Tijd is raar. Ik weet niet of u daar ooit over nadenkt. Zelf deed ik dat voorheen niet zo vaak, behalve als ik eens een keer een populair wetenschappelijk boekje las van een natuurkundige die zich in de eigenaardigheden van het fenomeen had verdiept. Die legde dan uit dat het niet zomaar vanzelfsprekend is dat tijd voortschrijdt, dat er een gisteren, een morgen en een nu is; - en ook hoe vreemd dat nu is, een ondeelbaar moment tussen dat wat is geweest en dat wat komt en toch altijd het enige moment waarin we bestaan.
Voorheen leefde ik ook zo, net als volgens mij iedereen, in dat ondeelbare, voortschuivende moment, zonder een seconde te bedenken dat de voorraad van die momenten in een mensenleven eindig is. (Hoewel, als dat moment daadwerkelijk ondeelbaar is moet de voorraad ervan eigenlijk oneindig zijn, toch?). Natuurlijk waaierden de gedachten soms wel eens uit de naar de toekomst. Een enkele keer probeerde ik me mezelf als zeventigjarige voor te stellen, en dacht dan dat dat misschien allemaal helemaal niet zo leuk zou zijn, met al die wankelende pensioenfondsen en epidemische vergrijzing, om over vervuiling en overbevolking en een uitdunnende vriendenkring maar te zwijgen. En soms, heel soms, als ik een ver jaartal zag passeren, op het Journaal of zo, flitste het wel eens door mijn hoofd, “zou ik er dan nog zijn?” Dat kwam van thuis, van vroeger, uit een verleden waar al te gemakkelijk op rampspoed werd geanticipeerd, en elk plan voor de toekomst werd bezworen met de formule “als we de tijd beleven.”
Maar vaak ging de blik vooruit niet verder dan de volgende geplande reis, en veel vaker nog ging het hooguit over vanavond, morgen of komend weekend. Ondertussen lag ik dan rustig weer een zaterdag verveeld met het zaptoestel in de hand, tijd te vermorsen alsof ik alle tijd had.
“Carpe diem!” schrijven goedbedoelende mensen op lieve kaartjes. Maar het is een beetje jammer en ook wat contraproductief dat juist nu, nu de vanzelfsprekendheid van zeeën van tijd me ontnomen is, de geest telkens maar weer vooruit wil spoeden, naar volgende jaar of nog verder. En dan is het plukken van de dag niet gemakkelijk, want werkelijk genieten van dingen kan alleen vanuit een rust en onbevangenheid, geboren uit die illusie van eindeloze tijd waar we allemaal, altijd, even onterecht in leven. Het vergt nogal een inspanning die illusie nieuw leven in te blazen nu er in mijn provisiekast potjes appelmoes staan die met een beetje pech een langere houdbaarheidstermijn hebben dan ikzelf.
En toch is het er af en toe, nog steeds, onstuitbaar. Ook de afgelopen, onmogelijke weken telden een paar van die momenten waar het leven alleen maar nu was: rozig van een halve liter Paulaner op een zonnig terras; Beethovens genadeloze zestiendenkabbelingen veroverend in de Szene am Bach; turend naar de hoge vlucht van de gierzwaluwen terwijl de eerste sterren in de avond prikken. Een overdadige pluk is het niet, maar wel een kostbare.
vrijdag 17 juli 2009
Temps perdu
Gepost door Martien op 15:59
Labels: Leven en dood
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)