maandag 23 februari 2009

Aanzoek

Eindelijk! En dat zomaar op maandagmorgen, in mijn mail!

Hoi. Misschien wordt u verrast op mijn brief? En waar kan ik uw e-mail? Onlangs was ik op dating site. Vandaag, online dating heeft me je e-mail, samen met een korte samenvatting. Zij werden op de hoogte gebracht dat we met u een harmonieuze combinatie. En besloot om te schrijven naar je. Wie weet, misschien ben je en ik echt een harmonieuze paar? Ik weet het niet, heb je antwoord op mijn brief...
Ik zal proberen te vertellen iets over jezelf, als je nog steeds geinteresseerd. Mijn naam Oksana. Ik woon in Rusland. Ik ben nooit getrouwd en heb geen kinderen. Ik denk vaak over het creeren van hun eigen familie. Ik ben een grote meid en op zoek naar een serieuze relatie. Als u wilt zoeken de liefde in het leven, dan denk ik dat het noodzakelijk is om te beginnen onze kennismaking? Ja, we wonen heel ver uit elkaar, maar ik hoop van harte dat het zal geen belemmering vormen voor onze blootstelling. Afstand is niet bang je? In ieder geval kunnen we vrienden zijn per brief. Misschien zullen we vrienden zijn met je, maar misschien onze contacten zal blijven groeien in de zin van magie!

Dit is een brief schreef ik aan u over de Nederlandse taal. Ik weet niet Nederlands. Ik gebruikte een vertaling programma te schrijven naar je. Ik spreek goed Engels. Interessant, je weet het Engels? We kunnen schrijven naar elkaar in het Engels? Helaas is in deze brief, ik maak geen uw foto. Ik stuur mijn foto in de volgende brief.

Het zal interessant zijn om meer te weten over u en uw leven. Ik hoop dat mijn brief niet zal blijven dovemansoren.

Oksana
Laat de blootstelling beginnen en de magie maar groeien! Op naar Rusland!

vrijdag 20 februari 2009

Engels kwartetten

Het blijft natuurlijk een malle bedoening, kamermuziek in een zaal van 1500 stoelen. Maar anderzijds zaten wel bijna al die stoelen vol afgelopen dinsdag in de Nijmeegse Vereeniging, tot in de engelenbak toe. En dat voor een strijkkwartet met een overwegend hoogst obscuur Engels programma. Gelukkig had ik een plekje redelijk vooraan, waar nog enig gevoel van contact met de spelers mogelijk was; bovendien hielp de fenomenale akoestiek van de zaal ook een handje, want we zeggen het nog maar eens voor wie het weer vergeten was, in Nederland is het er Concertgebouw, op heel korte afstand gevolgd door de Vereeniging, en dan is er heel lang niets. Het is een droevig raadsel waarom deze wereldklasse zaal niet veel vaker door wereldklasse ensembles bespeeld wordt.

Nou is het Maggini Quartet, want daarover hebben we het hier, zeker wel een wereldklasse ensemble. Dat bleek al onmiskenbaar uit de licht verteerbare maar met grote fijngevoeligheid en beheersing gespeelde Haydn op. 77/1. Dat de haren er na drie delen bij hingen zal overigens minder met een woest-intense opvatting van dit werk te maken hebben gehad dan met de noodzaak ook die engelenbak nog een graantje te laten meepikken. Na deze laagdrempelige opmaat flitsten de Maggini’s twee eeuwen vooruit naar de getroebleerde kwartetten nummer twee, beide uit 1975, beide uit Northampton, van William Alwyn en Malcolm Arnold. Dat vergde een woordje van toelichting, zoveel hadden deze Britse strijkers wel begrepen, want zoals altist Martin Outram opmerkte, zelfs in de UK zelf zul je deze werken niet gauw op het podium horen. Helemaal onterecht natuurlijk, maar van die constatering zullen weer veel te weinigen onder de indruk zijn alleen maar omdat ze uit de mond komt van een ziekelijke anglofiel. Wat ervan zij, het Alwyn kwartet is serieuze kost. Het misleidend lieflijke begin van kabbelende ‘spring waters’ stroomt uit in grimmige mijmeringen over naderend einde en verloren jeugd. Vragende frases worden doorsneden met barse uitroepen en ijle kreten, en de poging tot juichen aan het slot klinkt ongeveer als ‘joepie ik mag naar de kaakchirurg’.

En dan had Alwyn het nog gemakkelijk vergeleken met Arnold, wiens weinig opwekkende levensgeschiedenis uit de doeken werd gedaan door tweede violist David Angel. Misschien was enige ondertiteling nodig geweest en begreep men het allemaal niet zo goed, of misschien was de algehele joligheid in de zaal, Alwyn des ondanks en met hulp van een glaasje wijn in de pauze, gewoon gestegen tot een niveau waar zelfs 's levens meer bittere tragedies tot licht divertissement verkeren. In elk geval werd de mededeling dat bij Arnold de diagnose schizofrenie werd gesteld begroet met een golf van hilariteit, en toen die ziekte uiteindelijk bleek te hebben geresulteerd in een mislukte zelfmoordpoging rolde men nog net niet schuddebuikend over de vloer. Gelukkig is deze botsing van het tragische en het komische Arnold zelf ook niet vreemd. Van alle markten thuis was hij dol op ongerijmde tegenstellingen – crossover avant-la-lettre, zoals Angel zei, maar helemaal zonder het kokette, postmoderne moet-je-mij-nou-eens-horen dat een Golijov zo onuitstaanbaar maakt (dat laatste zei Angel niet hoor, dat zeg ik). Tony Palmer heeft een prachtfilm gemaakt over de componist, die iedereen moet zien en waardoor je vreselijk van die man gaat houden. Van zijn muziek hield ik ook daarvoor overigens al; zijn Vijfde Symfonie gaat mee naar mijn onbewoonde eiland.

Ook het tweede kwartet is onweerstaanbaar, en werd het zeker in de handen van deze spelers, die zo hoorbaar in deze muziek geloven; dit keer hingen de haren er niet alleen bij ten gunste van de engelenbak, dat weet ik zeker. Na een energiek openingsallegro barst de primarius uit in een dramatische solocadens die aan het eind een haakse bocht linksom maakt, en… - nee maar: Lord of the Dance! Niet lang overigens, want weldra hakken de andere drie strijkers met barse dissonanten in op de opgetogen jig, en voor je het weet ben je van Ierland naar Rusland verhuisd en gaat het er ronduit Sjostakovitsjaans tegenaan. Daarna biedt het droef treurende Andante een diepere kijk in de ziel waaraan deze bonte roerselen ontsproten zijn; momenten van koele vertroosting komen in de vorm van een beeldschone koraalepisode. En dan opent het laatste deel met zo’n onbeschrijflijk ontroerende, door-en-door Engelse melodie, druipend van nostalgie, als een eindeloos turen over verregende heuvellanden. De borrelende begeleiding roept Alwyn in herinnering. Het is maar een moment voordat het visioen zich verliest in troebeler wateren, maar Arnold zou zichzelf niet zijn als hij er niet uitkwam: ten leste barst het ensemble uit in een moddervette, ronkende salondeun, zo hartelijk en welgemeend dat je niet waagt het woord kitsch te gebruiken. Het duurt even voor je beseft dat dit de melodie is waar het deel mee opende, van al zijn kwijningen ontdaan voor een moment blakend in de volle zon. Dan zinkt ze weg in de roerige borrelingen van de andere stemmen en is er nog een kort moment van angstige onzekerheid voordat drie ferme, lange akkoorden de goede afloop ondubbelzinnig bevestigen.

Van mij mogen de Maggini’s elke week terugkomen met zo’n programma. Met de Baxen en de Brittens en de Moerans, de Elgar en de Rubbra’s. Dan zal ik zelfs niet klagen als de toegift wederom Dvorak is.

donderdag 12 februari 2009

Sprookjes

In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. De Bijbel had het zo gek nog niet gezien, daar kun je een uitglijertje als het scheppingsverhaal gemakkelijk voor vergeven. Er is maar één god, en dat is het vrije woord. Het is alleen wel frustrerend dat die god bijna uitsluitend vlees lijkt te kunnen worden in Gilles de la Tourettepatiënten als Theo van Gogh, populistische randpsychopaten als Pim Fortuyn, opportunistische narcisten als Hirsi Ali, en theatrale malloten als Geert Wilders.

Altijd maar weer die Wilders.

Ik wil die bleke dikkop helemaal niet verdedigen. Ik wil alleen maar dat iedereen hem gewoon zijn gang laat gaan. Dan ontstaat wat je noemt een win-win situatie. Dan is het vrije woord, hoe loos, hoe paranoïde, hoe onsmakelijk ook, vrij zoals het hoort te zijn; en dan heeft Geertje niks te mekkeren en blijft hij dus buiten de schijnwerpers in de schemerige hoekjes waar hij thuishoort.

Enter Her Majesty's Government. Die moet wel dol zijn op Wilders. Die moet gedacht hebben, kom, we doen die jongen eens een mooie dot gratis internationale publiciteit cadeau, zelfs al moeten we onszelf daarvoor volkomen belachelijk maken. En het Geertekind is maar wat blij met dit gulle geschenk, zijn olijke witte kuif veert er bijkans van op. Engeland staat te kijk als een vazalstaat van Allah, de Nederlandse regering is zelf te confessioneel confuus om een zinnig standpunt in te nemen, en het vrije woord heeft er weer een martelaar bij van het soort waar je je kinderen nooit mee thuis hoopt te zien komen. De arme Darwin draait zich intussen om in zijn graf.

Tweehonderd jaar later, en grenzen worden gesloten omdat iemand sprookjes vertelt over de sprookjes waar anderen in geloven.

maandag 9 februari 2009

Cent

Dit is het honderste log op Paard & Zn. En zoals dat gaat met impulsieve initiatieven dient de bezinning, de vraag naar het waarom, zich langzaam maar onvermijdelijk aan. Toen ik begon dacht ik over bloggen vooral als een gedisciplineerde vorm van dagboekschrijven. Jarenlang heb ik dagboeken bijgehouden. Maar afgezien daarvan dat ik dat met pen en papier deed en dat mijn zielenroerselen bijgevolg twee dagen na neerpennen zelfs door mijzelf al niet meer te ontcijferen waren, leerde de ervaring ook dat zo’n dagboek maar al te snel een stortkoker wordt voor gezeur, geklaag, gevit en gezever. Hoofdmoot vormden steevast eindeloze perseveraties over onbereikbare liefdes, of incidenteler, en nog erger, over wel bereikbare liefdes die eenmaal bereikt toch niet helemaal bleken te zijn wat gehoopt was. Mij docht dat de openbaarheid van het medium internet wel eens een prima cordon sanitaire zou kunnen vormen om dergelijke ongedisciplineerde uitwassen in te dammen, zodat alleen die dingen overblijven die je later misschien ook nog eens wilt teruglezen.

Aldus geschiedde. Maar juist door de openbaarheid van het medium slaat de ijdelheid onvermijdelijk toe. Je bezoekt collega-blogs waar de schrijver een stukje plaatst en daar binnen drie uur tijds zesendertig reacties op heeft. Dat wil je zelf ook natuurlijk, wat mijn stukjes zijn immers veel leuker, en wanneer niet leuker, dan toch zeker verstandiger! Dus na een tijdje slaan ruminaties toe over de vraag hoe je meer bezoekers naar jouw hoekje van het www krijgt. Geen simpele kwestie. Om te beginnen zit je gevangen in een nare Catch-22: zoekmachines vinden je blog sneller naarmate je meer bezoekers hebt; en je krijgt meer bezoekers naarmate zoekmachine je blog sneller vinden. Zie dat ei maar eens te kraken. Gelukkig neemt het aantal treffers in Google ook toe naarmate er meer tekst op de blog staat. Flink doorpennen dus. Ik ben er nog lang niet. Zoekopdrachten in Google brengen Paard & Zn. nauwelijks aan het licht; zelfs als heel afgepast gekozen zoektermen worden gebruikt zijn er nog altijd tal van jarenlang morsdode logs over knutselen met pasta en uitverkoopsites van de Kazachstaanse farmaceutische industrie die hoger op de hitlijst belanden.

Wat je eigenlijk ook moet doen is vriendjes worden met andere bloggers, of nog beter, zorgen dat je vriendjes hebt die ook gaan bloggen. Bij gebrek aan dat laatste heb ik pogingen gedaan tot het eerste, maar daar kwam ik snel van terug. In de blogosfeer, die wereld van vrijbuiters in het vrijste medium dat er bestaat, blijkt het te wemelen van de regels en de codes, de dos and donts, de in- en de out-crowds, winners en losers, kortom, het is net de grote boze buitenwereld en mw. Van Ditzhuyzen zou er een boek over vol kunnen schrijven, of beter, een site over vol kunnen bloggen (linkjes uitwisselen, Reinildis?). Een poosje geleden, bijvoorbeeld, maakte ik de argeloze faux-pas een commentaar achter te laten op het blog van een meisje dat ik een beetje ken, met een verwijzing naar mijn eigen blog.

Niet geplaatst.

Diverse andere reacties wel, terwijl die toch niet echt uitblonken door een inhoud of sprankelende geestigheid waarbij mijn eigen bijdrage verbleekte, maar toch, de mijne niet. Het is evident, het meisje dat ik een beetje ken wil niet blogmatig met mij geassocieerd worden. Verkeerde crowd, foute scene, je weet het niet, maar ik had een ongeschreven regel overtreden, zoveel was me wel duidelijk. Paard & Zn. zal het op eigen kracht moeten rooien.

En dat lukt. Sinds juni lopen er hier achter de schermen een aantal tellers mee die me van vermakelijke informatie voorzien. Op dit moment hebben toch maar mooi een hele 2.172 verschillende mensen Paard & Zn. bezocht. De opgetogenheid over dat heuglijke feit wordt wel enigszins getemperd door de constatering dat ruim 95% van hen het nog geen 10 seconden op deze pagina’s uithield, en dat het slechts enkelingen waren die zich verwaardigden later nog eens terug te keren. Een nog weer veel selectere fine fleur van deze laatsten neemt zelfs wel eens de moeite een reactie te plaatsen. Piektijd is zondagavond rond een uur of negen, dan is het op Paard & Zn. op zijn gezelligst; maar een enkele beklagenswaardige randfiguur kan ook om vier uur ’s nachts hier worden aangetroffen. Wellicht betrof het een paar van die verdwaalde Chinezen of Brazilianen die om wat voor reden ook in deze pagina’s beland blijken te zijn?

Veel bezoekers verzeilen hier naar aanleiding van een zoekfrase in Google. Aldwin van der Ven, over wie ik mij toch niet al te lovend heb uitgelaten, blijkt goed voor een aardige aanvoer van vermoedelijk even snel weer vertrokken gasten. Maar spookmevrouw Bianca Benazir scoort nog weer stukken beter. Nadat het stukje over betreffende uitzending van Eén Vandaag verscheen beleefde Paard & Zn. zijn golden hour, met op zeker moment 18 gelijktijdige bezoekers op de site, waaronder een aantal die blijkens hun commentaren wel toe waren aan een Haldolletje. Er komen meer bezoekers binnen met interesses die tot enige bezorgdheid stemmen. De zoekterm “hoofdpijn nachtwerk” is nog tot daar aan toe, maar “stoelgang uitsmeren” klinkt al ernstiger, om maar te zwijgen van “genezer met de hand slecht orgaan weghalen”. Ik hoop dat mijn blogje ook die al dan niet wanhopig zoekenden iets moois heeft kunnen meegeven. En ga nog even door.

vrijdag 6 februari 2009

Kunst dem Volk

Hans Abbing is een echt manusje van alles. Hij is econoom. Hij is professor in de kunstsociologie aan de UvA. Hij tekent kruisingen tussen aliens en kampslachtoffers. Hij fotografeert bewogen foto’s met randpedofiele thematiek – tja, dan heet je tegenwoordig al snel een kunstenaar. En nou heeft hij ook nog een boekje geschreven, over hoe het verder moet met de klassieke uitvoeringspraktijk in de muziek. Want dat weet Hans Abbing, en dat belooft wat.

De hoge kunst, de kunst van de beschaafde burger, is over haar historische hoogtepunt heen. De bezoekersaantallen van de gevestigde kunsten nemen gestaag af terwijl de kosten blijven stijgen. De traditionele hoge kunst staat in deze tijd voor een dramatisch dilemma: vernieuwen of verdwijnen. Tegelijkertijd is de nieuwe kunst aan een onstuitbare opkomst bezig. Een in omvang en veelzijdigheid toenemend aanbod bedient een snel groeiend en gretig publiek. De nieuwe kunst onderscheidt zich vooral van de gevestigde kunsten door de ongedwongen en informele sfeer. Sfeer en emotie zijn bepalend geworden in de voorkeur en keuze van het publiek. Innovatie, inventiviteit en marktwerking zijn de krachten van de nieuwe kunst, terwijl de hoge kunst is opgesloten geraakt in een vicieuze cirkel van inertie, zelfgenoegzaamheid en subsidie. Deze ontwikkelingen zijn het duidelijkst zichtbaar in de muziek. Hans Abbing plaatst daarom in Van hoge naar nieuwe kunst de open en communicatieve cultuur van de popmuziek tegenover de formele en in zichzelf gekeerde klassieke muziek praktijk. Hij bepleit de noodzaak om nieuwe vormen te vinden die de klassieke muziek praktijk kunnen revitaliseren. Want wil de klassieke muziek haar publiek behouden dan zal er een denkomslag moeten plaatsvinden.
Ai ai. Mocht u er ondanks bovenstaande het fijne van willen weten dan kunt u dat lezen in Abbings inaugurele rede uit 2006, te vinden alhier. Hoeft u meteen dat boekje niet meer te kopen, kunt u van dat geld mooi weer naar een klassiek concert. De kern van de zaak is overigens simpel. “Ik ben van mening dat het cultureel kapitaal van de meeste mensen zo van samenstelling is veranderd, dat zij niet meer met gemak en plezier kunnen deelnemen aan de gebruikelijke formele consumptiewijze van hoge kunst evenementen.” Professor Abbing bedoelt natuurlijk dat in deze tijden waarin ADHD een nationale epidemie is geworden mensen niet meer kunnen stilzitten. De zapgeneratie kan zijn gedachten gewoon niet langer dan drie minuten tot één ding bepalen, tenzij het heel hard, bont en druk is, dan is vier minuten misschien haalbaar. Dat klopt. Maar Abbing verbindt daar een wat merkwaardige conclusie aan: het probleem zit ‘m niet bij die verzapte jeugd, nee, de klassieke sector is gewoon veel te formeel.

Bestraffend steekt professor Hans nu zijn vingertje op, even lijkt hij bijna streng, maar het blijft allemaal heel informeel hoor. Toch komen de liefhebbers van Hoge Kunst in zijn oratie ten tonele als een tamelijk miezerig stelletje grijsharige naarlingen. Ze staren zich blind op allerlei detailnuances en halen hun neus op voor echt innovatieve benaderingen van het oude spul, zoals een lekker verpopte Mozart Veertig (Waldo de los Rios, weet u nog, dat was toch hartstikke leuk?), of Jan Rot die aan de haal gaat met Schubert. Van commercie moeten ze ook al niets hebben, ze graaien liever in de subsidiepot. Weg met die subsidies, dan komen ze wel in beweging, die ingedutte klassiekzitters!

In al zijn bevlogenheid en zijn hang om zijn 62 jaren ten spijt gewoon jong, snel en wild te blijven vergeet Abbing één kleinigheidje. Namelijk dat het gewaar worden van de schier onuitputtelijke gevoelsrijkdom in de grote werken van de negentiende en twintigste eeuw verregaand onmogelijk wordt wanneer jan en alleman steeds de zaal in- en uitwandelt, gaat zitten kletsen of telefoneren, meetikt en -neuriet en nog zo meer. Als de technohouse je met 300 decibel om de oren stampt is dat allemaal geen probleem, maar bij Beethovens Heiliger Dankgesang kan dat gewoon niet. Punt uit. Om Das Lied von der Erde te kunnen ervaren is stilte een noodzaak, niet een curieus soort willekeurige, formele aberratie. Het is niet toevallig dat de ons bekende luisteretiquette ontstond in de laat-klassieke en romantische periode, toen werken steeds rijker werden aan uitdrukkingskracht en klanknuances, en het karakter van vertier op de achtergrond verloren.

Wat Abbing ook vergeet is dat zijn filosofie linea recta uitmondt in de eenheidsbrij van de grootste gemene deler. Hoe funest de markt uitpakt zien we van het treinstation tot de gezondheidszorg en van de postbezorging tot het bankwezen. Het is inmiddels echt van gisteren om te denken dat marktwerking ons aller heil gaat brengen. Dat wat de meerderheid aanspreekt, waar de meerderheid voor wil betalen, valt niet automatisch samen met dat wat waarde heeft. Zap maar eens langs de commerciëlen en u weet wat ik bedoel.

Ah, maar daar zit de angel. Abbing gelooft niet in ‘hogere waarden’. Kunst is ‘waarden-loos’, alleen in de omgang van mensen ermee krijgt zij betekenis. Ja, natuurlijk. Maar moeten we daarom Beethoven afbreken tot een schaduw van zichzelf zodat misschien een paar puistige adolescenten kunnen worden bewogen hem hapklaar naar binnen te schrokken? Moeten daarom alle partituren door de versnipperaar tot ze uiteengevallen zijn in deeltjes klein genoeg om, uiteraard audiovisueel ondersteund, in allerlei kleine geestjes te passen? Het is de triomf van het geïnstitutionaliseerde narcisme, waarbij het ondenkbaar geworden is dat er dingen bestaan die groter zijn dan en uitstijgen boven het eigen, stampvoetende ik - dingen waarvoor het misschien wel de moeite waard is eens een uur stil te zitten en je grote mond te houden.