrijft allemaal lange bogen, maar zet telkens één halve noot van de lijn separaat neer, zo dus:

Harnoncourt kan het niet laten die schrijfwijze overdreven hoorbaar te articuleren, zodat de schitterende melodie ineens een vreemd-jolige huppel krijgt aangemeten – en van je hopsakee!).

Norringtons opname van de Derde en de Vierde dateert alweer uit 1995 en is verrukkelijk omdat Brahms er alles is waarmee hij nooit wordt geassocieerd: lenig, veerkrachtig, helder, doorzichtig, licht, pittig. Eindelijk horen we eens niet die gezette, statige oude heer met zijn weelderige sinterklaasbaard, maar de frisse, opmerkelijk knappe jongeman die hij ook ooit was en die achter die warme baard natuurlijk gewoon voortbestond. Wat wordt veel muziek toch ongemeen prachtig wanneer dat eeuwige vibrato achterwege wordt gelaten! Wat komt er leven in de brouwerij als wordt afgezien van trekkerige graftempi – we weten tamelijk zeker dat langzame tempi vroeger zo langzaam niet waren; zelfs Mahler deed zijn Adagietto nog in de helft van de tijd die Bernstein of Haitink ervoor nemen. En wat een ijzeren logica verraden deze symfonieën ineens als zesendertig staalbespannen violen worden vervangen door zeventien instrumenten met darmsnaren zodat je plotseling hoort wat de blazers allemaal doen. Vooral omdat die zelf ook wat rauwere stemmen hebben dan het hoogglansmaterieel van het moderne orkest. Alleen al het bronstige cuivré van de hoorns is de aanschaf van deze CD dubbel en dwars waard. Of anders wel de korte motieven die van links naar rechts heen en weer flitsen tussen de antifonaal opgestelde eerste en tweede violen. Het bruist van kleur en leven. Zo blij word ik van Norringtons Brahms dat ik zonet een exorbitante vijfendertig euro heb neergeteld om ook zijn opname van de Eerste te bemachtigen, die niet meer wordt geperst. Zodat deze wonderschone cyclus dadelijk compleet op het schap kan naast die andere favoriet, Berglund met het Chamber Orchestra of Europe.

Meer oudheidkunde

Het wordt tijd voor een nieuwe krant. Op de kunstpagina trof me gisteren het verheugende nieuws dat architect Oscar Niemeyer (102) na een geslaagde operatie weer aan het werk gaat. Hij is vanavond al sigaartjes paffend te bewonderen in een documentaire bij de VPRO. Bert Wagendorp bericht in zijn column dat Gijs van Tuyl, na vijf jaar directeurschap van een gesloten museum, zich nu op zijn 68ste gaat toeleggen op een wereldreis en een studie filosofie. En om een en ander af te maken doet het weekendmagazine gezellige human interest stukjes over paren die na hun 50ste pas aan kinderen beginnen, en bejaarden die na hun 80ste nog vrolijk achter het autostuur kruipen.

Ik zei het al, ik ben een obsessie rijker. Maar de redactie van de Volkskrant lijkt dat te weten en een duivels genoegen te scheppen in subtiele treiterij...

zaterdag 5 december 2009

Mooi wederopgestaan

Het is een hele toer om als abonnementsloze provinciaal een paar kaartjes te bemachtigen voor ons onvolprezen KCO, zeker wanneer er een grote Mahler op het menu staat. ‘Hoekbalkon Noord, rij 5’ zag er op de zaalplattegrond alleszins uit als een hopeloze engelenbakconstructie, maar dat viel bijzonder mee. We zweefden gisteravond op de hoogste stoelen in de zaal met wijds uitzicht boven het Grote Gebeuren, achter ons niets dan de eerbiedwaardige muren van Het Gebouw, en omdat onze buren niet kwamen opdagen miste je enkel nog een theetafel met schemerlampje om het knusse bedoeninkje compleet te maken. Vervolgens gooiden celli en bassen hun barse openingsstatement de zaal in en bleek nog iets aangenamers: het klonk in ons hoekje fantastisch. Open, direct en adembenemend doorzichtig – als dan een orkest als dit speelt, waar letterlijk alles wat er gebeurt mooi is (understatement), val je anderhalf uur lang van de ene verbazing in de andere.

Zelfs als een Mahler Tweede wordt neergeplant die misschien niet helemaal is wat je zelf zou wensen. Niet verrassend (ik wist het al uit zijn Oslose opname van dit werk) is Mariss Jansons een dirigent die deze apocalyptische leviathan met een koel hoofd en een analytische insteek benadert. Het vastberaden rappe tempo van het eerste deel, meer agitato dan maestoso, sprak boekdelen, en je kunt natuurlijk met recht stellen dat er drama genoeg in de noten zelf zit om het zonder vette demagogie te kunnen stellen. Dat gezegd zijnde was de reeks brute dissonanten van het groot koper, waarin Mahlers doodsmachine aan het eind van de doorwerking muurvast loopt, me toch net een fractie te mooi, al maakte de donderklap waarmee de reprise werd aangezet veel goed. Wonderlijk genoeg zorgde Jansons aanpak ervoor dat deze Totenfeier al met al geen duistere probleemstelling werd, op te lossen in het vervolg, maar dat vooral de gelukzalige tonen van het tweede thema indruk maakten, zo ijl en klaar gespeeld, als een voorproefje van de hemel die toch echt pas aan het eind van de finale open gaat.

Bewondering verdiende Jansons getrouwheid aan de partituur. Die bleek uit zorgvuldig uitgelichte accenten, strak geregisseerde tempoverhoudingen en vele momenten van ideale klankbalans (met vaak verrukkelijk hoorbare harpen!). Maar de Maestro ging zelfs zo ver om na het eerste deel daadwerkelijk de ‘Pause von wenigstens fünf Minuten’ in acht te nemen die Mahler op dat punt wil hebben, om te verdoezelen dat het archaïsche menuet dat volgt een muzikaal non sequitur van jewelste is (of misschien beter gezegd, om uitdrukkelijk duidelijk te maken dat hij zich pijnlijk van die non sequitur bewust was). Natuurlijk wist geen mens wat hij met deze onderbreking aan moest. De zaal werd rumoerig, toen kwamen tot overmaat van ramp de solozangeressen binnen en barstte applaus los, en een enkeling meende zelfs de handen op elkaar te moeten brengen toen de Maestro eindelijk weer ten tonele verscheen. Tegen de tijd dat de violen hun zoetgevooisde dans inzetten had je als luisteraar het gevoel dat een nieuw werk begon en vroeg je je af hoe je de koffie had gemist. Al met al een curieus gebaar, en een dat in onze tijd overbodig is. Het postmodernisme heeft ons al lang gedesensitiseerd voor botsende stijlen, sterker nog, stijlbreuken zijn een stijlmiddel op zichzelf geworden. Mahler was zijn tijd weer eens vooruit. Bovendien, iedereen in die zaal kende Mahler II natuurlijk van voor naar achter en weer terug, dus we wisten toch wel wat er zou komen, dat veegt een pauze van vijf minuten niet weg.

Daar kwam bij dat Jansons het middendeel van dat lieflijke menuet een onverwacht donker en stormachtig karakter gaf dat heel goed rijmde met het voorafgegane. In het Scherzo, daarentegen, overheerste de lichtvoetigheid een beetje teveel. De klarinetten riedelden zacht en sierlijk door hun eindeloze guirlandes, maar van het bijtende sarcasme dat hier aan de orde is, was vrijwel niets te horen. Zo werd ook hier het kalmste gedeelte, het lieflijke trio, het hoogtepunt, een droom van melk-en-honing gedragen door zilverglanzende trompetten. In de catastrofe die volgt viel vooral op hoe Jansons de woelig stuwende vioolgolven op de voorgrond hield en het koper in toom, en toen was Bernarda Fink aan de beurt om de rode roos te bezingen. Dat deed ze met een nerveuzig bibbervibrato dat mij niet zo heel erg kon bekoren, al heeft haar stem een prachtig timbre en trof ze de noten spatzuiver, zonder halen en hijsen. (Trouwens, vergeleken met de Russische blaasbalg die Gergiev recent in Londen in deze rol castte is ieder alternatief een godsend).

De aandacht werd overigens enigszins van de zangeres afgeleid doordat de koperkoralen die haar begeleidden verrassenderwijs van buiten de zaal klonken. Mahler adviseert om deze blazers op enige afstand achter het orkest te plaatsen, maar het is duidelijk dat hij daarmee niet bedoelt dat ze buiten de deur moeten worden gezet. Zijn partituren zitten vol met dit soort idealistische maar weinig praktische suggesties, je moet immers of een heel regiment reservekoper hebben dat je voor tien maten op de achterste rij zet, of zien dat een clubje blazers achterwaarts verhuist zonder de muzikale gang van zaken te verstoren. Jansons dacht het probleem pragmatisch op te lossen door betreffende passages dan maar te laten spelen door het Fernorchester dat immers toch al in de gang zijn beurt stond af te wachten; - kennelijk vergetend dat hij daarmee het metafysische programma van de componist nogal ontwrichtte. Mahler bewaart zijn verre blazers niet voor niets tot de Finale, het zijn de doemdagengelen met hun bazuinen die we daar horen, en die kun je niet even inhuren om een aards wijsje te begeleiden. Ik besefte pas later dat dit tekenend was voor de gehoorde uitvoering: secuur naar de letter van de partituur, maar in zijn nuchterheid de symboliek ervan te vaak vergetend.

Wat niet wil zeggen dat de Donner und Blitz van de grote slotcollage hun uitwerking misten, integendeel (al kan ik de centrale, manische mars nooit meer helemaal serieus beluisteren sinds ik Vestdijks venijnig treffende omschrijving ervan las als ‘een lustig marsje waarop de doden zich naar het Laatste Oordeel spoeden’, of iets van die strekking – maar dat is natuurlijk niet Jansons schuld). Ook hier echter maakte Jansons hoorbaar hoeveel van deze muziek eigenlijk heel verstild is, en buitte hij de mogelijkheden van solisten en individuele stemgroepen maximaal uit. Klonken ooit trombones zo romig en fluwelig als ze hier te horen waren in hun Dies Irae koraal? Kwinkeleerde ooit zo’n goudkelige vogel over het post-apocalyptische slagveld? Vielen ooit de triolen van de fagot op het podium en van de hoorn in de verte zo volmaakt samen? Het Groot Omroepkoor bleef kalmpjes zitten tot bijna aan het einde, zachte troost voor zich uit zoemend die enkel een beetje verstoord werd door een al te hoorbare basso profundo met soloneigingen. De grote stuwing naar het triomfale Auferstehen! was niet alleen kippenvelverwekkend (da’s vrij gemakkelijk met deze noten en bezetting) maar waarlijk ontroerend. Alleen jammer dat Jansons vervolgens hoorbaar gas terug nam voor het naspel, waarin je bovendien weer eens wenste dat het Maarschalkerweerdorgel een beetje meer oomph had, en waarin ook wat minder timide klokken niet zouden hebben misstaan. Het was een waardig en nobel slot, maar miste de höchste Kraftentfaltung, de duizelingwekkende extase waar de componist om vraagt.

Het is maar waar je voor gaat. De vraag of er ook té mooi, té volmaakt gespeeld kan worden is natuurlijk zo’n beetje de meest blasé vraag die je kunt stellen. En toch, in mijn ideale Tweede van Mahler krijg ik niet zozeer kippenvel omdat Herman van Kogelenberg fluit kan spelen alsof de Lieve Heer het hem zelf geleerd heeft en omdat zijn spel zo volmaakt gesynchroniseerd is met dat van zijn collega’s op de gang – maar krijg ik kippenvel omdat ik me onder dreigende hemelen op een enorme, verwaaide lege vlakte waan met die laatste, bange vogel terwijl onaardse klaroenen dingen aankondigen waar je niet aan durft te denken.

maandag 30 november 2009

Oudheidkunde

Ellen Vogel (87) ontvangt de Blijvend Applaus prijs als waardering voor haar hele oeuvre. In München is het proces tegen John Demjanjuk (89) begonnen. Helmut Kohl (79), Mikhail Gorbatsjov (78) en George Bush senior (85) verzamelen zich in Berlijn om de val van de Muur te herdenken. Dries van Agt (78) fulmineert tegen Israël (bravo Dries!). Remco Campert (80) schrijft nog wekelijks zijn stukje in de Volkskrant. Queen Elizabeth (83) opent voor de zoveelste keer het Parlement en zakt nog steeds niet in elkaar onder het gewicht van de Engelse koningskroon. Oud BBC reiscorrespondent Alan Whicker (84) doet een deel van zijn eertijds, in de jaren '50, revolutionaire reisprogramma nog eens dunnetjes over in Hongkong. Hella Haasse (91) overweegt het schrijven van een nieuwe roman. Willem Aantjes (86) windt zich op over de koers van zijn CDA. Het Festival van Luzern verlengt het contract met Claudio Abbado (76) met vier jaar. Ook collega George Prêtre (85) is onverminderd in trek, al moet hij wel een beetje grinniken wanneer een concertorganisator hem voor 2011 probeert te boeken.

Zomaar een aantal mediamomenten die mij (42) de laatste tijd opvielen. Ik ben duidelijk een obsessie rijker.

woensdag 25 november 2009

Komt een man bij de dokter...

In de rol van bedrijfsarts heeft de Arbodienst van mijn werkgever een Dr. McDreamy gecast die Patrick Dempsey op afstand het nakijken geeft. Onlangs nog hoorde ik een herintredende collega, die eigenlijk Arbotechnisch wel klaar is, na haar vermeende laatste afspraak met deze halfgoddelijke esculaap juichen, “hij wil me nog een keer terugzien!” Hoe komt iemand in ‘s herennaam zo bruin terwijl het buiten alleen maar grijze Hollandse herfst is? Als patiënt voel je je meteen op sterven na dood wanneer al die demonstratieve, gespierde gezondheid bezorgd naar je toe leunt aan de overzijde van het bureau. Over de rolverdeling kan hier geen twijfel bestaan.

Om het nog erger te maken had de dokter contact gehad met mijn oncoloog, en greep hij de gelegenheid vriendelijk doch beslist te baat om het slecht-nieuws gesprek van een half jaar geleden nog eens dunnetjes over te doen. Lekker direct en op de man af, zoals dat tegenwoordig in desbetreffende opleidingen ongetwijfeld wordt ingepeperd. “Het is duidelijk hoe het gaat eindigen, alleen niet wanneer,” sprak hij warm, terwijl hij me middels een meewarige glimlach een blik gunde op zijn wit blikkerende tandpastareclamegebit. Jongen toch, tandartsen moeten ook ergens van leven! "Hij kan je niet beter maken," voegde hij voor de zekerheid nog toe (vrouwelijke dokters bestaan in McDreamyland natuurlijk niet). Toen ik zo dom was twee half hoopvolle woorden te laten vallen herhaalde hij dat nog maar eens een keer. Enfin, daarmee was de lichte euforie over de positieve scanuitslag van een paar dagen terug wel afdoende verdreven. Die was al wat verbleekt doordat de dokter de prettige stemming van de jongstleden dagen eerder al zo vakkundig hormonaal wist te duiden in termen van adrenaline. Kijk, ik ben een materialist in hart en nieren, maar je kunt je materialisme ook een beetje proberen te timen, toch?

Dokters.

Gelukkig verjoeg de stormwind buiten het dreigende duister in mijn kop weer net zo snel als de jonge dokter het erin had geblazen. “Het is duidelijk hoe het gaat eindigen, alleen niet wanneer.” Dat lijkt me de definitie van het leven zelf. Ook op Dr. McDreamy van toepassing.

woensdag 11 november 2009

Zum Wohl!

Carl Sagan was een held. Tegenwoordig wil je nog wel eens een film in het rampengenre zien waar de wetenschapper een toffe jongen is, ook al heeft dat vaak minder te maken met zijn academische verdiensten en zijn verbeten strijd tegen een corrupte overheid, dan met het feit dat hij wordt neergezet als een stoere vrijbuiter met een driedagenbaard op de vierkante kaak en een woeste net-uit-bed-kuif daarboven. Maar in 1980 was geleerdheid beslist niet cool. Als je slim was, was je een nerd, en vermoedelijk een gestoorde engerd ook nog. Toch kwam Sagan in die jaren onverschrokken op de proppen met de televisieserie Cosmos – een revolutionair concept waarin de schoonheid van ons universum, maar meer nog de schoonheid van de wetenschap bezongen werd. Zoiets hadden we nog nooit gezien, en de titelmuziek van Jean Michel Jarre spookte na elke uitzending nog uren na. Carl Sagan heeft het tijdelijke al lang met het eeuwige verwisseld, maar Cosmos is er weer, op DVD dit keer. Helaas blijkt, net als met Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, dat er zoveel decennia na dato eigenlijk niet meer naar te kijken valt. Fout kapsel; foute jassen; heel foute, pompeuze red-de-wereld speeches uit een tijd dat de nucleaire dreiging acuut gevoeld werd; een gedragen, slepend tempo dat het in deze tijd van afstandsbedieningen en snelle clips echt niet meer doet; - en het fictieve ruimteschip waarin Dr. Sagan zijn reis door tijd, ruimte en wetenschap maakte lijkt verdacht veel op een afgedankt Toppop decor. Zoals zo vaak: het boek is beter.

Want schrijven kon Sagan als geen ander. Contact, later prachtig verfilmd met Jodie Foster, is misschien wel de meest intelligente science fiction roman ooit – zo zou het echt kunnen gaan wanneer een buitenaardse beschaving contact met ons zoekt. Het allermooiste daarbij is Sagan's onwankelbare optimisme. De buitenaardsen hebben het goed met ons voor. In een ander mooi boek, Pale blue dot, legt hij dat uit: als een beschaving een hoog technologisch ontwikkelingsniveau bereikt heeft en zich vervolgens over millennia weet te handhaven moet zij wel vreedzaam en ecologisch bewust zijn, anders had ze zichzelf al lang vernietigd. Carl Sagan had niets op met boosaardige aliens zoals UFO-fanaten die overal zeggen te zien, die de aarde komen veroveren en al doende een merkwaardige obsessie met seks aan de dag leggen.

(De wonderlijke, biologisch nogal lastig te verstouwen, maar door duizenden aangehangen notie dat buitenaardse intelligentsia lichtjaren overbruggen om met aardse vrouwen nieuwe hybriden te kweken was aanleiding voor een van de meest geniale scènes ooit in The Simpsons, waar de arme Marge een alien abductee wordt:

Kang: Congratulations. You have been selected for our cross-breeding program.
Kodos: To put you at ease, we have recreated the most common spawning locations of your species. You may choose either
[as Kodos lists the choices, he highlights a mock-up of each
one]

the back seat of a Camaro,
an airplane bathroom,
a friend's wedding,
or the alley behind a porno theater.
Marge: I absolutely refuse to go along with this; [pause] but since I have no choice, I'll take the alley.
[the alley set slides behind the couch. Kang retracts his
helmet and sits next to Marge]

Kodos: Initiate fertilization procedure.
Kang: Oh, you look lovely this evening. Have you decreased in mass?
Marge: [voiceover] I tried to resist, but they applied powerful mind-confusion techniques.
Kang: Look behind you.
[Marge looks, and Kang quickly uses a ray gun to beam
something on her]

Insemination complete. [deploys space helmet]
Marge: Really? That seemed awfully quick.
Kang: What are you implying?
Marge: Nothing, nothing.
Kang: Whoa, wow, look at the time. I'd love to stay but I have an early meeting tomorrow. You're a super girl, though. I'll call you sometime.
[pushes a button marked "dump." The couch cushion tilts up,
and Marge falls back to Earth through a chute]

)

Daar had Carl vast hartelijk om moeten lachen. Maar verder had hij weinig op met dat soort fantastische verhalen. Dat legt hij dan weer uit in zijn allermooiste boek, The demon haunted world. Dat draait om de vraag hoe het komt dat mensen in grote getale blindelings bereid zijn allerlei verhalen voor waar aan te nemen zonder dat er maar een greintje bewijs voor bestaat. Nog nooit, stelt Sagan verbluft vast, waren zoveel mensen zo goed opgeleid en was zoveel kennis zo breed toegankelijk; hoe kan het dan dat niettemin meer dan de helft van de Amerikanen in spoken gelooft? The demon haunted world is vaak erg vermakelijk door de genadeloze en toch bijna liefdevolle manier waarop de schrijver de onzinnigheid van spokengeloof, UFO-verhalen, graancirkels, Mariaverschijningen en andere onaardsheden blootlegt. Maar onder de zachte spot voelen we steeds een bezorgdheid, zelfs een angst, die Sagan naar het einde van het boek ook uitspreekt. Goedgelovigheid is gevaarlijk. Het klakkeloos voor waar aannemen van verhalen zonder bewijs is de grondslag van totalitaire regimes, van racisme, van politieke en justitiële misstanden, van fundamentalistische religie. Er vallen doden door.

Jammer genoeg zijn boeken als The Demon haunted world altijd preken voor eigen parochie. Ze worden met liefde en smaak gelezen door mensen die het toch al met Sagan eens waren; al die anderen, de wichelroedelopers en de metamorfosemasseurs, die vinden dat de wetenschap 'ook maar een geloof is', of zelfs een georganiseerde samenzwering om hogere waarheden te verdoezelen, laten zulke boeken links liggen. Hoe jammer dat is blijkt dezer weken weer eens nu de samenzweringstheorieën als paddenstoelen uit de grond schieten rond de Mexicaanse griepvaccinatie. Internet geeft iedere losgeslagen idioot een stem, en andere losgeslagen idioten een grenzeloze bron van zelfbevestiging. Boze, mislukte artsen gooien het over de paranoïde boeg en worden alsnog wereldberoemd. Met droge ogen wordt beweerd dat het aan de medische samenzwering te danken is dat we steeds minder gezond zijn - in een westerse wereld waar de gemiddelde levensverwachting ieder jaar met enkele maanden toeneemt en het aandeel ernstige ziekten in de bevolking gestaag daalt. Waar doe je het als wetenschapper allemaal voor, vraag je je af. Massa's mensen die beter zouden moeten weten lopen liever het risico dat hun kind sterft aan een lullig virusje dan dat ze zelfs maar willen overwegen zich een keer tot de feiten te beperken. Lichtgelovigheid en gebrek aan scepsis zijn gevaarlijk, inderdaad. Vooral in een verwende samenleving die verslaafd is aan zelfbedachte angsten.

Ik ben tegenwoordig een risicogroep, dus kreeg ik een uitnodiging voor de Mexicaanse griepvaccinatie. Op het gevaar af nu een met nanochips doorspoelde slaaf van gestoorde wetenschappers en boosaardige politici te zijn, ben ik gegaan, meteen. Toen de spuit erin ging dacht ik, 'Op jou, Carl! Cheers!’

zaterdag 7 november 2009

Oranje boven

Koninkjes en koninginnetjes, prinsjes en prinsesjes, ik vind dat allemaal machtig interessant. Hoe je als Brabants arbeidersjongetje aan zo’n fascinatie komt kun je je natuurlijk afvragen. Een geschoold analyticus weet dat vast huiveringwekkend te duiden met resultaten die een onmiddellijke opname in een goed beveiligd instituut noodzakelijk maken.

Tot die tijd strijk ik elke zaterdagavond ongegeneerd een dik half neer voor de EO, gewoonlijk niet mijn ideale omroep. Maar de EO maakt Blauw Bloed, een abject hielenlikkerig programma dat mij zorgvuldig op de hoogte houdt van alles wat onze royals en die van andere landen zoal uitspoken. Niet alleen de confessionele achtergrondruis moet ik daarvoor tolereren, maar ook een treurig stemmende man die zijn naam zeldzaam weinig eer aan doet, presentator Jeroen Snel. Zo gemotiveerd ben ik.

Enfin, ik kom er nog genadig vanaf – als ik er genoeg van heb kan ik gewoon naar de zapkast grijpen, maar die arme Trix en haar kroost vinden Jeroen op hun pad waar ze ook gaan, ze zijn genadeloos aan hem overgeleverd. Overal staat hij te trappelen achter het rode koord om een zinloze vraag te lanceren (“Majesteit, hoe vindt U het om hier te zijn?”) en kirrend het voorspelbare antwoord te incasseren (“Erg fijn” – wat dacht je dan dat ze ging zeggen, Jeroen?). Ga naar een schoolproject in de rimboe van Mexico, en nog moet de Koninklijke stoet tijdig afremmen om Jeroen niet over zijn snelle hielen te rijden. Beklim een pyramide in diezelfde contreien en Jeroen staat de hoogheden boven al op te wachten voor weer zo’n heerlijk ons-kent-ons moment: “Lonely at the top?” Even had ik zowaar waardering voor ‘s lands Hoogste Ei, onze kroonpint W-A, die onverwacht sardonisch riposteerde, “nou, u bent er ook.”

Meer dan eens moet ik aan de Bennets denken, die de verschrikkelijk Mr. Collins noodgedwongen te vriend houden omdat hij hun lot in handen heeft. Het is triest maar waar, de Oranjes hebben Jeroen, snel of niet, hard nodig. Hij is zo’n beetje de enige journalist die zo vriendelijk is W-A’s hilarische verspreking weg te editen uit een reportage over het jongstleden staatsbezoek. En als er al eens een kritisch woord moet worden besteed aan een Mozambique project of zo, de Familie kan erop vertrouwen dat Jeroen een goed woordje voor ze doet. Het scheelt ook niet veel of je zou denken dat Jeroen zelf deel is van die familie. "Een kranslegging en een staatsbanket zijn gebruikelijk op de eerste dag van een staatsbezoek," orakelt hij door de wol geverfd, en later meldt hij, “we lopen over het fraaie dorpsplein,” – inderdaad, 'we'; maar misschien is dat ook wel pluralis majestatis, nu ik erover nadenk. Nog even en Beatrix staat popelend achter het rode koord – “En hoe vindt u het nou om hier te zijn, meneer Snel?”

dinsdag 20 oktober 2009

Bijbelstudie

Vroeger, toen ik een knulletje op de lagere school was, mocht ik graag op bezoek gaan bij oom Bert en tante Mien, die in mijn vaders ouderlijk huis woonden: een ouderwets boerderijtje compleet met opkamer en het soort golvende daklijnen die voor de voorbijganger schilderachtig en voor de eigenaar zorgwekkend zijn. Oom Bert had bovendien altijd geweigerd over te gaan op zo'n nieuwerwetse WC-pot, dus de stoelgang speelde zich af op een houten poepdoos halfweg de koeienstal – waar je dan ook altijd weer je hand in de bek van een kalf moest steken, dat daar zo lekker op sabbelde terwijl het je met grote, verdrietige ogen aankeek. Boven die stal was een flinke hooizolder waar je jezelf kon wegmaken tussen de balen. Alsof dat allemaal niet genoeg was, was de boerderij omgeven door uitgestrekte weilanden ideaal voor eindeloos gevlieger; was er een belendende beek waarop 's winters fijn geschaatst kon worden (vooral onder het spoorbruggetje door was spannend); en was er aan de overzijde van die beek een klein bos waarin het heerlijk hutten bouwen was. Oom was een goedmoedige lomperik, tante een zorgzame zij het was chaotische Truus de Mier die volvette melk serveerde vers uit de stal, en met hun beide kinderen kon ik het prima vinden.

Toch was er maar één alles overtreffende reden waarom ik zo graag in dat oude boerderijtje kwam, en die had met al het bovenstaande niets te maken. In het kastje onder de TV in het piepkleine zitkamertje stonden twee kloeke, in rood leer gebonden boekwerken (meteen ook de enige boeken in huis). Het waren een Oud en een Nieuw Testament, geïllustreerd door Doré. Kalveren, poepdoos en hooizolder ten spijt, en zonder iets onaardigs te bedoelen over neef, nicht, oom en tante, deed ik niets liever dan met die folianten wegkruipen in een hoekje van de bank om me te verliezen in de theatrale uitspattingen van de grote graficus. Miljarden ragfijne lijntjes verkondigden een eindeloos geduld en maakten met elkaar een wereld die bij tijden geheimzinnig was en dan weer eng, majestueus of gruwelijk, en waaraan ook een randje schuldig genoegen kleefde, want veel van de figuranten waren nogal schaars gekleed en Doré tekende mooie lijven.

Ik moest denken aan die genoeglijke uurtjes met die twee boeken toen ik in het Volkskrant Magazine een uittreksel zag uit de binnenkort te verschijnen uitgave van Genesis volgens Roger Crumb. De Bijbel illustreren kan op vele manieren, dat blijkt maar weer. Ook Crumb blinkt uit in geduld en een veelheid van zwarte lijntjes, maar Doré zou zich een petit chapeau geschrokken zijn van het gebodene. Niks wapperende gewaden en sierlijke, atletische lijven; niks operateske gebarentaal. Ook niks dat lijkt op de bijbelverhalen in stripvorm die je van de EO kreeg opgestuurd wanneer je de rebus van EO Kinderkrant had opgelost, en waarin de profeten en heiligen er allemaal uitzagen als Hollywoodacteurs die hun baard langdurig door een prijzige kapper in een gepast sacrale vorm hadden laten trimmen. De bijbelfiguren van Crumb leven in een bonkige, rauwe werkelijkheid en laten onverschrokken zien hoe vreselijk en hoe lelijk heel veel is van wat er in dat zogeheten goede boek geschreven staat. Seks en geweld, daar draait het ook in de heilige schrift allemaal om. Kleine mensjes leiden ellendige levens bestierd door een god die er genoegen in schept willekeurige regels uit te vaardigen ("niet omkijken, want dan verander ik je in een zoutpilaar") en ziekelijke psychologische experimenten uit te voeren ("als je wilt laten zien dat je van me houdt, offer dan je zoon aan me").

Nog weer heel anders was het afgelopen zondag in het Valkhofmuseum, waar honderd pagina's uit het getijdenboek van Katherina van Kleef te bewonderen zijn die normaal in de Pierpont Morgan Library in New York huizen. Het was dringen geblazen, want het talrijk aanwezige publiek fladderde als een vlucht doorgeslagen eksters af op de goudglanzende juweeltjes in de bewasemde, vetbevingerde vitrines. De meesterwerkjes, hoe minuscuul ook, slepen je pardoes mee een andere wereld in, een wereld ver voorbij die van Crumb en Doré, waarin de maker en de eigenaar van het boek de Bijbel nog lazen als een weergave van feiten, niet alleen als een mooie kapstok voor het etaleren van hoge graveerkunst of een ideale aanleiding om het conservatieve establishment te choqueren. De meester van het getijdenboek sloofde zich niet uit met enkelvoudige penseelhaartjes en subtiele pigmenten om te laten zien hoe goed hij kon tekenen en wat een vaste hand hij had, maar omdat voor de Here alleen het beste goed genoeg was. Nou ja. Misschien toch ook wel een beetje om Katherina bij de les te houden tijdens de vrome uren en haar iets te geven waarmee ze collega adeldames de ogen uit kon steken. Ja voorwaar, de afbeelding bij het thema Barmhartigheid, van Katharina die aalmoezen uitdeelt aan de armen, blaakt van een soort narcistische zelfpromotie een Scheringa waardig.

Die mooie Doré bijbel heb ik, dwangmatige boekenverzamelaar die ik ben, tot mijn frustratie nooit meer ergens kunnen vinden; alleen maar een goedkope bundel waarin de gravures zelf in matige kwaliteit gereproduceerd zijn. Crumb komt daar eind deze maand natuurlijk naast te staan. Nou Katherina's getijdenboek nog, maar dat ligt wat moeilijker. Er is, zo vertelde een ingewijde me, een nieuw facsimile vervaardigd door een gespecialiseerde uitgever in Luzern – laat zulk priegelwerk maar aan de Zwitsers over. Een blik op betreffende website levert zorgwekkende informatie op over van alles, behalve prijzen. Er is ook nergens zo'n fijne winkelwagen-knop te bekennen. De boodschap dat interessante financieringsregelingen getroffen kunnen worden om de aanschaf van een facsimile mogelijk te maken doet weinig goeds vermoeden. Minder nog het feit dat alleen de informatiebrochure die belangstellenden kunnen opvragen al een lieve achtennegentig euro kost. Mijn ingewijde bron wist te vertellen dat het begeerde artikel zelf de handel in gaat voor een slordige tienduizend euro. Da's misschien wel wat veel voor een boek. Zelfs als het een perfect duplicaat is van het origineel. Maar dat is het niet. Ik heb het gezien, want in het Valkhofmuseum ligt een exemplaar ter inzage. Het goud is te vlak, het mist de roodglans en het reliëf van de oorspronkelijke versieringen; en de kleuren zijn te flets, hebben net niet de sprankeling en frisheid die in het eigenlijke boek al bijna zeshonderd jaar zo verbazingwekkend mooi bewaard zijn gebleven. Dus dan nog maar eens een keer het Mexicaanse griepgevaar getrotseerd en de neus tegen die vettige vitrinekasten geduwd...

zaterdag 17 oktober 2009

Boast not

Het jongetje aan de tafel naast ons zat vol met grootse reisplannen. Van zuidoost naar noordoost Australië; en dan naar Nieuw Zeeland; via Vancouver naar New York en via daar naar… Zijn tafelgenoot, wellicht wat opstandig geworden door deze Floortje Dessing allures, waagde een opmerking over Italië, maar dat leverde enkel een schampere lach op. “Italië!? Dat doe ik wel als ik oud ben.”

Op zo’n moment flitst mij het Bijbelse woord door het hoofd: “Beroem u niet over den dag van morgen, want gij weet niet, wat de dag zal baren” (Spreuken, 27:1). Dat ik overigens niet ken omdat ik op zondag zo braaf naar mijn bijbelklasje ga, maar omdat Michael Torke het zo fris en blijmoedig getoonzet heeft in zijn prachtige Book of Proverbs: “Boast not of tomorrow, for you know not what any day may bring forth.”

“Dat doe ik wel als ik oud ben”- ach, de arrogantie van de jeugd. Maar wie heeft jou beloofd, beste vrind, schriftelijk in drievoud en onder notarieel toezicht verzegeld, dat je oud wordt? Dus denk even goed na als het over prioriteiten gaat - en als het dan kiezen is tussen Italië en Australië, dan lijkt me dat niet eens een vraag: enerzijds het halve culturele werelderfgoed neergeplempt in prachtige landschappen, het geheel op prettige afstanden doorregen met culinaire pleisterplaatsen; anderzijds een oververhitte rode zandbak vol akelige spinnen, onverstaanbare rauwdouwers en didgeridoos. Volgens mij is dat nou wat de Amerikanen, met een woord dat bij uitstek alleen zij konden verzinnen, een no-brainer noemen.

zondag 11 oktober 2009

Woord van de week

Sommige woorden zijn zo mooi, die mag je nooit meer vergeten. Zo'n woord is, bijvoorbeeld, zeugma. Enig idee? Nee, niet de moeder van een vrouwelijk varken, zo simpel is het leven zelden.

Ik had ook geen idee hoor, toen de schijver van een beschouwing over de moeilijkheden bij het vertalen van Bommelstrips zich naar aanleiding van een engelstalig voorbeeld beklaagde dat het mooie zeugma verloren was gegaan.

Het zeugma, inderdaad. Uit het grieks, 'verbinding' of 'juk'. Een stijlfout die door sommige schrijvers soms opzettelijk wordt toegepast omdat zij vaak een kolderiek effect heeft, en die eruit bestaat dat twee zinsdelen middels één werkwoord aan elkaar verbonden worden terwijl dat werkwoord in beide zinsdelen een andere betekenis heeft, bijvoorbeeld een letterlijke en een overdrachtelijke.

Dus: "Hij zette zijn hoed en zijn klanten af."
Of: "Hij vrat aardappelen en boeken."
Of: "Hij nam zijn geliefde, en een stukje cake."
Of die van Toonder: "Hier ver vandaan ligt het schiereiland Prol, dat voor toeristen weinig te bieden heeft. Het landschap is eentonig en het klimaat regenachtig, zodat de bewoners vette haren en lange regenjassen dragen om beschermd te zijn tegen het vocht."

Zo, dat weet u ook weer. Doe er uw voordeel mee op het volgende feestje dat begint te verzanden in het moppentapstadium. Samen zeugmata bedenken is veel leuker.

dinsdag 22 september 2009

Off to see the wizard

Terwijl vandaag mijn laatste portie duur vergif naar binnen liep deed Oprah het eeuwige leven. Naast haar zat een enge man die gepresenteerd werd als Dr. Oz, om onverklaarbare redenen in een operatiepak gehuld, en met een grijns zo breed dat die ternauwernood tussen de armleuningen van zijn zetel paste. Een toonbeeld van het type stuiterende opgewektheid dat alleen verklaard kan worden door een forse overdosis voedingssupplementen, die de Doctor naar alle waarschijnlijkheid akelig voortijdig naar Oz zullen helpen door de aanmaak van een rare, nare tumor waarvan het bestaan nu nog door niemand wordt vermoed.

Het is, zo vertelde hij daarentegen echter, voor u en mij en iedereen een makkie om honderdvijftig jaar te worden (nou ja, voor mij misschien iets minder een makkie dan voor u). Minder eten, meer groenten, meer vis, et voilà! Nou lijkt het mij helemaal geen goed idee om met zijn allen hondervijftig te worden. Je wilt je niet eens voorstellen hoe de Zonnebloemboot er dan uit gaat zien – een tienbaks Zonnebloemduwboot. De wereld zal overwoekerd worden door bejaardensozen. Golfbanen en bridgeclubs raken zo verstopt dat bal noch kaart meer te bekennen zijn. Je kunt de voordeur niet meer uit of je moet invoegen in onafzienbare colonnes Nordic walkers. Trottoirs moeten worden verbreed met rollatorstroken, en wegen met scootmobielbanen. Over Marbella, Wenen, Engeland en Florida, ocharme, zwijg ik dan maar helemaal. Hoe moeten we dat allemaal gaan bolwerken in een wereld waar een verhoging van de AOW-leeftijd met een schamele twee jaar al een parlementair steigerpunt is? De AOW-leeftijd moet naar honderdvijftien jaar als Dr. Oz zo door gaat!

Maar dat zal Oprah een zorg zijn. Zij beperkt haar gravende analyse tot een doorleefd ‘Oh wow’, en schakelt ons door naar David Murdock, een vijfentachtigjarige miljardair met het zelfde stuitersyndroom als Dr. Oz. David weet zeker dat hij de honderdvijfentwintig gaat halen. Je ziet zijn oogjes flonkeren van pret bij de gedachte aan al zijn dierbare, popelende erfgenamen, die hij nog eens veertig jaar lang gaat onderhouden met zijn welbekende, feestfnuikende anekdotes over hoe hij het van zes cent naar multipele miljarden heeft geschopt - een tranentrekkend langdradige geschiedenis die niet per se aan glans wint door de ingelaste uitweidingen over zijn gezonde leefstijl, zijn groenteshakes en zijn push-ups (nee David, push-ups doe je met een rechte rug, vanuit de armen) en al die andere weerzinwekkend jeugdige bezigheden waardoor hij, godbetert, almaar niet dood gaat. Het is maar goed dat het verkeer ook gevaarlijk is.

Voor de bijdetijdse eeuweling in spe zijn natuurlijk prachtige high tech voorzieningen voorhanden, zoals de denkende plee die in Japan al helemaal de rigueur is ('Oh wow!'). Analyseert wat u plast terwijl u nog sast. Ieder spoortje eiwit, suiker en bloed wordt feilloos gedetecteerd zodat u zich, het papier nog aan de billen, direct in gillende paniek naar de dokter kunt spoeden, want o hemel, ik heb foutgepiest en ik ben toch pas achtennegentig! Daar zal de huisarts blij mee zijn, die ook nu al negentig procent van zijn tijd ziet opgaan aan zeurkousen, hypochonders en aandachtsbehoeftigen. Maar de implicaties van dit soort voorzieningen stemmen Oprah wederom tot weinig diepere gedachten, laat staan tot zorgen – zij houdt het bij haar beproefde ‘Oh wow!’.

Ik heb tijdig afgeschakeld, het werd me wat grijs voor mijn ogen.

vrijdag 4 september 2009

Belgisch Brabant

Maar komaan, al dat geneuzel over kanker doet helemaal niet ter zake. Wat ter zake deed was de week die ik het genoegen had met mijn kwartet te spenderen op de International Music Course in Vught. Dachten we vorig jaar nog dat het allemaal niet fijner kon zijn dan in Kerkrade op het Orlando Festival, dit jaar bleek in Vught anders. Het was er nog fijner. In een grote villa die ooit aan de Fenteners van Vlissingen toebehoorde bewogen we ons als zo’n beetje enige amateurs, en in elk geval als enig voorgevormd ensemble, te midden van jonge talenten die veelal van Vlaamse en soms ook van Poolse komaf waren, en die in het kielzog van hun diverse leraren naar Vught waren getogen voor een intensieve lesweek ter voorbereiding op of aanvulling bij hun conservatoriumstudie. (Ja, dat is een erg lange zin, maar ik ben inmiddels in deel II van A la recherche du temps perdu, en geloof me, vergeleken bij Proust is het helemaal niets. Ik heb begrepen dat als de langste zin uit die roman-fleuve in een normale boekletter op één regel zou worden geschreven, zij een lengte van vier meter zou hebben).

Het was (terug in Vught) dan ook niet verwonderlijk dat vanuit diverse slaapkamers al om 7u30 in de ochtend hardnekkige riedels weerklonken, die naarmate de week vorderde soms een wat wanhopige bijklank verwierven, terwijl vanachter vele andere deuren schone klanken oprezen die ons bij wijlen tot nederigheid stemden. Het is, zo bleek, heerlijk uitrusten aan de vijver wanneer zes meter verderop een celliste Elgar’s concert studeert, of drie hoornisten spectaculaire fanfares in het rond kaatsen tussen de oude bomen (of een vierde zijn bundel met orkestfragmenten doorneemt in het prieel, wat een leuke ad hoc muziekquiz opleverde van overigens beperkte moeilijkheidsgraad, want de volgorde was alfabetisch en het repertoire voorspelbaar. Het was duidelijk dat de jongeman niet bekend was of even niet wenste te zijn met Brahms’ Vierde, want het magistrale hoornthema uit het langzame deel daarvan knalde hij eruit alsof het een snelle feestmars was).

Het docententeam vertegenwoordigde de crème de la crème van België, en moge dat niet op elk vlak een vanzelfsprekende aanbeveling zijn, in de muziek is het dat zeker wel. ‘Kijk nou,” zei organisator en violist Vegard Nilsen aan het eind van de langzaam in alcohol verzandende slotavond in de bar, met een knik richting het keukenblok, “daar staat de beste gitarist van België de afwasmachine in te laden.” Dat kenmerkt misschien nog het best de gemoedelijke, geheel van enige poeha gespeende sfeer daar in huize Bergen. Olsi Leka mag solocellist zijn van het Nationaal Orkest van België, er was geen spoor van twijfel dat hij ons kwartet van amateurs volledig serieus nam – best wel schrikken op die laatste, slaperige zondagochtend dat hij onze coach was, en waar we dus zonder pardon nog eens stevig aan de slag moesten.

Maar dat was ook onze eigen schuld, want op de lessenaars prijkten de niet malse partijen van Schuberts Der Tod und das Mädchen - wat onder de gegeven omstandigheden misschien een wrang-masochistische keuze mag lijken, maar die was al gemaakt lang voor ik met mijn kuchje naar de dokter ging; eigenlijk een jaar geleden al, toen we dit donkere meesterwerk op onze laatste avond in Rolduc onderwerp maakten van een overmoedige prima vista sessie in een onweeromdonderd en bliksemdoorflitst trappenhuis. Vegard Nilsen hielp ons doorheen de week onvermoeibaar om dat verrekte huppeltje kwijt te raken in het tweede thema van het eerste deel, om de klank van onze instrumenten beter ineen te laten vloeien, om expressieve momenten tot het uiterste uit te buiten, zelfs om chocola te maken van die paar maten tegen het eind van het Andante waar de componist even stapelgek lijkt te worden:

Alsof dat allemaal niet fijn genoeg was waren er dan ’s avonds ook nog smakelijke concerten onder de vlag van het Atlantic Chamber Music Festival, een naam die klinkt naar een twee jaar tevoren uitverkochte happening in New York maar feitelijk staat voor een reeks knusse concerten voor een veel te klein publiek in een overakoestisch kerkje in Vught. Daar maakten we kennis met het ultradramatische pianokwartet van Sergei Taneyev, dat een hartverscheurend mooi langzaam deel heeft met een altmelodie die aan het eind van de op eerste gehoor niet helemaal te bevatten finale terugkeert en daar een breekbare vrede creëert die me meteen aan het eind van Suk’s Asrael deed denken. Verder bundelden drie docenten en drie leerlingen de krachten voor een misschien iets te klankrijke uitvoering van Tjaikovski’s Souvenir de Florence, een werk dat net als de meeste symfonieën van deze componist in het eerste deel veel kouwe drukte biedt en in het tweede larmoyante kitsch, waarna het scherzo wel leuk is (want het meest op zijn balletten lijkend) en de finale veel te lang. Gelukkig maakten de blazers veel goed in een lang gemist uitstapje naar de twintigste eeuw bestaande uit een spetterende uitvoering van Poulenc’s Sextet voor Blazers.

Het Atlantic Trio treedt, versterkt door altviolist Marc Tooten, aan voor Taneyev's Pianokwartet

De andere twintigste eeuwer die we hoorden, wat zeg ik, eenentwintigste eeuwer zelfs, was Willem Wander van Nieuwkerk, composer in residence, van wie drie delen van een kersvers pianotrio hun wereldpremière beleefden. Eigentijdse muziek die weer ergens naar klinkt, heerlijk, daar wil ik de componist een enkele Brahmse wending met liefde voor vergeven. Van Nieuwkerk baseert zich graag op oude kerkmelodieën en volkse liedboeken en verwerkte die in dit trio tot een herfstig bewogen openingsdeel, een dromerig verfijnd langzaam deel en een finale vol heftige motoriek. Een gedenkwaardig geheel dat eind dit jaar in zijn volledigheid, dat wil zeggen met inbegrip van een scherzo waarvoor de kalender nu helaas ’s componisten inspiratie had ingehaald, in Zeist te beluisteren is. Ik greep intussen de kans te baat iets te doen wat je als klassiek liefhebber maar zelden kunt, namelijk de componist te feliciteren en bedanken. Dat vond hij ook leuk. Bovendien kwamen we er zo achter dat onze docent in bezit was van een strijkkwartet van zijn hand. Dat hebben we hem natuurlijk meteen afgetroggeld en vervolgens hebben we zitten tellen als bezetenen om het op de rails te krijgen…

Tussen al dat moois was het echter Brahms’ f klein pianokwintet dat de meest onuitwisbare indruk maakte: een bewogen uitvoering die ondanks enorme dynamische contrasten en in weerwil van de galmende akoestiek toch steeds slank bleef en transparant, en die je als luisteraar soms bijna voorbij het puntje van je stoel dreigde te brengen. Nooit eerder was me opgevallen hoe duizelingwekkend spannend en mysterieus de opening van het laatste deel is. De muzikale expressie zit vooral in het diminuendo, had Vegard Nilsen ons eerder die week geleerd; het was geweldig hem en zijn collega’s te horen voordoen wat dat in de praktijk betekent.

Ook extracurriculair was het goed toeven in Vught. In het dorpspark keken vadsige labradors geduldig toe hoe hun Lanzarotebruine, rimpelige bazinnetjes achter de bal aanrenden; bij kasteel Maurick was de ober wel heel deftig maar niet zo goed in rekenen zodat vier glazen Grüner Veltliner samen 16,50 kostten; over de vijver in de tuin flitsten twee ijsvogels voorbij; later toverden de uit de ‘Biljardkamer’ (zo rijk waren de Fenteners, of zo slecht in spellen is de beheerder van het conferentiecentrum) ontvreemde kaarsjes knoestige drakenkoppen op de stam van de enorme beuk achter Huize Bergen; bij de ijssalon voerden de klanten een ingewikkeld ballet op aangevuurd door wespen; en op het kroegterras kreeg de spreekwoordelijke Brabantse gastvrijheid zijn volle beslag met de doorrookte mededeling van de serveerster dat, nee, de keuken dicht was en dat men zo ging sluiten, ‘want er zijn te weinig mensen’.

Kortom, volgend jaar weer, OK? Kunnen we dat even afspreken?

dinsdag 25 augustus 2009

Maansverduistering

Kijk nou, ik hoefde niet eens lang stilletjes te dromen, hier komt ie al: het kan ook eens meevallen.

De boze maan is een halve maan geworden, en van het omringende firmament zijn de nodige sterren naar beneden getuimeld. Allemaal met dank aan mijn dierbare, zij het dure vrienden Paclitaxel, Carboplatin en Bevacizumab.

maandag 24 augustus 2009

Relativiteit

W. deed me een troostende suggestie aan de hand die mijn ziekte toch nog een beetje de moeite waard maakt. That's what friends are for. Ik stel me bij deze geheel belangeloos en vrijblijvend beschikbaar als refentiepunt voor iedereen die de balen heeft van zijn werk, het schompes van zijn relatie, de pest aan zijn kinderen, of die zich gewoon lekker aan algeheel chagrijn heeft overgegeven. Denk even aan mij en constateer: het kan altijd erger. U zult zien, dat lucht op. Echt waar, ik kan het weten, want ik doe het zelf ook. Gretig en met een niet helemaal gezonde belangstelling vreet ik tegenwoordig nieuwsberichten over mensen die hals-over-kop, jong en onverwacht aan hun einde zijn gekomen. Schietpartijen op het strand, neerstortende toeristenhelicopters, laat maar komen. En dat zeilmeisje, dat gaat natuurlijk ook geheid mis, zonde van zo'n leuk kind. Zelfs toen Michaël Zeeman in een paar maanden tijd bezweek aan een razende hersentumor dacht ik het: het kan altijd erger.

Zo houd ik het wel even vol, en droom intussen stilletjes van het moment dat ik mag zeggen, het kan ook eens meevallen.

woensdag 12 augustus 2009

Hemellichaam

Het is niet iets waar ik gewoonlijk veel tijd voor maak, langdurig en stilletjes turen naar de sterrenhemel. Gisteravond laat heb ik het gedaan. Ik werd beloond met vier meteorieten, maar vooral met een innig gevoel van vrede. Er is iets geweldig troostends aan die kleine lichtbundeltjes die ettelijke duizenden jaren onderweg zijn geweest om voor jou een gaatje in de duisternis te prikken. Je kent meteen je ware proporties weer. Ik herinner me hoe ik in 1997 avonden op een rij ademloos uit mijn dakraam hing om de komeet Hale-Bopp te bekijken, die een soortgelijke gewaarwording opriep, maar dan sterker. De vorige keer dat mensen hem zagen, circa 530 voor Christus, leek de wereld in weinig op wat zij nu is; en als Hale-Bopp terugkeert, ergens rond 4530, zal ook onze wereld van vandaag onherkenbaar veranderd zijn en zullen u en ik en zo'n beetje iedereen die momenteel de aardkloot bewandelt en zich drukmaakt over god-weet-wat allemaal, zo volstrekt vergeten zijn alsof we nooit hebben bestaan. Ook daarom is nu het enige dat telt.

Ik heb het geduldig liggen bekijken, op mijn rug op mijn balkonnetje. De hemelstreep tussen mijn dakrand en de belendende boom bood precies genoeg uitzicht, enkel af en toe verstoord door een schaduwachtig overflitsende vleermuis. De esdoorn ruiste zachtjes in de wind. En toen ik opstond bleek boven de huizen zo’n hemels omwolkte Caspar-David-Friedrich-maan tevoorschijn te zijn gekomen, die de aandacht nog even langer gevangen hield, totdat de oprukkende bewolking de regen van vandaag aankondigde.

dinsdag 11 augustus 2009

Twee

De tweede kuur zit erin. Met de vorige erbij ben ik inmiddels volgestouwd met voor tienduizend euro aan vergif, weet ik nu. Of ik er beter van word moet blijken, maar de farmaceuten in elk geval wel. Blij dat ik geen onverzekerde sloeber ben in de VS, dan werd ik net zo arm als mijn betreurenswaardige kapper, die voorlopig geen klandizie aan me heeft.

Moeder natuur blijf meewerken. Vorige keer donder en bliksem en regenbogen, en vannacht kondigen de Perseïden zich aan. Vallende sterren. Dat moet goed zijn.

vrijdag 7 augustus 2009

Buzz

Het zag er leuk uit, zo’n schaaltje met een halve citroen waar heel huisvlijtig een dozijn kruidnagelen in waren geprikt. Zou het werkzame principe erin gelegen zijn dat het geheel dezelfde kleuren heeft als een wesp, en daarom afschrikt? Of is dat een beetje te magisch gedacht? Enfin, zoals bij alle vormen van magie werkte ook deze niet. Een uurtje lunchen was genoeg voor een vangst van vijf hongerige zoemers; behendige toepassing van glazen, flesjes, servetten en menukaarten was vereist. Ach, de vreugden van het buitenleven!

We hebben ze allemaal laten leven hoor, zo sentimenteel zijn we dan ook weer. Twee exemplaren hebben een tijdlang verbleven in een tonic-flesje, afgedekt met een op kop gezette citroenstamper, en weinig aanblikken zijn zo hartverscheurend als die kopjes en voelsprietjes die nog net door de openingen in het stampertje passen en wanhopig reikhalzend naar de onbereikbare buitenwereld kijken.

‘We’, zeg ik, maar eigenlijk was ik in mijn eentje sentimenteel. Mijn moeder, met wie ik de lunchtafel deelde, is van degelijke boeren komaf en wordt door dergelijke gedegenereerde, stadse gevoelens niet gehinderd. Die gaf een zesde, betreurenswaardige wesp een flinke tik met haar lepel, waarna ze de bolle kant daarvan geduldig over het beestje heen en weer rolde tot het zo plat was als een dubbeltje. Ziezo. Helemaal volgens het advies dat ook de krant vandaag gaf: een enkele lel met een vliegenmepper is niet genoeg, ‘dan sla je de wesp alleen maar bewusteloos’.

Bewusteloos. Hebben wespen een bewustzijn? Het moet niet erger worden.

maandag 3 augustus 2009

Gastvrijheid

"Ellende komt wel op bezoek, maar daarom hoef je hem nog geen stoel te geven."

(Uit het geërfde dagboek van (iemand anders') wijze, oude tante. Met dank aan W.)

dinsdag 28 juli 2009

Raak

Wat ik nog vergat te vermelden in mijn checklist, is dat bezorgdheid ook op zijn plaats is als je over een aanzienlijk ruimer assortiment postkaarten-voor-moeilijke-omstandigheden begint te beschikken dan het plaatselijke Bruna-filiaal. In de fruitschaal op mijn eetkamertafel tel ik inmiddels achtendertig exemplaren, met nog maar twee verdubbelingen. Bloemen zijn natuurlijk geliefd (13 maal), waarbij de voorkeur van de meeste afzenders uitgaat naar artistiek gestileerde varianten (10 maal), inclusief Van Gogh's Irissen. Er kwamen vijf kunstkaarten binnen, variërend van een gemoedelijke Constable tot een gekwelde burger van Calais zoals gehouwen door Rodin. En de onvermijdelijke Escher natuurlijk. Drie afzenders kozen voor exotische thema's zoals daar zijn trekkende locals in Mauretanië of trekkende olifanten ook ergens in Afrika. Een viertal landschapsfoto's vielen op de mat, al dan niet met dreigend bewolkte lucht. Verder tref ik in de collectie aan een lieveheersbeestje op een bedauwde tak; een koe die nogal stompzinnig over een hek staart ('a cow gazing over a fence', zo karakteriseerde ooit een malafide criticus Vaughan Williams' pastorale stijl); een prachtig mooi gedicht van Judith Herzberg; vogeltjes van verschillende pluimage; twee kaarten met muzikale thematiek; en, godbetert, een Maria met Christuskind, zij het gelukkig dan wel in de vorm van een donker, oud ikoon. Maar de mooiste tot nu toe vind ik toch deze. Levert dan ook nog eens een onverwacht fraai beeldrijm op met de foto in de vorige log.

dinsdag 21 juli 2009

Donderboog

Het zwerk deed vanavond alles tegelijk. Het regende, de zon scheen, het donderde, en het hele tafereel werd omspannen door een monumentale regenboog, een tijdlang zelfs twee. Links en rechts daarvan schoten fijnvertakte bliksemschichten langs de hemel. Nooit zoiets gezien.

Iedereen die ooit maar een scheef oog op deze blog heeft laten vallen weet dat ik allerminst bijbels aangelegen ben, en dat ik geen groot gelover ben in tekenen van Boven. Maar vanavond, met een fikse dosis chemicaliën vers in mijn lijf, stemde de aanblik me wonderbaarlijk opgetogen.

maandag 20 juli 2009

Checklist

Mocht u twijfels hebben over de stand van uw gezondheid, dan zijn de volgende aanwijzingen reden tot bezorgdheid:

  • Uw woonkamer ziet eruit (en ruikt) als een bloemenwinkel, u bent genoodzaakt wijnkoelers als vaas in te schakelen

  • Kaarten die u krijgt wensen geen Beterschap maar Sterkte

  • De teksten op betreffende kaarten bevatten opvallend vaak woorden als ‘verschrikkelijk’, ‘afschuwelijk’ en ‘vreselijk’

  • Mensen die u gewoonlijk eens in de twee maanden zag ziet u nu elke week

  • Mensen met wie u een vriendelijke maar gedistantieerde kennissenrelatie onderhield gaan u plotseling omhelzen en kussen

  • In de wachtkamer van de specialist besteedt de verpleegster speciaal aandacht aan u

  • U krijgt mails en brieven van mensen die u in jaren niet gesproken heeft

  • Uw boodschappenlijstje is overgeschreven uit een folder van het KWF en bevat dingen die u anders nooit koopt, zoals vaseline en cola

  • Vrienden op wereldreis maken een tussenstop in Nederland om u te zien

  • Mensen drukken u onophoudelijk met warm-bezorgde blik op het hart dat u vooral moet zeggen wat ú wilt

  • U komt erachter dat het aantal toegestane voicemailberichten gelimiteerd is, en als u uw berichten niet elke twee dagen wist bereikt u die limiet

  • Uw baas zegt dat u alleen maar hoeft te werken als u dat wilt, en dat u dan alleen de dingen hoeft te doen die u leuk vindt
Sommige van deze dingen zijn op het eerste gezicht best prettig. Maar vergis u niet. Doet een of meer van deze verschijnselen zich voor, raadpleeg dan een arts. Wat ook al niet moeilijk is, want de huisarts komt tegenwoordig bij u op bezoek in plaats van u bij hem…

vrijdag 17 juli 2009

Temps perdu

Tijd is raar. Ik weet niet of u daar ooit over nadenkt. Zelf deed ik dat voorheen niet zo vaak, behalve als ik eens een keer een populair wetenschappelijk boekje las van een natuurkundige die zich in de eigenaardigheden van het fenomeen had verdiept. Die legde dan uit dat het niet zomaar vanzelfsprekend is dat tijd voortschrijdt, dat er een gisteren, een morgen en een nu is; - en ook hoe vreemd dat nu is, een ondeelbaar moment tussen dat wat is geweest en dat wat komt en toch altijd het enige moment waarin we bestaan.

Voorheen leefde ik ook zo, net als volgens mij iedereen, in dat ondeelbare, voortschuivende moment, zonder een seconde te bedenken dat de voorraad van die momenten in een mensenleven eindig is. (Hoewel, als dat moment daadwerkelijk ondeelbaar is moet de voorraad ervan eigenlijk oneindig zijn, toch?). Natuurlijk waaierden de gedachten soms wel eens uit de naar de toekomst. Een enkele keer probeerde ik me mezelf als zeventigjarige voor te stellen, en dacht dan dat dat misschien allemaal helemaal niet zo leuk zou zijn, met al die wankelende pensioenfondsen en epidemische vergrijzing, om over vervuiling en overbevolking en een uitdunnende vriendenkring maar te zwijgen. En soms, heel soms, als ik een ver jaartal zag passeren, op het Journaal of zo, flitste het wel eens door mijn hoofd, “zou ik er dan nog zijn?” Dat kwam van thuis, van vroeger, uit een verleden waar al te gemakkelijk op rampspoed werd geanticipeerd, en elk plan voor de toekomst werd bezworen met de formule “als we de tijd beleven.”

Maar vaak ging de blik vooruit niet verder dan de volgende geplande reis, en veel vaker nog ging het hooguit over vanavond, morgen of komend weekend. Ondertussen lag ik dan rustig weer een zaterdag verveeld met het zaptoestel in de hand, tijd te vermorsen alsof ik alle tijd had.

“Carpe diem!” schrijven goedbedoelende mensen op lieve kaartjes. Maar het is een beetje jammer en ook wat contraproductief dat juist nu, nu de vanzelfsprekendheid van zeeën van tijd me ontnomen is, de geest telkens maar weer vooruit wil spoeden, naar volgende jaar of nog verder. En dan is het plukken van de dag niet gemakkelijk, want werkelijk genieten van dingen kan alleen vanuit een rust en onbevangenheid, geboren uit die illusie van eindeloze tijd waar we allemaal, altijd, even onterecht in leven. Het vergt nogal een inspanning die illusie nieuw leven in te blazen nu er in mijn provisiekast potjes appelmoes staan die met een beetje pech een langere houdbaarheidstermijn hebben dan ikzelf.

En toch is het er af en toe, nog steeds, onstuitbaar. Ook de afgelopen, onmogelijke weken telden een paar van die momenten waar het leven alleen maar nu was: rozig van een halve liter Paulaner op een zonnig terras; Beethovens genadeloze zestiendenkabbelingen veroverend in de Szene am Bach; turend naar de hoge vlucht van de gierzwaluwen terwijl de eerste sterren in de avond prikken. Een overdadige pluk is het niet, maar wel een kostbare.

dinsdag 14 juli 2009

Berylliose

Boos was ik nog niet. Maar gisteren werd ik het een beetje. Dat kwam omdat ik bij de BBC belandde in een documentaire getiteld Beryl’s last year. Een jaar lang werd schrijfster Beryl Bainbridge met de camera gevolgd door haar kleinzoon. Zij was er namelijk stellig van overtuigd dat dat jaar, haar 71ste, haar laatste zou zijn: haar beide ouders en negen andere familieleden stierven op die leeftijd. Met groot gebaar zien we Beryl beginnen aan haar laatste roman, en ook overigens doet ze haar best levenswijsheden en anderszins te debiteren om het drama van haar laatste jaar het gewenste cachet te geven.

Op zeker moment vertrekt ze naar Schotland, omdat een reis in de geest naar haar mening het beste gaat als tegelijk een echte reis wordt gemaakt. We zien Beryl mijmerend uit het raam van de trein staren terwijl ze herinneringen ophaalt aan een text-editor met wie ze veel heeft gewerkt. “I hear she has lung cancer. That shocked me. I suppose she’ll probably die quite soon – there’s not much of a cure for lung cancer, I think.” Met een doorleefde frons beschouwt ze de voorbij spoedende lowlands, terwijl ze een diepe haal neemt van haar sigaret.

Beryl Bainbridge is inmiddels vierenzeventig jaar and still going strong.

maandag 13 juli 2009

Hof van Eeden

Groene vingers heb ik nooit gehad, wat niet zo erg is als je alleen maar twee balkons hebt die omgeven zijn door groen waar anderen voor zorgen. Maar ik ben dol op mooie tuinen. Vooral die van de Engelse variant, die aardse paradijzen op mensenmaat. Over zulke tuinen heb ik metterjaren aardig wat boeken verzameld, en die zit ik nu naarstig te verslinden, avond aan avond, op mijn bovenbalkon, tot de nachthemel boven me staat en het licht van de schemerlamp redding moet brengen.

Tuinen zijn het mooist natuurlijk als je er doorheen wandelt, maar de gefotografeerde tuin heeft toch enkele voordelen. Bijvoorbeeld dat de foto nog wel eens gemaakt is op een sprookjesachtig verstild uur waar ik het niet in mijn hoofd zou halen uit bed te komen om door een tuin te wandelen – ik ben één keer, ooit, om half vijf opgestaan voor een bewolkte zonsopgang boven de Grand Canyon, en dat was dan ook meteen the bloody limit. Heel de dag koppijn gehad. Ook fijn aan foto’s is dat de idylle vakkundig is ingekaderd en dus wars van de rafelranden waar ze in werkelijkheid vaak in vervliegt: een rij pylonen door de struiken heen geglimpt; het suizen van een nabije snelweg; een legioen medeliefhebbers die op verantwoorde schoenen de zorgvuldig berekende vergezichten doorkruisen; of, zoals in Osterley Park, elke anderhalve minuut een achttiende-eeuw-dodend vliegmasjien dat rakelings overlangs raast van nabij Heathrow – we zagen er zelfs de Concorde overkomen, dat kon toen nog, met alle duizelingwekkende decibellen van de later bestrafte hoogmoed.

Met overgave neem ik de prachtige beelden in me op, stilletjes hopend op een paar van die plekken misschien toch nog te komen (pace de statistieken) – en intussen spookt steeds die dichtregel van Frederik van Eeden door mijn hoofd: “D’Aard was zoo licht toen ik moest scheiden, en zooveel schooner dan ik wist.”

donderdag 9 juli 2009

Invasie

Het lijkt ineens alsof de wereld wemelt van de bejaarden. Waar ik maar kijk zie ik blakende zeventigers, een tuintje wiedend, de fietsvierdaagse fietsend, of nog snel hun 502.321ste sigaret wegrokend alvorens in de bus naar het Sauerland te stappen.

Ik probeer niet te denken in termen van eerlijk en oneerlijk, want dan is het net alsof iemand, ergens, hier iets over beslist heeft. Maar soms is dat best lastig.

maandag 6 juli 2009

Opwekker

Zelfs mijn wekker doet zijn best om wat te maken van de nieuwe situatie, en zei vanochtend: "Good morning sir. Oh dear... Come come now... Let's not be defeated. Let's seize the day and take it roughly from behind - as the Colonel used to say, in his unfortunate way..."

Zo stond ik zomaar met een glimlach op.

zaterdag 4 juli 2009

Paard & Ziek

Een zonnige ochtend aan het begin van een mooie week. Blauwe hemel, zachte wolkjes, blije vogels, even een sprintje trekken om niet door de terreinsproeiers te worden geraakt – wat doet op zo’n ochtend die zeurende ongerustheid in je buik? Toen ik het gebouw binnenkwam tikte de receptionist op zijn raam. “Er heeft een huisarts voor je gebeld.” Meer niet, maar ineens werd de wereld heel klein en heel stil en veranderde de zeurende ongerustheid in een wild fladderende, gekooide vogel. Mijn huisarts was net een uur aan het werk na zijn vakantie.

Achteraf lijkt alles geladen met betekenissen. Dat de huisartspraktijk van de waarnemer, waar ik me dan toch maar eens meldde met dat hardnekkige kuchje, gevestigd was in de voormalige kapel van een verzorgingstehuis, het kruis nog op de buitenmuur. Dat ik moest wachten voor een rouwstoet toen ik terugkwam van de röntgenfoto.

Een week later, na dagen waarin heel aardige mensen onnoemelijke dingen hebben gedaan met mijn lijf, zit ik in een klein wit kamertje, samen met lieve W. zonder wie ik die week niet had kunnen doorstaan. Aan de dokter tegenover ons is ook alles wit, zijn jas, zijn haar, zijn tanden, zijn huid, zelfs zijn ogen, bijna, die zijn heel helder blauw. Een engel, maar van wat? Hij zegt de dingen waar je anderen wel eens over gehoord hebt en die dan bijna erger lijken dan wanneer het over jezelf gaat, maar dat komt misschien omdat het een stuk gemakkelijker is sommige dingen tot je te laten doordringen als ze niet over jezelf gaan. Hij zegt ze rustig, leidt me met zachte hand zodat ik zelf de pijnlijkste conclusies uitspreek, niet hij. De verpleegkundige naast hem heeft tranen in haar ogen. Dat lijkt me niet goed. Op het beeldscherm kom ik in plakjes voorbij. Daar zijn mijn longen. Een firmament met een grote, slechte maan en verder bezaaid met boze sterren, genoeg voor een melkweg.

Niet alles wordt me afgenomen. Er is sprake van ‘knokken’, van ‘jaren’, van Lance Armstrong zelfs. De kanker gedraagt zich merkwaardig netjes, de dokter snapt het ook niet goed, door zich breeduit te huisvesten in mijn longen maar nergens anders. Ik haal diep adem en ben verbaasd dat ik dat nog steeds kan.

Buiten is de wereld alleen maar warmer en zonniger geworden, en doen mensen in korte broeken en zomerjurken alsof het leven de gewoonste zaak van de wereld is, alsof het niet morgen hun beurt kan zijn. In de supermarkt is het koel en is alles als altijd. Als ik buiten kom regent het, bij dertig graden, en slaat de stoom uit de stad. Zachtjes rommelt de donder, de hemel weet niet meer of ze klaar of dreigend wil zijn. Gierend van het lachen rent een mevrouw voorbij op klepperende slippers, “…en ik heb mijn computer buiten laten staan!”

Ik ben rustig. De angst is erger dan het weten. Vandaag is een dag, aan morgen denk ik niet, en overmorgen – ach, overmorgen is ver weg. Iedereen is ontzettend lief, en daar moet ik meer van huilen dan van de ziekte, die geen tranen verdient, alleen maar een daverend chemisch bombardement. Tot alle sterren vallende sterren zijn geworden of koude, zwarte dwergen.

Op mijn toilet hangt de poëzie scheurkalender, die me sinds begin dit jaar heeft geleerd dat ik moderne Nederlandse poëzie over de grote linie onzinnig gebazel vind, of puberale leukdoenerij, of pretentieuze bombast. Allemaal amechtige pogingen om taal muziek te laten zijn, wat natuurlijk niet kan. Het gedicht van de dag lees ik steeds pas de dag erna, omdat ik ’s morgens, zonder bril op het gemak gezeten te ver van de kalender ben om de woorden te kunnen ontcijferen – dat kan dus pas als ik het blad afscheur. Dinsdag, toen ik eigenlijk al wist wat ik nog niet wist, las ik een gedicht van Mark Strand dat de kalender zijn aanschafprijs toch nog waard maakte. Nou is Strand ook geen Nederlandse dichter, dus ik heb snel het origineel opgezocht dat zoveel beter is nog dan de brokkelige vertaling:

IN CELEBRATION

You sit in a chair, touched by nothing, feeling
the old self become the older self, imagining
only the patience of water, the boredom of stone.
You think that silence is the extra page,
you think that nothing is good or bad, not even
the darkness that fills the house while you sit watching
it happen. You’ve seen it happen before. Your friends
move past the window, their faces soiled with regret.
You want to wave but cannot raise your hand.
You sit in a chair. You turn to the nightshade spreading
a poisonous net around the house. You taste
the honey of absence. It is the same wherever
you are, the same if the voice rots before
the body, or the body rots before the voice.
You know that desire leads only to sorrow, that sorrow
leads to achievement which leads to emptiness.
You know that this is different, that this
is the celebration, the only celebration,
that by giving yourself over to nothing,
you shall be healed. You know there is joy in feeling
your lungs prepare themselves for an ashen future,
so you wait, you stare and you wait, and the dust settles
and the miraculous hours of childhood wander in darkness.

vrijdag 26 juni 2009

Lokeend

Michael Jackson (50) is dood. Dat meldt althans een of andere roddelsite, en CNN staat er bol van.

De enkele zonderling die dit blog wel eens leest weet natuurlijk dat niets mij minder kan interesseren - maar ik vermoed dat de openingszin van dit berichtje goed moet zijn voor een hele fraaie hit-piek in mijn statistieken... Dat gaan we morgen checken.

dinsdag 23 juni 2009

Vlees

Voor me in de rij in de kantine stond een mij niet bekend meisje met een blik van afgrijzen in de vleeswarenvitrine te kijken. Ze had die ongezonde, bleekgroene huidskleur die je wel vaker ziet bij vegetariërs van het meer fanatieke soort. "Laatst had ik per ongeluk een stukje spek in mijn mond," vertelde ze ademloos van ontzetting aan haar collega. "Was ergens in terecht gekomen waar het niet hoorde. Zo VIES! Het was WAL-GE-LIJK! Ik dacht, nou heb ik een stuk dood dier in mijn mond...!"

Kijk, zo iemand zou ik nou dolgraag eens een weekje op een frikandellendieet zetten.

dinsdag 16 juni 2009

Vrijcijferij

In Denemarken heerst gelukkig wel echte vrijheid van meningsuiting. Daar kan onze Geert eindelijk vrij ademen, en nadat hij zijn vrijheidslievende longen eens diep heeft volgezogen met bevrijdende Kopenhaagse lucht komt hij er eindelijk toe vrijuit te zeggen hoe erg we er in Europa voorstaan, islamgewijs.

En dat is erg. Geert zegt: tachtig procent van alle misdrijven in Nederland wordt door immigranten gepleegd, en overwegend door moslims.

Het CBS zegt: in 2002 (het enige jaar waarvan we deze gegevens hebben) werden in Nederland 163.476 personen van een misdrijf verdacht. Daarvan waren er 102.214 (63%) autochtoon, en 61.262 (37%) allochtoon. Van de allochtonen waren er, afgaande op nationaliteiten, hooguit 21.170 (35%) moslim.

Wij suggereren Geert een kleine correctie: van de criminaliteit in Nederland wordt, voor zover we weten, waarschijnlijk ongeveer één derde door immigranten gepleegd, en ongeveer één achtste door moslims. Wij vergeven hem dan maar de futiele onnauwkeurigheid dat een groot deel van de moslims in Nederland helemaal geen immigranten zijn, maar Nederlanders.

Geert zegt niks. Geert heeft het niet zo op cijfers. Althans, niet op cijfers die hij niet in alle vrijheid zelf kan verzinnen.

Madeleine de Boer, promovendus aan de Universiteit van Utrecht zegt: uit onderzoek blijkt dat jongeren uit de grootste vier allochtonengroepen, waartoe Marokkanen en Turken behoren, er precies dezelfde opvattingen op na houden over misdaad en straf als autochtone jongeren.

Geert, luister je nog? Luister je eigenlijk ooit wel eens?

Geert schreeuwt: tientallen miljoenen joden moslims maken zich in Europa schuldig aan misdrijven of zitten in duistere hoekjes complotten te bouwen en te fantaseren over sharia en kalifaat.

Minister van der Laan zegt: Er wonen in heel Europa maar twintig miljoen moslims.

Frans Driessen en Beate Völker zeggen: Op basis van het beschikbare onderzoek moet ernstig betwijfeld worden dat er een verband is tussen cultuurkenmerken en criminaliteit. Juist jongeren die zich sterk identificeren met de stamcultuur en bijvoorbeeld streng islamitisch zijn, zijn relatief zelden betrokken bij criminaliteit.

Geert zegt niets. Hij heeft het waarschijnlijk te druk met bedenken hoe hij al die miljoenen joden moslims Europa uit krijgt. Hoeveel luchthavens moet je hoe lang afhuren voor zoiets? En waar vlieg je al die Nederlanders, Fransen, Duitsers en Denen, want dat zijn ze de islam ten spijt toch heus, naar toe? En hoe houd je die deportatie Endlösung volksverhuizing veilig? Daar gaan onafzienbare cordons ME aan te pas komen, dat is wel duidelijk, en laat Geert nou een hekel hebben aan cordons. Net als aan cijfers die hij niet zelf verzonnen heeft.

In het door waterstofperoxide verbleekte brein van Geert Wilders is een akelige omwenteling in gang. Zei hij ooit, ‘alles wat islamitisch is, is slecht’, in Denemarken zegt hij nu, ‘alles wat slecht is, is islamitisch’.