maandag 16 maart 2009

Misdaad en straf

De overbuur is een moord aan het plegen. Niet stiekem, nee, op klaarlichte dag, in het volle zicht van onschuldige voorbijgangers, die, zo meen ik te zien, met afgewend hoofd, het gezicht grimassend van afschuw, voorbijsnellen. Want de genadeloze ontleding van het slachtoffer is al zover heen dat er toch geen redden meer aan is. Het betreft een grote, kerngezonde bejaarde, die elke lente weer prachtig opbloeide en elk najaar in gouden glorie de winterslaap begon. Hij stond er al toen zijn moordenaars, die zichtbaar plezier beleven aan hun hak- en breekwerk, nog geen gedachte waren in het hoofd van hun ouders.

Over het motief tasten we in het duister, al vermoed je iets utilitaristisch in de trant van geen zin om bladeren te harken, geparkeerde auto’s vrijwaren van vogelpoep , of de behoefte een foeilelijke puist van een fietsenschuurtje op te richten tegen de kale, gezichtsloze muur die vrijkomt. Van de enige aanvaardbare reden, euthanasie bij ernstige ziekte, was beslist geen sprake. Maar het hakplezier verraadt ook iets over de daders. Het zijn vast allemaal kleine Keizer Wilhelmpjes. Machteloze mannetjes die hun frustraties botvieren op weerloze natuur.

In mijn persoonlijk wetboek van strafrecht is en blijft het rooien van bomen een ernstig misdrijf. De straf die daarop staat, zo stel ik mij voor, zal de overbuur ontvangen wanneer hij eenmaal onder de groene zoden ligt, doordat er op zijn graf een monumentale boom opschiet, die het treurig karkas van de moordenaar met venijnige wortels zal vermorzelen.

maandag 9 maart 2009

Urker almanak

In het cellofaantje met spam dat wekelijk op mijn deurmat valt, omdat ik zo’n ja/nee sticker zo lelijk vindt op mijn netgeschilderde voordeur, prijkte, alweer een weekje of zo geleden, een fleurig foldertje waarvan het omslag was verlevendigd met behartenswaardige aanmaningen zoals “Levensbelang” en “BELANGRIJK!”. Dat gooi ik natuurlijk niet zomaar weg. Daar ben ik eens goed voor gaan zitten. Ik was meteen al onder de indruk. Het omslag van het pamfletje moet ontworpen zijn door iemand die voor het eerst de vreugdes van Photoshop heeft ontdekt en zich daar eens lekker in heeft laten gaan. Schaduwen, contourlijntjes, cut-outs en vier verschillende lettertypen hebben een waarlijk duizelingwekkend ensemble opgeleverd, dat draait om een groot vraagteken. Het vraagteken van de vraag waar jij in gelooft, evolutie of schepping.

Wat een rare vraag. Het principe van de evolutie is inmiddels zo rijkelijk met bewijzen onderbouwd dat je moeilijk meer kunt zeggen dat daar iets aan te geloven valt. Maar, zo blijkt al snel, dit opwindende foldertje is er geheel belangeloos op gericht de misleide lezer duidelijk te maken dat niets minder waar is. Het volgt het voorbeeld van een grote menigte wanhopige wichelroedelopers, UFO-ontvoerden, handopleggers, spokenjagers, duiveluitdrijvers, metamorfosemassagetherapeuten en andere brave beroepsbeoefenaren die stuklopen tegen de muur van de wetenschap, en daarom pogen om die muur heen te lopen door te verklaren dat wetenschap ook maar een geloof is. In de rechterbenedenhoek van het omslag lezen we “Jaargang 1, nr. 1”, zodat we ons er kennelijk op kunnen verheugen de onderbouwing van deze gedachte gedurende meerdere jaren meermaals per jaar uiteengezet te krijgen. Hoezee.

Maar serieus. Creationisten die de wapenen van de wetenschap ter hand nemen om de wetenschap te bestrijden, dat is toch van een schattige potsierlijkheid; met name omdat ze van die wapenen alleen schadeloze miniatuurversies weten te hanteren, een beetje zoals kinderen die met plastic zwaardjes de koene ridder uithangen. Er wordt uit dat kleurige foldertje niet bijster veel duidelijk. Helaas blijkt de inhoud ongeveer net zo confuus als het grafisch ontwerp. Maar wat na lezing beslist buiten kijf staat is dat de auteurs ervan bar weinig kaas hebben gegeten van wetenschap.

Het begint al meteen goed. Als Punt 1 wordt ons duidelijk gemaakt dat wat we zien alleen maar bepaald wordt door wat we willen zien. De implicatie daarvan lijkt te zijn dat als we geen zin hebben om in god de schepper te geloven, we daardoor evolutieprincipes gaan zien. Dat die principes haarfijn ondersteund worden door allerhande bewijzen die creationisten net zo duidelijk waarnemen als de meest hardline Darwinist, zoals verderop in de folder blijkt, vergeten de auteurs gemakshalve maar even. Wat we zien wordt blijkbaar toch in belangrijke mate bepaald door onze ogen. Het belangrijkste verschil tussen creationisten en bonafide wetenschappers is dat de eersten fluks ophouden met kijken wanneer dat wat ze zien niet meer in hun straatje past.

Na deze opwarmer volgt nogal out of the blue de vraag: ‘Wie is God?” Maar ja, god komt ook out of the blue. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat de lezer zometeen over God dezelfde vervelende vragen gaat stellen zoals die in de folder over evolutie worden gesteld. Daarom wordt ons uitgelegd dat wij god niet kunnen begrijpen, evenmin als een schilderij de schilder kan begrijpen. God is hors concours. Evolutie moet bewezen worden, maar god hoeft je alleen maar te poneren, waarna je hem op je gemak niet kunt gaan zitten begrijpen. Dacht u in bijbelse kringen toch wel eens wat vernomen te hebben over god de vader en wij zijn kinderen, geschapen naar zijn evenbeeld en met een vrije wil, blijkt u er toch mooi naast te zitten. U bent een olieverfje van de Grote Zondagsschilder in de hemel. Dus dicht die grote mond en rap terug in uw lijst!

Vanuit die kalmerende positie kunt u dan reflecteren op het derde wijsgerige item in deze nu al overdadig rijke folder, die u zomaar hartstikke crisisvriendelijk helemaal gratis aangeboden hebt gekregen. Wij leren dat wetenschap in twee soorten te onderscheiden is, technisch en historisch. Resultaten uit technische wetenschappen zijn herhaalbaar in het heden en de toekomst; historische wetenschappen gaan alleen maar over interpretatie van wat vroeger is gebeurd en kunnen niets met zekerheid zeggen. De schrijvers lijken hier jammer genoeg enigszins beduizeld te raken door hun eigen genialiteit. Want kijk, kindertjes in Zweden mogen misschien heel anders tegen Noormannen aankijken dan Nederlandse kindertjes, ze zijn het er toch heus samen over eens dat die Noormannen hebben bestaan (het getuigt overigens van groot en lovenswaardig cultureel optimisme dat de schrijvers veronderstellen dat moderne kindertjes überhaupt een mening hebben over Noormannen, of weten wat dat zijn). Helemaal los van persoonlijke smaak, en een enkele balsturige bisschop daargelaten weten we van nogal veel dingen in het verleden nogal zeker dat ze echt gebeurd zijn.

Maar het is nog erger. Evolutie herhaalt zich in het heden en in de toekomst, en wie niet het geduld heeft te wachten op de resultaten kan het proces in het laboratorium gadeslaan bij zich snel vermenigvuldigende wezens als bacteriën. Dat deed William Dallinger al in de jaren tachtig van de 19de eeuw. Niet alleen beweert ons mooie pamfletje onzin over historische wetenschap, evolutieleer ìs helemaal geen historische wetenschap en is vele malen onder experimentele condities bevestigd.

Het ragfijn spel van onze stichters is daarmee echter lang niet uitgespeeld. Zij gooien nu zonder pardon de Tweede Wet van de Thermodynamica in de strijd. Dingen waar je niks aan doet ontaarden in rotzooi, en als je orde wilt behouden of laten ontstaan moet je daar energie in steken. Omdat de lezer zich aanmatigt te denken dat hij de schrijvers nog steeds kan volgen verwacht die hier een wending in de richting dat al het diep geordende schoons in de natuur nooit spontaan kan zijn ontstaan en een sturende meesterhand nodig had. Maar dit creationistische troetelkind, met stip op één in de kill your Darwins hitparade, komt in het foldertje helemaal niet voor. We vermoeden dat het zorgvuldig wordt bewaard voor jaargang 12, nummer 17. Nee, hier wordt, zij het via een wel erg korte bocht (“klein diertje, vis, muis, aapmens”), weergegeven wat evolutie inhoudt en afgesloten met de constatering dat volgens evolutieleer de daarvoor benodigde energie van de zon kwam.

Uhm, ja. Dat klopt. En nou...? Enigszins verbaasd kijkt de lezer op van zijn lectuur. Verraden onze Urker broeders zich hier als cryptodarwinisten? Of zijn ze overvallen door een moment van spontane ordening, een toevallige flits van daadwerkelijk begrip van evolutie?

Het zal een raadsel blijven, tenzij men natuurlijk in jaargang 23, nummer 47, nog op deze intrigerende kwestie terug gaat komen. Het maakt niet uit, de lezer wordt alweer meegetorst door de volgende golf van diepzinnigheid, en het wordt echt menens, want nu komen “een paar feiten.” Het feit, bijvoorbeeld, dat er fossielen worden gevonden van dieren die we in diezelfde vorm ook nu nog kennen. Dat klopt niet met evolutie want evolutie betekent immers dat soorten zich steeds ontwikkelen, zo kraaien de schrijvers in een welgeslaagde demonstratie van religieus zwart-wit absolutisme. Maar anders dan god schrijft de evolutie geen 'gij zult' voor. Soorten passen zich aan en verbeteren zich in relatie tot hun leefomgeving. Als geen selectiewinst meer te halen is kan een soort lange tijd bijna onveranderd voortbestaan. Da’s een enge kleur voor onze Urker broeders: grijs.

Maar de aardlagen dan, roepen zij haastig. Er wordt beweerd dat de oudste fossielen in de oudste aardlagen worden gevonden, en dus voorlopers zijn van latere vormen. Edoch, broeders en zusters! “Er is ook een andere theoretische verklaring mogelijk.” Ik dacht dat we het over feiten hadden, maar goed, een mooie theorie is nooit weg. Zeker niet als die bestaat uit een magnifieke catastrofe die alle bestaande dieren allemaal tegelijk precies in die mooie laagjes heeft gesorteerd die de geologen nu aantreffen. Onze schrijvers gaan helemaal los in het schilderen van deze mondiale ramp, Discovery Channel is er niks bij, ze zijn hier duidelijk in hun element: “Aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, overstromingen, aardverschuivingen enz.” Vooral dat “enz.” is wel stoer – die Bijbeljongens hebben altijd al met achteloos gemak gegrossierd in catastrofes, en voor een zondvloedje hier of een wereldbrandje draait de Lieve Heer zijn hand natuurlijk niet om, die vindt het heerlijk zijn schepselen zo op zijn tijd eens lekker te treiteren. Niettemin zou het wel netjes zijn geweest als onze creationistische brigade even had vermeld over welke dramatische, wereldwijde catastrofe het hier precies gaat, en in welk Bijbelvers we er naders over kunnen lezen. Al was het maar om het mysterie op te helderen waarom nou net de vissen als een van de eerste soorten werden bedolven, terwijl die toch voor alle genoemde vormen van rampzaligheid tamelijk onkwetsbaar zijn. Ja, als de schrijvers ons dat genoegen hadden gedaan, dan hadden we ze voor deze keer misschien wel de omissie vergeven van het feit dat we sinds de uitvinding van radiometrische datering tamelijk precies kunnen vaststellen hoe oud de verschillende aardlagen zijn. Jammer van die mooie catastrofe, maar helaas niet even oud.

Nu we het einde van ons adembenemende leesuurtje naderen lijken onze koene missionarissen toch wat beteuterd te zijn geraakt door al dat lastige verweer. Hun laatste pijlen zwadderen verdwaald langs het firmament. Ze klagen over bomen die door meerdere geologische aardlagen heensteken, terwijl “de evolutietheorie veronderstelt dat de aardlagen gedurende miljoenen jaren gevormd zijn.” Het is beslist sympathiek dat de evolutietheorie hier zo’n wijds bereik wordt toegedicht, maar tot op heden zegt ze helaas helemaal niets over de vorming van aardlagen – daar gaan de geologen over. Ja maar, ja maar! In schoolboeken worden kinderen bedot met vervalste tekeningen van dierlijke en menselijke embryo’s om ze te laten geloven dat die er in het begin allemaal ongeveer hetzelfde uitzien. - Da’s dan niet zo mooi. Maar zelfs als het waar is dat sommige schoolboeken nog de achterhaalde tekeningen van Haeckel bevatten (de schrijvers doen, zoals het doorgewinterde niet-wetenschappers betaamt, niet aan bronverwijzing) zegt dat natuurlijk in het geheel niets over de geldigheid van evolutieleer, hoogstens over een onderontwikkeld arbeidsethos bij sommige schoolboekenmakers. Met deze uitsmijter maakt onze relibrigade de cirkel niettemin mooi rond. Net als aan het begin verraadt zij zich wederom als een kenmerkend specimen van haar soort. Paranoïde theorieën waarin de hele wereld er op uit is de boel te bedotten en de werkelijkheid te verdoezelen zijn helemaal de rigueur in bovenwereldlijke kringen. Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten, nietwaar.

In de conclusie wordt stoom afgeblazen met een snelle herhaling van eerdere dwalingen. Maar door en door welgemanierd blijven onze bekeerders tot het bittere eind: “U of jij hebt een keuze” - je mist alleen nog, ‘doorhalen wat niet van toepassing is'. “Geloven wat de evolutietheorie vertelt over de wordingsgeschiedenis van de mens, of geloven wat er in de Bijbel staat.” En dan komt de aap uit de mouw. Onder al hun stichtelijk vertoon verraden onze Urkenaren zich als onvervalste hedonisten, ze lijken haast wel katholiek. Want waarom verkiezen ze het geloof in god? Gewoon, omdat het fijn is! Dan krijg je tenminste licht verteerbare antwoorden op de vragen waar we vandaan komen, waarom we hier zijn en waar we heen gaan als we sterven. De wetenschap beantwoordt die vragen natuurlijk net zo goed, maar wel een stuk minder aangenaam. Onze broeders zijn even lui als die schoolboekenmaker van daarnet, daar komt het op neer. Maar misschien nog net iets dommer. Hoe dom precies, overtuigt u zich daar zelf maar van, dat kan hier. Met gratis Johannesevangelie!

maandag 2 maart 2009

Engelen in Amsterdam

Kredietcrisis, driewerf heil! De betere hotels in de hoofdstad staan uitgestorven te verkommeren en doen hun ambitieus geprijsde onderdak in de opruiming. Zo kon het gebeuren dat ik mijzelf vorig weekend van de weeromstuit aantrof op een lap van een kamer in Américain. En dat was fijn, want dan kun je na afloop van een voorstelling in de Stadsschouwburg de haastige, deflatoire afgang naar het station vergeten en lekker lang naborrelen in de bedrijvige bar van het theater (net open; eindelijk een fatsoenlijke pleisterplaats in die gribus van het Leidseplein). En dat was heel fijn, niet alleen omdat je na een voorstelling van viereneenhalf uur best toe bent aan een lekkere Schwips, maar vooral omdat het een unieke gelegenheid bleek te bieden om van heel dichtbij te horen hoe Fedja van Huêt zijn vriendinnetje liefkozend een ‘boerderijmeisje’ noemt; om elleboogje te vrijen met Roeland Fernhout; om Hans Kesting, die naast je over de bar komt hangen op zoek naar bier, recht op de man af te vertellen dat ie geweldig gespeeld heeft en er nog verrassend fit uitziet (“wat wil je, met zo’n stoot adrenaline”); en om close up te kunnen vaststellen wat we van verderaf al vermoedden, dat Barry Atsma wel de mooiste man moet zijn die momenteel de Nederlandse podia siert.

Het is niet anders. Om een of andere reden lijkt je eigen suffe leventje ineens net dat graadje echter en van een hoger plan als je je plots omringd weet door ‘namen’. Je gaat er gewoon zelf ook een beetje van glanzen, zelfs al ben je voor die goeie mensen heus niet anders dan het zoveelste stuk kijkvee, en zelfs al is de glamour van de Hollandse spruitjes-met-gehakt variant. Hoewel, misschien stegen we toch net een treetje hoger die avond omdat het integrale voornoemde gezelschap, plus regisseur Ivo van Hove ademloos aan de lippen hing van Tony Kushner himself, de Pulitzer-prize winning auteur van het net gespeelde stuk, die helemaal speciaal uit NYC was aangereisd om deze enscenering te zien - ergo, om voor de duur van meer dan een halve werkdag te gaan zitten kijken naar een leeg podium en acteurs van wie hij geen woord verstond. Het moet hem niettemin goed bevallen zijn, want ik las later in de krant dat hij tijdens die naborrel heeft aangeboden zijn volgende stuk bij Toneelgroep Amsterdam in première te doen – zo mooi vond hij het, wat ze met zijn Angels hadden gedaan.

Nooit van gehoord zeker, Angels in America? Nee, dat dacht ik al. AinA moet een kijkbuisdal van jewelste zijn geweest toen de VPRO de briljante zesdelige serie uitzond die HBO er van maakte - een ware kijkcijfermatige Marianentrog, want werkelijk niemand die ik ken weet wat het is of heeft er zelfs maar van gehoord. En dat is nogal erg, want het is wat Brideshead Revisited nu dus niet meer is, gewoon het beste dat ooit voor TV is gemaakt. Het soort kleinschermkunst dat op zichzelf al genoeg is om de aanschaf van een beeldbuis goed te maken, inclusief alle avonden vol schaamteloze, zinledige, lamlendige, als jolig vertier vermomde treurigheid die het bezit van dergelijke met zich meebrengt.

Niet dat een televisie vereist is om AinA te leren kennen. Dat komt omdat het zijn leven niet begon als televisiedrama, maar als toneelstuk. Het zag het licht in mei 1990 op een klein podium in San Francisco, stormde op golven van jubelkritieken door naar de hippe zijstraten van Broadway, sleepte in zijn zog een Pulitzer Prize en nog zo het een en ander mee, werd vertaald in het Deens, het Duits en het Japans, en piekte pas na dat alles als televisiesterrenkanon featuring Al Pacino, Meryl Streep en Emma Thompson (die maar net niet van het scherm werden gespeeld door de jonge, onbekende acteurs die de meeste hoofdrollen vertolkten). Inmiddels heeft het stuk het in handen van Peter Eötvös zelfs tot opera geschopt, maar dat wil ik even niet weten. Angels is al opera genoeg zonder muziek. Ergens in de tussentijd, het was 1995, landde het ook, netjes in het Nederlands vertaald, in het RO Theater in Rotterdam, onder regie van Guy Cassiers. Een vriendin die daar toen woonde leek het wel een leuke avondvulling voor een geplande logeerpartij, en zo belandden we op rij twee, twee successievelijke zittingen van drie en een half uur lang, en we wisten niet wat ons overkwam.

Toneel is niet een genre waar ik vanzelf veel mee heb. Het doet me toch wat aan als een erg gemankeerde vorm van film, en bij die Rotterdamse AinA leek alles samen te spannen om het mankement tot het absurde uit te vergroten. Het toneel was zo goed als leeg. Achterin stonden rekken met kleding en rekwisieten; acteurs die niet speelden kleedden zich daar, op het podium, om. Het begon. Een vrouw kwam het podium oplopen, keek ons aan en begon een grafrede af te steken over een oude Jodin. Over grote reizen die niet meer bestaan. In haar kielzog volgde een onnavolgbare warreling van travestieten, engelen, Mormonen, spoken, pratende etalagepoppen, AIDS-lijders, hallucinaties, Joden, corrupte advocaten, de oudste Bolsjewiek ter wereld, politieke uitweidingen, hilarische oneliners ("this is my ex-lover’s lover’s Mormon mother"), sentimentele tranentrekkers en een vloedgolf van zeer menselijke emoties. Na een gierende achtbaanrit van zeven uur (die voelden als tien minuten) stommelden we sprakeloos en met prikkende oogjes de late avond in. Niet met het gevoel naar een toneelstuk te zijn geweest, maar met het gevoel iets te hebben meegemaakt.

Dat gevoel was er, eerlijk is eerlijk, wat minder in Amsterdam. Misschien had het te maken met de gezellige fondantkrullen-entourage die wat moeizaam aanschuurde tegen het opnieuw moedwillig lege toneelbeeld, leger nog dan toen in Rotterdam. Misschien had het te maken met die mevrouw voor me, die grote moeite had haar hoofd langer dan twee minuten stil te houden en daardoor telkens weer met haar meedogenloos opgestoken coiffure mijn zichtlijn blokkeerde, wat erg vervelend was omdat nogal grote lappen van de voorstelling nogal laag op het toneel of zelfs half in de zaal werden gespeeld. En nog vervelender wanneer achter dat kapsel de billen van Barry Atsma schuil gingen. Maar meer nog kwam het denk ik omdat Van Hove wel erg rigoureus met de schaar door de tekst was gegaan, die tot bijna de helft van zijn oorspronkelijke lengte was gecoupeerd. Angels was daardoor teruggesnoeid van een barok, metaforisch megaproject tot een relatief behapbaar ziekenhuis- annex relatiedrama met een paar surrealistische toetsen.

Van Hove kwam er mee weg omdat er door de spelers van TGA zo overdonderend fenomenaal werd geacteerd dat al het andere bijzaak was. Het maakte niet uit dat acteurs een vlakke hand voor het gezicht hielden om te doen alsof ze iets van papier lazen, en de telefoon mimeden zoals kinderen dat doen, een vuist met uitgestrekte duim en pink. Het maakte niet uit dat de mannelijke rabbi een vrouw was in een M&S jurk, en het maakte niet uit dat de vrouwelijke engel een man was met een vet Vlaams accent, van wie de engelachtigheid door niet meer werd onderstreept dan een felle spot. Het is niet zonder risico, zo’n aanpak. In het ergste geval wordt het toneelstuk gedegradeerd tot een Paganiniconcert, enkel nog vehikel voor de virtuositeit van de spelers. Maar Kushners teksten kunnen wel tegen een stootje. Die zijn zo rijk dat ze zonder enig rekwisiet, kostuum of toneelbeeld de boodschap nog steeds over krijgen – ze vormen een wereld op zichzelf. De enige vergelijking die in me opkomt is die met T.S. Eliot’s The Waste Land. Daar vind je dezelfde onuitputtelijke stapeling van laag over laag, dezelfde warreling van dwarsverbanden, verwijzingen, toespelingen, beeldspraken, associaties, in-jokes, dezelfde worsteling tegen een alomvattend besef van wereldondergang (“History is about to crack wide open. Millennium approaches”) – zelfs hetzelfde slotgebaar, een zegening.

Alleen was de ontroerende epiloog, en daarmee dat slotgebaar, in de Van Hove versie ook slachtoffer geworden van de snoeischaar, een nogal ongelukkige misknip. Kill your darlings mag een goede vuistregel zijn, je hoeft er niet meteen genocide van te maken. Zeker, het slot is door zure recensenten vaak bekritiseerd. Sentimenteel. Larmoyant. Alsof de voorafgegane zeven uur niet al lang iedere mogelijkheid van vals sentiment om zeep hebben geholpen. Maar dat hebben ze wel, en dan is datzelfde slot van een bijna onverdraaglijke intimiteit. Ik wist die eerste keer, daar in het RO Theater, niet wat me gebeurde. Ineens keek Prior Walter me recht aan en begon tegen me te praten. Ineens was ik geen toeschouwer meer. En waar maak je het in deze tijden van geïnstitutionaliseerde Publikumsbeschimpfung nog mee dat je het theater uit wordt gestuurd met een zegenwens en een opdracht?

The world only spins forward. We will be citizens. The time has come.
Bye now.
You are fabulous creatures, each and every one.
And I bless you: More Life.
The Great Work Begins.
Da’s heel wat anders dan Youp van ’t Hek, wiens opgezwollen, in een stand van stompzinnig misprijzen vastgelopen tronie we in de pauze mochten ontwaren. Wie heeft ooit die onzin bedacht, dat een boodschap en een warm gevoel in de kunst not done zijn? Schreeuwen, vloeken en tieren, dat is prima. Graag zelfs. Dat is dan ineens wel ‘echt’. Maar Tony Kushner laat zich niet foppen door dat soort opgelegde eigentijdsheid. Hij is niet bang om het hele scala van menselijke emotie uit te baten in plaats van zich te verschuilen in gemakkelijk cynisme.

Intussen bent u, lezer, hetzij allang afgehaakt, hetzij zo langzamerhand toch wel benieuwd waar dat AinA nou eigenlijk over gaat. Helaas is dat niet zo een-twee-drie uit te leggen. Daar zijn hele essaybundels over vol geschreven. Maar je zou kunnen zeggen dat het gaat over de vraag, hollen of stilstaan? Het gaat over progressief versus conservatief. De pijn van verandering versus de gezapigheid van alles bij het oude. Leven en dood, eigenlijk. Dat thema krijgt gestalte via de engelen uit de titel. Die willen dat de mensheid ophoudt met bewegen. God is door al die menselijke dynamiek bevangen geraakt en heeft de stasis van de hemel voorgoed verlaten, tot wanhoop van de engelen. Als de mensen ophouden met bewegen komt Hij misschien terug. En dus wordt de New Yorkse AIDS-patiënt Prior Walter door een van de engelen, de Engel van Amerika, bezocht om tot profeet te worden verklaard, zodat hij deze boodschap wereldkundig kan maken. Maar hij bedankt voor de eer.

Zijn verhaallijn, die verder draait om zijn ziekte en de verlating door zijn vriend, Louis, wordt gekruist door twee andere. De ene is die van het Mormoonse echtpaar Pitt: zij, Harper, een pleinvrezige valiumverslaafde; hij, Joe, een kasthomo die al snel verzeild raakt in een affaire met Louis. Dan is er Roy Cohn, de corrupte advocaat en Joe Pitts mecenas. Cohn heeft AIDS en terwijl de ziekte hem sloopt wordt hij bezocht door de geest van Ethel Rosenberg, de vrouw die hij via clandestiene machinaties op de elektrische stoel wist te krijgen. Om deze protagonisten heen vinden we drie zorgende figuren die elk op hun manier de stem van menselijkheid en rede vertegenwoordigen: de ex-ex-travestiet Belize, die tot zijn verbijstering in zijn dagelijks werk als verpleger Cohn als zijn patiënt aantreft; Joe’s moeder Hannah, die onmiddellijk haar huis verkoopt en naar New York afreist wanneer ze hoort dat haar zoon in moeilijkheden zit, maar uiteindelijk steun en toeverlaat van Prior wordt; en Emily, Prior’s verpleegster – die op enig moment, bevangen door de Engel, ten overstaan van haar patiënt uitbreekt in het Hebreeuws, maar dat desgevraagd weer ontkent: “Hebrew? I'm basically Italian-American” – een zinsnede die in de TGA voorstelling gevat en gezien Alwin Pulinckx’ Vlaamse tongval onvermijdelijk was vertaald als “Hebreeuws? Nee hoor, ik ben honderd procent Belg”.

Ach, je kunt er een jaar lang een blog mee vullen. Dat ga ik niet doen. Voor wie er het fijne van wil weten, op internet zijn tal van samenvattingen te vinden. Wie het nog fijner wil weten schaft natuurlijk gewoon per omgaande de DVD van de TV-serie aan. En het allerfijnst zou zijn als weer een ander getalenteerd gezelschap dit stuk over niet al te lange tijd weer op de planken brengt, want TGA is er, terecht gelauwerd en bekroond, nu toch echt mee opgehouden.