dinsdag 28 juli 2009

Raak

Wat ik nog vergat te vermelden in mijn checklist, is dat bezorgdheid ook op zijn plaats is als je over een aanzienlijk ruimer assortiment postkaarten-voor-moeilijke-omstandigheden begint te beschikken dan het plaatselijke Bruna-filiaal. In de fruitschaal op mijn eetkamertafel tel ik inmiddels achtendertig exemplaren, met nog maar twee verdubbelingen. Bloemen zijn natuurlijk geliefd (13 maal), waarbij de voorkeur van de meeste afzenders uitgaat naar artistiek gestileerde varianten (10 maal), inclusief Van Gogh's Irissen. Er kwamen vijf kunstkaarten binnen, variërend van een gemoedelijke Constable tot een gekwelde burger van Calais zoals gehouwen door Rodin. En de onvermijdelijke Escher natuurlijk. Drie afzenders kozen voor exotische thema's zoals daar zijn trekkende locals in Mauretanië of trekkende olifanten ook ergens in Afrika. Een viertal landschapsfoto's vielen op de mat, al dan niet met dreigend bewolkte lucht. Verder tref ik in de collectie aan een lieveheersbeestje op een bedauwde tak; een koe die nogal stompzinnig over een hek staart ('a cow gazing over a fence', zo karakteriseerde ooit een malafide criticus Vaughan Williams' pastorale stijl); een prachtig mooi gedicht van Judith Herzberg; vogeltjes van verschillende pluimage; twee kaarten met muzikale thematiek; en, godbetert, een Maria met Christuskind, zij het gelukkig dan wel in de vorm van een donker, oud ikoon. Maar de mooiste tot nu toe vind ik toch deze. Levert dan ook nog eens een onverwacht fraai beeldrijm op met de foto in de vorige log.

dinsdag 21 juli 2009

Donderboog

Het zwerk deed vanavond alles tegelijk. Het regende, de zon scheen, het donderde, en het hele tafereel werd omspannen door een monumentale regenboog, een tijdlang zelfs twee. Links en rechts daarvan schoten fijnvertakte bliksemschichten langs de hemel. Nooit zoiets gezien.

Iedereen die ooit maar een scheef oog op deze blog heeft laten vallen weet dat ik allerminst bijbels aangelegen ben, en dat ik geen groot gelover ben in tekenen van Boven. Maar vanavond, met een fikse dosis chemicaliën vers in mijn lijf, stemde de aanblik me wonderbaarlijk opgetogen.

maandag 20 juli 2009

Checklist

Mocht u twijfels hebben over de stand van uw gezondheid, dan zijn de volgende aanwijzingen reden tot bezorgdheid:

  • Uw woonkamer ziet eruit (en ruikt) als een bloemenwinkel, u bent genoodzaakt wijnkoelers als vaas in te schakelen

  • Kaarten die u krijgt wensen geen Beterschap maar Sterkte

  • De teksten op betreffende kaarten bevatten opvallend vaak woorden als ‘verschrikkelijk’, ‘afschuwelijk’ en ‘vreselijk’

  • Mensen die u gewoonlijk eens in de twee maanden zag ziet u nu elke week

  • Mensen met wie u een vriendelijke maar gedistantieerde kennissenrelatie onderhield gaan u plotseling omhelzen en kussen

  • In de wachtkamer van de specialist besteedt de verpleegster speciaal aandacht aan u

  • U krijgt mails en brieven van mensen die u in jaren niet gesproken heeft

  • Uw boodschappenlijstje is overgeschreven uit een folder van het KWF en bevat dingen die u anders nooit koopt, zoals vaseline en cola

  • Vrienden op wereldreis maken een tussenstop in Nederland om u te zien

  • Mensen drukken u onophoudelijk met warm-bezorgde blik op het hart dat u vooral moet zeggen wat ú wilt

  • U komt erachter dat het aantal toegestane voicemailberichten gelimiteerd is, en als u uw berichten niet elke twee dagen wist bereikt u die limiet

  • Uw baas zegt dat u alleen maar hoeft te werken als u dat wilt, en dat u dan alleen de dingen hoeft te doen die u leuk vindt
Sommige van deze dingen zijn op het eerste gezicht best prettig. Maar vergis u niet. Doet een of meer van deze verschijnselen zich voor, raadpleeg dan een arts. Wat ook al niet moeilijk is, want de huisarts komt tegenwoordig bij u op bezoek in plaats van u bij hem…

vrijdag 17 juli 2009

Temps perdu

Tijd is raar. Ik weet niet of u daar ooit over nadenkt. Zelf deed ik dat voorheen niet zo vaak, behalve als ik eens een keer een populair wetenschappelijk boekje las van een natuurkundige die zich in de eigenaardigheden van het fenomeen had verdiept. Die legde dan uit dat het niet zomaar vanzelfsprekend is dat tijd voortschrijdt, dat er een gisteren, een morgen en een nu is; - en ook hoe vreemd dat nu is, een ondeelbaar moment tussen dat wat is geweest en dat wat komt en toch altijd het enige moment waarin we bestaan.

Voorheen leefde ik ook zo, net als volgens mij iedereen, in dat ondeelbare, voortschuivende moment, zonder een seconde te bedenken dat de voorraad van die momenten in een mensenleven eindig is. (Hoewel, als dat moment daadwerkelijk ondeelbaar is moet de voorraad ervan eigenlijk oneindig zijn, toch?). Natuurlijk waaierden de gedachten soms wel eens uit de naar de toekomst. Een enkele keer probeerde ik me mezelf als zeventigjarige voor te stellen, en dacht dan dat dat misschien allemaal helemaal niet zo leuk zou zijn, met al die wankelende pensioenfondsen en epidemische vergrijzing, om over vervuiling en overbevolking en een uitdunnende vriendenkring maar te zwijgen. En soms, heel soms, als ik een ver jaartal zag passeren, op het Journaal of zo, flitste het wel eens door mijn hoofd, “zou ik er dan nog zijn?” Dat kwam van thuis, van vroeger, uit een verleden waar al te gemakkelijk op rampspoed werd geanticipeerd, en elk plan voor de toekomst werd bezworen met de formule “als we de tijd beleven.”

Maar vaak ging de blik vooruit niet verder dan de volgende geplande reis, en veel vaker nog ging het hooguit over vanavond, morgen of komend weekend. Ondertussen lag ik dan rustig weer een zaterdag verveeld met het zaptoestel in de hand, tijd te vermorsen alsof ik alle tijd had.

“Carpe diem!” schrijven goedbedoelende mensen op lieve kaartjes. Maar het is een beetje jammer en ook wat contraproductief dat juist nu, nu de vanzelfsprekendheid van zeeën van tijd me ontnomen is, de geest telkens maar weer vooruit wil spoeden, naar volgende jaar of nog verder. En dan is het plukken van de dag niet gemakkelijk, want werkelijk genieten van dingen kan alleen vanuit een rust en onbevangenheid, geboren uit die illusie van eindeloze tijd waar we allemaal, altijd, even onterecht in leven. Het vergt nogal een inspanning die illusie nieuw leven in te blazen nu er in mijn provisiekast potjes appelmoes staan die met een beetje pech een langere houdbaarheidstermijn hebben dan ikzelf.

En toch is het er af en toe, nog steeds, onstuitbaar. Ook de afgelopen, onmogelijke weken telden een paar van die momenten waar het leven alleen maar nu was: rozig van een halve liter Paulaner op een zonnig terras; Beethovens genadeloze zestiendenkabbelingen veroverend in de Szene am Bach; turend naar de hoge vlucht van de gierzwaluwen terwijl de eerste sterren in de avond prikken. Een overdadige pluk is het niet, maar wel een kostbare.

dinsdag 14 juli 2009

Berylliose

Boos was ik nog niet. Maar gisteren werd ik het een beetje. Dat kwam omdat ik bij de BBC belandde in een documentaire getiteld Beryl’s last year. Een jaar lang werd schrijfster Beryl Bainbridge met de camera gevolgd door haar kleinzoon. Zij was er namelijk stellig van overtuigd dat dat jaar, haar 71ste, haar laatste zou zijn: haar beide ouders en negen andere familieleden stierven op die leeftijd. Met groot gebaar zien we Beryl beginnen aan haar laatste roman, en ook overigens doet ze haar best levenswijsheden en anderszins te debiteren om het drama van haar laatste jaar het gewenste cachet te geven.

Op zeker moment vertrekt ze naar Schotland, omdat een reis in de geest naar haar mening het beste gaat als tegelijk een echte reis wordt gemaakt. We zien Beryl mijmerend uit het raam van de trein staren terwijl ze herinneringen ophaalt aan een text-editor met wie ze veel heeft gewerkt. “I hear she has lung cancer. That shocked me. I suppose she’ll probably die quite soon – there’s not much of a cure for lung cancer, I think.” Met een doorleefde frons beschouwt ze de voorbij spoedende lowlands, terwijl ze een diepe haal neemt van haar sigaret.

Beryl Bainbridge is inmiddels vierenzeventig jaar and still going strong.

maandag 13 juli 2009

Hof van Eeden

Groene vingers heb ik nooit gehad, wat niet zo erg is als je alleen maar twee balkons hebt die omgeven zijn door groen waar anderen voor zorgen. Maar ik ben dol op mooie tuinen. Vooral die van de Engelse variant, die aardse paradijzen op mensenmaat. Over zulke tuinen heb ik metterjaren aardig wat boeken verzameld, en die zit ik nu naarstig te verslinden, avond aan avond, op mijn bovenbalkon, tot de nachthemel boven me staat en het licht van de schemerlamp redding moet brengen.

Tuinen zijn het mooist natuurlijk als je er doorheen wandelt, maar de gefotografeerde tuin heeft toch enkele voordelen. Bijvoorbeeld dat de foto nog wel eens gemaakt is op een sprookjesachtig verstild uur waar ik het niet in mijn hoofd zou halen uit bed te komen om door een tuin te wandelen – ik ben één keer, ooit, om half vijf opgestaan voor een bewolkte zonsopgang boven de Grand Canyon, en dat was dan ook meteen the bloody limit. Heel de dag koppijn gehad. Ook fijn aan foto’s is dat de idylle vakkundig is ingekaderd en dus wars van de rafelranden waar ze in werkelijkheid vaak in vervliegt: een rij pylonen door de struiken heen geglimpt; het suizen van een nabije snelweg; een legioen medeliefhebbers die op verantwoorde schoenen de zorgvuldig berekende vergezichten doorkruisen; of, zoals in Osterley Park, elke anderhalve minuut een achttiende-eeuw-dodend vliegmasjien dat rakelings overlangs raast van nabij Heathrow – we zagen er zelfs de Concorde overkomen, dat kon toen nog, met alle duizelingwekkende decibellen van de later bestrafte hoogmoed.

Met overgave neem ik de prachtige beelden in me op, stilletjes hopend op een paar van die plekken misschien toch nog te komen (pace de statistieken) – en intussen spookt steeds die dichtregel van Frederik van Eeden door mijn hoofd: “D’Aard was zoo licht toen ik moest scheiden, en zooveel schooner dan ik wist.”

donderdag 9 juli 2009

Invasie

Het lijkt ineens alsof de wereld wemelt van de bejaarden. Waar ik maar kijk zie ik blakende zeventigers, een tuintje wiedend, de fietsvierdaagse fietsend, of nog snel hun 502.321ste sigaret wegrokend alvorens in de bus naar het Sauerland te stappen.

Ik probeer niet te denken in termen van eerlijk en oneerlijk, want dan is het net alsof iemand, ergens, hier iets over beslist heeft. Maar soms is dat best lastig.

maandag 6 juli 2009

Opwekker

Zelfs mijn wekker doet zijn best om wat te maken van de nieuwe situatie, en zei vanochtend: "Good morning sir. Oh dear... Come come now... Let's not be defeated. Let's seize the day and take it roughly from behind - as the Colonel used to say, in his unfortunate way..."

Zo stond ik zomaar met een glimlach op.

zaterdag 4 juli 2009

Paard & Ziek

Een zonnige ochtend aan het begin van een mooie week. Blauwe hemel, zachte wolkjes, blije vogels, even een sprintje trekken om niet door de terreinsproeiers te worden geraakt – wat doet op zo’n ochtend die zeurende ongerustheid in je buik? Toen ik het gebouw binnenkwam tikte de receptionist op zijn raam. “Er heeft een huisarts voor je gebeld.” Meer niet, maar ineens werd de wereld heel klein en heel stil en veranderde de zeurende ongerustheid in een wild fladderende, gekooide vogel. Mijn huisarts was net een uur aan het werk na zijn vakantie.

Achteraf lijkt alles geladen met betekenissen. Dat de huisartspraktijk van de waarnemer, waar ik me dan toch maar eens meldde met dat hardnekkige kuchje, gevestigd was in de voormalige kapel van een verzorgingstehuis, het kruis nog op de buitenmuur. Dat ik moest wachten voor een rouwstoet toen ik terugkwam van de röntgenfoto.

Een week later, na dagen waarin heel aardige mensen onnoemelijke dingen hebben gedaan met mijn lijf, zit ik in een klein wit kamertje, samen met lieve W. zonder wie ik die week niet had kunnen doorstaan. Aan de dokter tegenover ons is ook alles wit, zijn jas, zijn haar, zijn tanden, zijn huid, zelfs zijn ogen, bijna, die zijn heel helder blauw. Een engel, maar van wat? Hij zegt de dingen waar je anderen wel eens over gehoord hebt en die dan bijna erger lijken dan wanneer het over jezelf gaat, maar dat komt misschien omdat het een stuk gemakkelijker is sommige dingen tot je te laten doordringen als ze niet over jezelf gaan. Hij zegt ze rustig, leidt me met zachte hand zodat ik zelf de pijnlijkste conclusies uitspreek, niet hij. De verpleegkundige naast hem heeft tranen in haar ogen. Dat lijkt me niet goed. Op het beeldscherm kom ik in plakjes voorbij. Daar zijn mijn longen. Een firmament met een grote, slechte maan en verder bezaaid met boze sterren, genoeg voor een melkweg.

Niet alles wordt me afgenomen. Er is sprake van ‘knokken’, van ‘jaren’, van Lance Armstrong zelfs. De kanker gedraagt zich merkwaardig netjes, de dokter snapt het ook niet goed, door zich breeduit te huisvesten in mijn longen maar nergens anders. Ik haal diep adem en ben verbaasd dat ik dat nog steeds kan.

Buiten is de wereld alleen maar warmer en zonniger geworden, en doen mensen in korte broeken en zomerjurken alsof het leven de gewoonste zaak van de wereld is, alsof het niet morgen hun beurt kan zijn. In de supermarkt is het koel en is alles als altijd. Als ik buiten kom regent het, bij dertig graden, en slaat de stoom uit de stad. Zachtjes rommelt de donder, de hemel weet niet meer of ze klaar of dreigend wil zijn. Gierend van het lachen rent een mevrouw voorbij op klepperende slippers, “…en ik heb mijn computer buiten laten staan!”

Ik ben rustig. De angst is erger dan het weten. Vandaag is een dag, aan morgen denk ik niet, en overmorgen – ach, overmorgen is ver weg. Iedereen is ontzettend lief, en daar moet ik meer van huilen dan van de ziekte, die geen tranen verdient, alleen maar een daverend chemisch bombardement. Tot alle sterren vallende sterren zijn geworden of koude, zwarte dwergen.

Op mijn toilet hangt de poëzie scheurkalender, die me sinds begin dit jaar heeft geleerd dat ik moderne Nederlandse poëzie over de grote linie onzinnig gebazel vind, of puberale leukdoenerij, of pretentieuze bombast. Allemaal amechtige pogingen om taal muziek te laten zijn, wat natuurlijk niet kan. Het gedicht van de dag lees ik steeds pas de dag erna, omdat ik ’s morgens, zonder bril op het gemak gezeten te ver van de kalender ben om de woorden te kunnen ontcijferen – dat kan dus pas als ik het blad afscheur. Dinsdag, toen ik eigenlijk al wist wat ik nog niet wist, las ik een gedicht van Mark Strand dat de kalender zijn aanschafprijs toch nog waard maakte. Nou is Strand ook geen Nederlandse dichter, dus ik heb snel het origineel opgezocht dat zoveel beter is nog dan de brokkelige vertaling:

IN CELEBRATION

You sit in a chair, touched by nothing, feeling
the old self become the older self, imagining
only the patience of water, the boredom of stone.
You think that silence is the extra page,
you think that nothing is good or bad, not even
the darkness that fills the house while you sit watching
it happen. You’ve seen it happen before. Your friends
move past the window, their faces soiled with regret.
You want to wave but cannot raise your hand.
You sit in a chair. You turn to the nightshade spreading
a poisonous net around the house. You taste
the honey of absence. It is the same wherever
you are, the same if the voice rots before
the body, or the body rots before the voice.
You know that desire leads only to sorrow, that sorrow
leads to achievement which leads to emptiness.
You know that this is different, that this
is the celebration, the only celebration,
that by giving yourself over to nothing,
you shall be healed. You know there is joy in feeling
your lungs prepare themselves for an ashen future,
so you wait, you stare and you wait, and the dust settles
and the miraculous hours of childhood wander in darkness.