Als we het dan toch weer eens over muziek hebben, wat hier tenslotte altijd de bedoeling was… Terwijl Mahler nog nagonst ben ik dezer weken eigenlijk veel meer in de ban van Brahms. Brahms ja, die componist die, op een verkeerd moment door een verkeerd orkest verkeerd gespeeld zo ongeveer het beste slaapmiddel is dat je kunt wensen. En hij wordt nogal eens verkeerd gespeeld, de arme Johannes, niet in de laatste plaats omdat hij dat zelf zo gemakkelijk heeft gemaakt. Zoals naar verluidt de keizer tegen Mozart zei, “zuviel Noten.” De componist had zijn contrapuntische Erfindungsfreude gewoon niet in de hand. De strijkers zwoegen zich in het zweet op al hun syncopische tegenstemmen, met bonkige pianohand neergepend in liggingen en met sprongen waar een violist of cellist niet gelukkig van wordt. Het resultaat in de meeste traditionele uitvoeringen is de beruchte donkerbruine Brahmssoep, an acquired taste.
Het is met spijt dat ik moet bekennen dat Ivan Fischer en zijn Hongaarse troepen niet geheel en al uit die traditie ontsnappen, al doen ze hoorbaar hun best, en niet zelden met succes. De muziekpers is in den brede lyrisch over hun fonkelnieuwe Brahms Eén, maar ja, na een Mahler Vier zoals die recent van hun hand verscheen kan dit muzikale dream team ook eigenlijk geen kwaad meer doen. Alleen is Brahms geen Mahler. Dat is Fischer niet ontgaan, en het is heerlijk te horen hoe hij met vaste hand sommige van die vele tegenstemmen voor het voetlicht tilt, zodat je de hele uitvoering door het prettige gevoel hebt dingen te horen die je nooit eerder gehoord hebt. Aan drama en dreigend Noord-Duits regenzwerk ontbreekt het evenmin. Jammer alleen dat de dirigent het tempo alle kanten op jojoot, hoorbaar onkundig van het feit dat Brahms zelf ooit zei dat tempoveranderingen slechts discreet dienen te worden toegepast. Zelfs als een ritenuto in de partituur staat ingeschreven kan Fischer zijn ongeduld niet bedwingen en zet hij de vertraging, bijvoorbeeld naar het coda van het eerste deel, rustig twintig maten te vroeg in. Van de beruchte accelererende pizzicati aan het begin van de finale maakt hij helemaal een zootje, door eerst te lang op de rem te trappen en vervolgens plankgas te geven. Niet dat het daarom daarna minder feest is overigens, de symfonie gaat zo uitgelaten schetterend ten einde als men maar wensen kan. Het dieptepunt van de lezing is dan snel weer vergeten, want dat passeerde drie delen eerder, in het wonderschone Andante sostenuto, dat Fischer om duistere redenen voorziet van draderige strijkersportamenti die de pastorale eenvoud van Brahms’ geniale melodieën effectief om zeep helpen. Brahms is geen Mahler, was je dat even vergeten, Ivan? Dat soort gemaniëreerde effectmakerij is het laatste wat deze muziek nodig heeft.
Nu is gemaniëreerde effectmakerij precies datgene waarvan sommigen Roger Norrington graag betichten. David Hurwitz bijvoorbeeld, die op zijn recensiesite een langjarige hetze tegen de Historically Informed Performance (HIP) praktijk heeft lopen en Norrington als de bron van alle kwaad lijkt te zien. Maar het mooie van Norrington is nou net dat het bij hem niet om maniertjes gaat, maar om een consistente, coherente aanpak die misschien academisch genoemd kan worden, maar die toch zelden nalaat yours truly muzikaal te fascineren. Het is jammer en onverdiend dat Sir Roger is afgeserveerd naar een vaag Duits omroeporkest terwijl Gardiner nu net doet of hij de eerste is die Brahms authentiek doet, en Harnoncourt, Mackerras en anderen goede sier maken met interpretaties waarin vrijwel alles dat ze interessant maakt van Norrington is afgekeken – of afgeluisterd eigenlijk. Hoewel, gelukkig ook weer niet helemaal alles – Harnoncourts tic om frases te overaccentueren en te vervallen in miniaturistische obsessies is Norrington vreemd (luister bij Harnoncourt bijvoorbeeld in de Vierde eens naar het tweede thema van het eerste deel, die grandioze bijna-tango. Brahms schrijft allemaal lange bogen, maar zet telkens één halve noot van de lijn separaat neer, zo dus:
Harnoncourt kan het niet laten die schrijfwijze overdreven hoorbaar te articuleren, zodat de schitterende melodie ineens een vreemd-jolige huppel krijgt aangemeten – en van je hopsakee!).
Norringtons opname van de Derde en de Vierde dateert alweer uit 1995 en is verrukkelijk omdat Brahms er alles is waarmee hij nooit wordt geassocieerd: lenig, veerkrachtig, helder, doorzichtig, licht, pittig. Eindelijk horen we eens niet die gezette, statige oude heer met zijn weelderige sinterklaasbaard, maar de frisse, opmerkelijk knappe jongeman die hij ook ooit was en die achter die warme baard natuurlijk gewoon voortbestond. Wat wordt veel muziek toch ongemeen prachtig wanneer dat eeuwige vibrato achterwege wordt gelaten! Wat komt er leven in de brouwerij als wordt afgezien van trekkerige graftempi – we weten tamelijk zeker dat langzame tempi vroeger zo langzaam niet waren; zelfs Mahler deed zijn Adagietto nog in de helft van de tijd die Bernstein of Haitink ervoor nemen. En wat een ijzeren logica verraden deze symfonieën ineens als zesendertig staalbespannen violen worden vervangen door zeventien instrumenten met darmsnaren zodat je plotseling hoort wat de blazers allemaal doen. Vooral omdat die zelf ook wat rauwere stemmen hebben dan het hoogglansmaterieel van het moderne orkest. Alleen al het bronstige cuivré van de hoorns is de aanschaf van deze CD dubbel en dwars waard. Of anders wel de korte motieven die van links naar rechts heen en weer flitsen tussen de antifonaal opgestelde eerste en tweede violen. Het bruist van kleur en leven. Zo blij word ik van Norringtons Brahms dat ik zonet een exorbitante vijfendertig euro heb neergeteld om ook zijn opname van de Eerste te bemachtigen, die niet meer wordt geperst. Zodat deze wonderschone cyclus dadelijk compleet op het schap kan naast die andere favoriet, Berglund met het Chamber Orchestra of Europe.
zondag 13 december 2009
Dikke en dunne Brahms
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)