maandag 16 maart 2009

Misdaad en straf

De overbuur is een moord aan het plegen. Niet stiekem, nee, op klaarlichte dag, in het volle zicht van onschuldige voorbijgangers, die, zo meen ik te zien, met afgewend hoofd, het gezicht grimassend van afschuw, voorbijsnellen. Want de genadeloze ontleding van het slachtoffer is al zover heen dat er toch geen redden meer aan is. Het betreft een grote, kerngezonde bejaarde, die elke lente weer prachtig opbloeide en elk najaar in gouden glorie de winterslaap begon. Hij stond er al toen zijn moordenaars, die zichtbaar plezier beleven aan hun hak- en breekwerk, nog geen gedachte waren in het hoofd van hun ouders.

Over het motief tasten we in het duister, al vermoed je iets utilitaristisch in de trant van geen zin om bladeren te harken, geparkeerde auto’s vrijwaren van vogelpoep , of de behoefte een foeilelijke puist van een fietsenschuurtje op te richten tegen de kale, gezichtsloze muur die vrijkomt. Van de enige aanvaardbare reden, euthanasie bij ernstige ziekte, was beslist geen sprake. Maar het hakplezier verraadt ook iets over de daders. Het zijn vast allemaal kleine Keizer Wilhelmpjes. Machteloze mannetjes die hun frustraties botvieren op weerloze natuur.

In mijn persoonlijk wetboek van strafrecht is en blijft het rooien van bomen een ernstig misdrijf. De straf die daarop staat, zo stel ik mij voor, zal de overbuur ontvangen wanneer hij eenmaal onder de groene zoden ligt, doordat er op zijn graf een monumentale boom opschiet, die het treurig karkas van de moordenaar met venijnige wortels zal vermorzelen.