zaterdag 27 september 2008

Spookschilder

In Tate Modern loopt een overzichtstentoonstelling van werk van Mark Rothko, en die werd gisteravond besproken in het BBC kunstprogramma Newsnight Review. Je moet, zo hoorde ik de slissende curator eerder die avond behulpzaam uitleggen, lang voor zo’n Rothko-doek gaan staan, zodat het je ‘kan veroveren’. Als je er te snel langsloopt zijn het maar gewoon gekleurde vierkanten, maar als je er uitvoerig naar gaat sjtaren openbaren zich naar sjijn sjeggen ongekende betekenisjdiepten. Ik vermoed dat hier dan ongeveer hetzelfde mechanisme aan het werk moet zijn dat er voor zorgt dat vier bijgelovige mensen midden in de nacht in een donkere kamer spoken gaan zien. Voor mij is het een verloren zaak. Alle pogingen met stil ontzag naar dit soort werk te kijken worden prompt overweldigd door lachlust en hoofdschudden in het bijzonder, en meer in het algemeen door de stellige zekerheid dat we met zijn allen stapelgek zijn geworden. Als de winterschilder je woonkamerwand zo zou achterlaten zou je hem aanklagen, maar als er Rothko onderstaat kost het miljoenen en barsten de meer gevoelige beschouwers in tranen uit bij de aanblik. Nou ja, dat kan ik me eigenlijk nog wel voorstellen ook.

In Newsnight Review vertelde een sympathieke comédienne hoe ze het bezoek aan een zaal vol gitzwarte doeken (ik bedoel dat letterlijk, gewoon helemaal zwarte doeken) een enorm bevredigende ervaring had gevonden. De doeken hadden haar gedwongen rond te lopen en als ze rondliep zag ze de werken veranderen onder de verschuivende lichtval. Presentatrice Kirsty Wark en een van de andere studiogasten buitelden er overheen, tegen elkaar opbiedend in ruimhartige, bijdetijdse kunstminnendheid. Die penseelvoering! De transparantie! De ondoorzichtigheid! Het materiaalgebruik! De texturen! De toeren die Rothko uithaalde om zijn pigmenten goed te mengen! Tjonge, dacht ik, wat zijn we druk om met elkaar het verhaal te verzinnen dat van Rothko een grote kunstenaar maakt; want aan zijn doeken zal het echt niet liggen. Ik was blij met Ian Hislop, die de moed en de eerlijkheid had om te zeggen dat hij het allemaal leuke wanddecoratie vond voor een trendy restaurant, maar zich in zo’n museum serieus afvroeg waar hij nou eigenlijk naar stond te kijken.

Toch bleef er iets knagen, of beter gezegd iemand, want die comédienne was echt sympathiek en ik kon en wilde niet geloven dat ze daar maar zo’n beetje zat te liegen, dat haar enthousiasme alleen maar een kwestie was van keeping up with the Joneses. Ik geloofde liever dat ze die enorm bevredigende ervaring echt had gehad daar in die zaal vol zwarte doeken. Maar hoe dat te verklaren? Bestaat er misschien zoiets als een artistiek placebo-effect? Dat je jezelf zo hebt ingepeperd dat je grandioze kunst gaat zien dat je die ervaring vervolgens ook inderdaad hebt, ongeacht wat er aan de muur hangt? Of zijn er mensen die werkelijk innig bewogen kunnen worden door louter kleur en textuur? Maar waarom lopen die mensen dan niet in een chronische kunstzinnige extase door de wereld? Waarom staan ze niet, onderwijl uitdagende verkeerssituaties veroorzakend, midden op straat ademloos naar bladderende panden te staren, af en toe met een zakdoekje een ooghoek droogdeppend? Kleur en textuur zijn tenslotte overal, daar hoef je niet voor naar het museum. Kunst op zijn Rothkos ligt voor het oprapen, kijk maar. Het doet er blijkbaar dus toch toe waar het werk te zien is en wiens naam eronder staat, dat je er een catalogus van kunt kopen (leuk stalenboek voor de volgende opknapbeurt van de woonkamer), en er in televisieprogramma’s hoogdravende taal over kunt uitslaan. Zo eindig ik tot mijn leedwezen dan alsnog bij de slotsom dat in de zalen van Tate Modern de nieuwe schilderijen van de keizer hangen.

woensdag 24 september 2008

Rolberoerte

ProRail wil proberen een beetje Engelse discipline in te voeren op Nederlandse stationsroltrappen. Onbegonnen werk natuurlijk, Nederlanders en discipline gaan al zeker vijftig jaar niet meer samen. Iedereen die wel eens in het oorverdovende lawaai van een stiltecoupé heeft gezeten weet er alles van. De jaren '60 zijn hier nooit over gegaan en de jongste generatie leeft al helemaal in de overtuiging dat heel de wereld hun speeltuin is en dus zo'n roltrapje zeker. Bovendien is het ogenschijnlijk nobele streven van ProRail gebaseerd op het misverstand dat het normaal is om op een roltrap stil te staan, zij het wel fijn als er dan een doorgang vrij blijft voor 'reizigers met haast'; - vandaar de Engelse methode, rechts op de roltrap stilstaan, en links lopen.

In Amerika, waar iedereen in een voortdurende angstpsychose leeft voor potentiële rechtsvervolging, heb ik ooit op 's lands één-na-langste roltrap gestaan waar men nog een stapje verder ging, en roltrapreizigers middels diverse felrode bordjes en een bezwerende bandopname instrueerde om juist stil te gaan staan, met een hand op de leuning, beide voeten naast elkaar en zonder achterom te kijken. Er werd nog net niet gedreigd met zoutpilaarvorming. Alles om te zorgen dat niemand onverhoeds van het ding af zou tuimelen om de eigenaar ervan vervolgens vanuit de rolstoel jarenlang het leven zuur te maken met astronomische schadeclaims.

De roltrap is een van de grote verkeerd begrepen uitvindingen uit de geschiedenis, die laat zien wat er gebeurt als je technische slimmigheid toepast zonder psychologisch inzicht. Roltrappen werden, na een korte carrière als kermisattractie, eind 19de eeuw populair om de verstoppingen tegen te gaan die op drukke plekken altijd bij trappen ontstaan. Wat, zo dacht de uitvinder, als je nu zorgt dat niet alleen de trappenlopers, maar ook de trap zelf beweegt. Dan gaat de doorstroom veel sneller! Heel slim. Vooral warenhuizen hadden meteen belangstelling. Harrods installeerde zijn eerste roltrap in 1898, inclusief een winkelbediende bovenaan die glaasjes brandy serveerde voor klanten die de ervaring erg aangrijpend hadden gevonden.

Alleen hadden uitvinder noch warenhuis gerekend op de ingeboren luiheid van mensen, en hun daaruit volgende neiging om als de trap beweegt, dan zelf maar stil te gaan staan. Daardoor werkt de uitvinding helaas niet en staan er op spitstijden ook voor roltrappen als vanouds dikke opstoppingen.

Dus ProRail, houd alsjeblieft eens op dit meer dan honderd jaar oude misverstand te prolongeren. Geen flauwekul over rechts stilstaan en links een doorlooproute voor haastige reizigers: roltrappen zijn nooit bedoeld geweest om op stil te gaan staan. Zorg dat de hele meute blijft lopen! Daar vallen ze van af, wat meer ruimte oplevert; en er is geen enkele discipline voor nodig, hoogstens misschien een perronbediende met een motiverende uitstraling en een elektrische veeprikker.

zondag 21 september 2008

Herbert

Von Karajan is geen aanwezigheid van betekenis in mijn CD-kast. En dat is raar, want als er één prototypische dirigent is waarvan zelfs een minder begaafde Veronica-abonnee (vergeef het pleonasme) je nog de naam kan noemen is hij het, en als je wilt kun je zowat het complete ijzeren repertoire onder zijn stokje bij elkaar sparen, niet zelden in meerdere uitvoeringen. Maar op zoek naar volmaakte interpretaties van grote werken waren er telkens anderen die me interessanter leken. Karajan heeft naam in Strauss, maar Blomstedt of Previn trokken me meer en lieten weinig te wensen over. Van zijn Beethovens heb ik alleen een Negende in de kast, misschien ook omdat ik lang niets moest hebben van niet-authentieke uitvoeringen. Na lang wikken kocht ik zijn grenzeloos bejubelde Bruckner VIII, alleen maar om te constateren dat die van Giulini mooier is.

Waar het aan ligt, ik weet het niet. Nog steeds denk ik bij Karajan, glibberig en glad, overgecontroleerd, emotieloos zelfs. Ik heb wellicht een beetje moeite voluit te geloven in een artiest die de hoogste vorm van kunst bedrijft, want dat is de muziek, en zodra hij daarmee klaar is naar zijn snelle auto, zijn hobbyvliegtuig en zijn veel te blonde, dertig jaar te jonge vrouw rent. Zo iemand is niet volwassen, lijkt me dan, en hoe kan die nou de volle diepten van een Beethoven of Bruckner peilen? Strauss, soit, die vond het zelf ook geen probleem zijn muziek in een warenhuis op de planken te brengen. Allebei niet helemaal zuiver op de graat in de oorlog ook, maar ik zal niet zo schijnheilig zijn mensen te beoordelen op hun gedrag in een situatie die mijzelf bespaard is gebleven en waar ik dus niets van weet, nog wel het minst hoe heldhaftig ik zelf uit de hoek zou komen, of niet.

Een paar weken geleden zag ik een mooie documentaire over Von Karajan, en die verraste me. Ik zag niet alleen de fel uithalende perfectionist die ik me had voorgesteld, maar een man die zijn orkest speels, met humor, met hartelijke warmte tegemoet trad. Een verlegen man ook, die misschien zichzelf soms moest overschreeuwen om op die bok te durven staan. Een man voor wie zijn kinderachtige grotemensenspeeltjes de enige adempauze waren in een leven dat door en door en van begin tot eind aan niets anders gewijd was dan aan de muziek. En interessant genoeg begin ik het dan ook te horen, eerst en vooral in zijn Mahler.

Von Karajan heeft nooit een complete Mahlercyclus opgenomen, alleen de symfonieën Vier, Vijf en Zes, de Negende zelfs twee keer, de Kindertotenlieder en Das Lied von der Erde. De Zesde was de eerste die ik daarvan leerde kennen en tot mijn verrassing moest ik constateren dat als ik maar één uitvoering van het werk zou mogen bezitten (kastmatig geen gek idee), het deze zou zijn, zonder twijfel. Karajans precisie en partituurtrouw en roemruchte bezorgdheid over de klank van de opname zelf, gecombineerd met zijn fundamentele inzicht in de architectuur en zijn totale grip op een wereldtoporkest, leveren een uitvoering van overrompelende, duistere majesteit waarnaast Bernstein klinkt als een puber op speed. Het is een opname waarin orkest en dirigent daadwerkelijk en helemaal dienstbaar zijn aan de componist, zodat je Mahler hoort en niks anders. Kom daar nog maar eens om.

Met de tweede, digitale opname van de Negende had ik dezelfde ervaring, maar ik zal mezelf niet herhalen. Gisteren leerde ik Karajans versie van de Vierde kennen, en opnieuw ben ik diep onder de indruk. De uitvoering is niet helemaal zo vrij van zonden als IX en VI, maar onvoorstelbaar mooi niettemin. Je hoort een gezelschap dat werkelijk snapt wat gemächlich betekent, de gemoedstoestand die de ziel van dit werk definieert. Je hoort een dirigent die het aandurft de felle contrasten in de partituur stevig aan te zetten; als in het Adagio de kermis losbarst speelt iedereen pp behalve het Glockenspiel, dat f genoteerd staat – hier kun je horen hoe dat moet klinken. Trompetten en hoorns zijn ook verrukkelijk prominent, met hier en daar verrassende verschuivingen tot gevolg in het klankbeeld zoals je dat uit andere uitvoeringen gewend bent.

Het is, anderzijds, soms jammer dat de Berliners en hun dirigent zo verliefd zijn op de klank van de strijkers dat die bij tijden teveel ruimte krijgen om hun blazende collegae van het toneel te spelen. Zoiets gebeurt bijvoorbeeld rond cijfer 11 in het Scherzo. We zouden daar een fel uithalende klarinet (ff) moeten horen, op een heel zachte ondergrond van strijkers (pp); bij Karajan horen we precies het omgekeerde: een ultra-expressieve strijkersfrase met heel in de verte een wat beteuterd klinkende klarinet. Gelukkig zijn zulke missers schaars. Nou ja, het tempo voor het derde deel is natuurlijk genotzuchtig traag (Ruhevoll staat er, en poco adagio, niet molto lento), waardoor Karajan later nogal in de problemen komt als Mahler het tempo viel langsamer wil, want viel langsamer zou betekenen dat de boel met piepende remmen tot stilstand komt, en dus smokkelt de dirigent daar flink door het tempo nauwelijks te veranderen – maar allemachtig wat is het eindeloos mooi! En zo mooi gaat het naadloos door in het slotlied, waar we alles al om onze oren hebben gehad van astmatisch hijgende jongenssopranen tot blaasbalgende Brünnhildes met een vibrato dat harder wappert dan de driekleur bij windkracht 9 – terwijl het toch zo eenvoudig kan zijn. Edith Mathis is de engelachtige perfectie zelve: loepzuiver, stralend, licht en ernstig. Het Himmlische Leben bloeit op in al zijn kinderlijke onschuld, maar krijgt tegelijk een gewicht dat het in veel andere uitvoeringen ontbeert, wordt een echte finale en een ontroerend slot van een machtig mooie uitvoering die er geen twijfel over laat: kein Musik ist ja nicht auf Erden, die uns’rer verglichen kann werden.

zaterdag 20 september 2008

Op de markt...

Geniet u ook zo, dezer dagen? Kraakheldere, friswolkige herfstluchten, lekker zonnetje, de zoete nagalm van de klap waarmee het grenzeloze marktdenken tegen de muur gelopen is... Een heerlijke herfst, kortom. Die willen we elk jaar wel. Want zeg nu zelf, hoe gelukkig word je als burger van een wereld waar de markt regeert? Niet erg, leert mijn eigen ervaring. En dan heb ik het niet eens over mijn werkkring in de zorg, waar, zoals Marijnissen ooit zei, maar één ding aantoonbaar beter wordt van de marktideologie, namelijk het inkomen van de bestuurders. (Je zou bijna weer SP gaan stemmen. Bijna). Nee, ik denk eerder aan hele dagelijkse dingen. De trein. De post.

Het spoorlijntje Nijmegen-Roermond is sinds enige tijd in handen van de firma die zich met groot zelfinzicht Veolia Transport noemt. Als je bij Veolia in de trein stapt kan er geen twijfel over bestaan: je maakt geen gebruik van vervoer, je wordt op transport gesteld. De start was al niet bemoedigend. De reiziger dacht even in het spoorwegmuseum te zijn beland toen hij mocht instappen in benauwde, veel te kleine, afgeschreven Wadlopertreintjes waarvan het interieur stonk als een portiek in een prachtwijk, en die op de lijn naar Bombay-Buiten nog gemeden zouden worden om de drukte en de smerigheid. Oeps. Klein hikje in de bedrijfsplanning - de beoogde nieuwe treinstellen kwamen helaas een beetje later dan bedoeld.

Ruim een jaar later.

Toen ze ten langen leste arriveerden slaakte iedereen een zucht van verlichting, maar de vreugde was van korte duur. De nieuwe treinstellen glimmen mooi en zien er met hun grote ramen fris en uitnodigend uit; maar binnen zijn de zitplaatsen zo dicht op elkaar gestouwd dat je alleen maar kunt hopen op goed gewassen en liefst enigszins aantrekkelijke buren, gezien het verplichte knietjevrijen met de overkant en het warme lichaamscontact met andere belendende reizigers. Dat de treinstellen tijdens de rit vervaarlijk heen en weer schudden is misschien minder erg, want als je weer eens moet staan is er toch geen ruimte om om te vallen. Intussen prijs je je gelukkig dat je in elk geval mee mocht, want Veolia’s aanbod is zo succesvol en populair dat het is ook al wel is voorgekomen dat de trein was uitverkocht en reizigers op het perron moesten achterblijven.

De post, nog zoiets. Je beleeft vooral de meest kleurrijke avonturen wanneer je, zoals yours truly, alleen nog maar in de boekhandel komt om te kijken wat je op internet voor de helft van de winkelprijs gaat bestellen (ja hoor, soms werkt de markt wèl) - ik zeg, op internet gaat bestellen zodat je een regelmatig ontvanger bent van pakketpost. Vroeger, toen de PTT gewoon nog een staatsbedrijf was, kwam de postbode langs; trof je overdag niet thuis; deed ’s avonds een tweede poging; en lukte dat ook niet, dan kon je het pakket de volgende dag op het postkantoor afhalen. Simpel en doeltreffend. Nu is het maar de vraag wie je pakket komt brengen. Dikke kans dat het een louche type is van Selektvracht die maar één doel heeft, dat pakje kwijtraken, maakt niet uit hoe. Hij wordt namelijk betaald per afgeleverde zending. Afgeven bij buren is zodoende routine geworden, daar doet TNT ook vrolijk aan mee, dus tegenwoordig fungeert de halve buurt als postdistributiekantoor voor elkaar. Hopen dan maar dat je niet naast de Tokkies woont, of naast van die verstrooide lieden die (echt gebeurd) doodleuk zeggen, "goh, goed dat je het nu komt halen want we vertrekken morgen voor vier maanden naar Griekenland."

Lukt het bij de buren niet, dan zijn creatievere maatregelen nodig. Eén beproefde methode is om het boek gewoon uit zijn verpakking te halen en beide vervolgens los van elkaar door de brievenbus te proppen. Kijk, dan past het wel! Op deze handelwijze aangesproken kijkt onze Mercurius me verontwaardigd aan: “Meneer, die pakjes vallen vanzelf open.” Natuurlijk. Niet teveel meer van zeggen, hij ziet er nogal woest en ongeschoren en pas gerehabiliteerd uit en mensen hebben wel voor minder een mes tussen hun ribben aangetroffen. Gelukkig hoeft ik de confrontatie met de bezorger niet altijd aan. Ik heb een pakketje ook wel eens gevonden achter een bloempot naast de voordeur.

Als een zending helemaal niet aankomt is dat jammer, want je komt er met geen mogelijkheid achter welke postdienst je daarop aan moet spreken, en ze weten desgevraagd allemaal van niks.

Aldus de geneugten van de markt. Waar dat op den duur naar toe gaat kun je in de VS zien. Vroeger, toen je nog telefooncellen had (voor de jeugd: hele grote, niet-mobiele iPhones zonder touchscreen, vastgemonteerd in glazen hokjes, voor openbaar gebruik), heb ik wel eens geprobeerd in een telefooncel op een New Yorks trottoir te bellen. Onmogelijk. Al je quarters waren lang en breed verteerd voordat je met de operator nog maar halverwege de onderhandelingen was over de vraag via welke telefoonmaatschappij je wilde bellen.

Dan Amerikaanse televisie. Ik kijk bij ons al niet naar de commerciëlen; de minachting voor de kijker ligt er gewoon te dik bovenop, de hypocrisie van de markt wordt iets te goed voelbaar, de amechtige schijn dat het allemaal om jou, de klant draait, wordt al te veel overschaduwd door de werkelijkheid dat het gaat om de centen, altijd en alleen maar om de centen. Dus elk kwartier word je er uitgegooid voor een langgerekt blok reclame, en zelfs daarbuiten wordt het beeld, toch al half bedekt door ondertitels, toenemend verder geruïneerd met logo’s en opflitsende reclames voor wat er later allemaal nog komt. De bedoeling is dat je daardoor blijft kijken, anders rinkelt bij RTLs en trawanten de kassa niet, maar het effect op mij is precies omgekeerd.

Toch kan het veel erger. In Nederland kun je met een beetje inspanning nog de illusie in stand houden dat de reclame een middel is om de uitzending mogelijk te maken. In de VS is de balans allang omgeslagen en doet niemand nog een poging te verhelen dat de TV-programmering niet meer is dan een excuus, een noodzakelijke kapstok om reclames aan op te kunnen hangen. Elke uitzending is in zoveel stukken geknipt dat je snapt waarom ADHD tegenwoordig epidemisch is. Tussen de snippers vind je dat waar het om draait: reclame, reclame, reclame. Spotjes die bijna allemaal gaan over pillen tegen depressie, stress en ED (ja, denk daar maar eens over na), afgewisseld met reclames van advocaten die u beloven uw geld terug te halen bij al die firma’s en instanties die u belazerd hebben. En als u nog niet wist dat u belazerd wordt bieden ze ook graag hun diensten aan om u daarvan op de hoogte te brengen.

Ik ga nog even door hoor, I’m on a roll (en dan bedoel ik niet dat ik broodbeleg ben). Nog zoiets: “Enjoy your meal, enjoy your flight, enjoy your stay.” Klinkt bekend? Als naïeve Hollander kun je nog denken dat het vriendelijkheid is, maar dat is het niet. Het is een bevel. Kwestie van klemtoon - die ligt op het bezittelijk voornaamwoord. Het is je heilige kapitalistische plicht te genieten van whatever it is dat je van je zuurverdiende centjes hebt aangeschaft. Nu is het van jou, en nu zul je er ook geneugte uit peuren, tot de laatste snik! Vandaar de uitvinding van de doggy bag. Die je hard nodig hebt, want je wordt soms zo onpasselijk van het bedienend personeel dat je geen hap meer door je keel krijgt. Het is maar de vraag wat erger is – chagrijnige obers en serveersters in voormalig communistische contreien die het worst zal wezen of je het naar je zin hebt, want ze krijgen hun hongerloontje toch wel betaald; of Amerikaanse waiters en waitresses die manische theaterstukjes voor je opvoeren ten behoeve van de fooi, als honden die pootjes geven en doodliggen in de hoop op een been. Je zou kunnen zeggen dat de Oostblokjongens en -meisjes tenminste hun waardigheid nog een beetje behouden.

Laatste voorbeeld. Markt als ploerterige klantbelazerij. Uit een New Yorks room service menu: “Carnegie Benedict. Two poached eggs served with slices of filet mignon and béarnaise sauce. $25,-.” Dat lijkt u wel wat. Dus u denkt een lekkere Carnegie Benedict te verorberen, heerlijk onderuit op uw bed terwijl u die pillen tegen ED nog eens overweegt, en dat voor maar vijfentwintig dollar. Ik denk het niet. U heeft over de voetnoot heen gekeken die in subtiele, kleine lettertjes en zonder nadere verwijzing de onderrand van de pagina siert. “All room service orders are subject to 3.75% sales tax, 18.5% service charge and $3.50 room delivery charge.” Bovendien verwacht de brenger van het lekkers natuurlijk ook nog een fooi. Zodoende zult u merken dat die heerlijke Carnegie Benedict in het echt niet vijfentwintig, maar minstens vijfendertig dollar kost. Laat die ED-pillen maar zitten; u moet een van die advocaten hebben, en snel!

Been there, done that

Vorig jaar oktober gekiekt tijdens een verregende wandeling langs Seventh Avenue, net voordat we uit het tegenovergelegen schuilportiek werden verjaagd door een concierge met een te hoge taakopvatting. Grappig om dit beeld nu dagelijks op TV te zien; dan heb je toch weer helemaal het gevoel ook een beetje mee te doen op het wereldtoneel, en verbaas je je al bijna dat de NOS nog niet is langs geweest.

dinsdag 16 september 2008

Conserven

Damien Hirst vindt kunstgaleries maar snobistisch en elitair. Hij wil zijn diepe liefde voor de Kunst liever delen met een breed, gelijkgestemd publiek. Daarom verhandelt hij zijn helemaal niet snobistische of elitaire kunststukjes, vriendelijk geprijsd à tien, elf, twaalfmiljoen euro, vandaag heel democratisch bij Sotheby’s. Zodat ook gewone mensen als u en ik en Russische koppelbazen een kansje maken een kalf of haai op sterk water te kopen.

Zijn egalitaire nerinkje heeft de kunstenaar in één dag 141 miljoen euro in het laatje gebracht. Het is duidelijk dat Hirst niet alleen goed is in het inmaken van middelgroot vee en roofvissen.

maandag 15 september 2008

Hasta la vista, baby

Ja, dat zou natuurlijk leuk zijn. Maar u voelt het ook al aankomen. Acht jaar maken de Republikeinen er een volstrekt zootje van, met als zwanezang de rap aanslingerende draaikolk waarin het land wordt toegezogen naar het afvoerputje van zijn eigen doorgeslagen leenlust - en de logische conclusie die de Greatest Nation on Earth daaruit gaat trekken is om nog maar weer eens een republikein het Witte Huis in te loodsen; misschien niet zo dom als Bush, want zo vind je er niet snel een tweede, maar misschien al wel een beetje seniel.

Dat komt omdat het Amerikaanse brein zich zo gemakkelijk laat bespelen met TV-predikantentrucs. Je schopt het verbazend ver met eindeloos gezever over god, een stevige scheut jaren ’50 family values, en een retoriek doordrenkt van oorlog; - speeches die zo doorregen zijn met fight en defend en Blut-und-Boden-trots dat je na een tijdje niet meer weet of je een prepresidentiële rede hoort of een proeflezing uit het scenario van Rocky #27. Finishing touch is een levensgeschiedenis met enkele trekken van simplistische heroïek die spreken tot de uitgemergelde verbeelding van de van blockbusters doordrenkte geest. Zes jaar in een krijgsgevangenenkamp? Zo’n jongen heeft karakter, die moet wel een fantastische president zijn… Hasta la vista, baby.

Intussen maakt Obama de klassieke vergissing te denken dat hij de kiezers zal bereiken met rationele argumenten en gezond verstand. Diezelfde kiezers die momenteel en masse naar de opticien hollen omdat ze allemaal net zo'n bril willen als Sarah Palin. Sarah, die zo'n geweldig alternatief is voor Hillary, want eh... ze is ook een vrouw! (Ik wil eerst de chromosoomtest zien). Ook dat nog: wanneer McCain de komende jaren ergens het loodje legt, wat statistisch niet heel onwaarschijnlijk is, gaat hockey mom Palin balletjes slaan op het wereldtoneel. Nou ja, ze kan in elk geval met Putin gaan jagen. Matt Damon had dit erover te zeggen – verstandige jongen, die Damon (met dank aan Tom Bonte):

zaterdag 13 september 2008

Maximaal minimalisme

Het minimalisme heeft in de muziek een paar prachtige dingen voortgebracht, aardig wat onzin, en een heleboel stomvervelende herhaling. Wie deze alweer bijna gedateerde stroming wil horen in de volle kracht van haar mogelijkheden kan het niet beter treffen dan met Simeon ten Holts Canto Ostinato – voor net zoveel piano’s als u wilt, maar minstens twee. De componist is vandaag 85 geworden; hem nog vele jaren wensen is ongelikte scherts, maar deze muziek, kun je je voorstellen, is voor de eeuwigheid. Ik zou bijna zeggen, deze muziek is de eeuwigheid.

De stemming die Canto Ostinato oproept is moeilijk te beschrijven. Het is een muzikaal panta rei, waarin je als luisteraar diep en aangrijpend doordrongen raakt van een besef van leven en beweging, van komen en gaan, van de tijd die voortgaat en wat dat betekent. Er wordt steeds gebalanceerd op de rand tussen voorzichtige hoop en weemoedige herinnering; net als bij Schubert zweeft de muziek in een schemerzone tussen majeur en mineur, met zacht verglijdende wendingen die tranen uit je hart knijpen, als heimwee. Heel, heel langzaam, zo langzaam als de uitvoerenden maar willen of durven, vallen de puzzelstukje op hun plek en ontstaat misschien wel de onvergetelijkste melodie uit de Nederlandse muziek. En ook die is niet te duiden: teder opgewekt, of doordrenkt van melancholieke nostalgie?

Beide.

Ik raak er niet op uitgeluisterd. Deze muziek gaat ook altijd mee op reis omdat ze zo goed past bij reizen, omdat ze zelf een reis is. Mooiste luistermoment tot op heden: op mijn klapbedje in de nachttrein van Peking naar Xi’an, terwijl buiten het raam een groot, donker, onbekend land voorbijflitste.

Meneer ten Holt, innig dank.

Strijkwee

Er bestaat muziek waar je fysiek niet goed van kunt worden, jazeker, zelfs buiten de disco. Soms is dat de bedoeling van de componist, soms juist helemaal niet. In die betreurenswaardige laatste categorie valt deze maagwringende cross-over strijkkwartet extravaganza van Terry Riley. Drie kwartier weeïge, Oosters angehauchte elevator music, waar als je denkt dat je alles gehad hebt de bespeelster van de pipa ook nog een zelfbedacht kinderliedje begint te zingen. O ja, dat vergat ik te vermelden: The cusp of magic is geschreven voor strijkkwartet en pipa, zeg maar, een chinese luit – als je er maar iets oosters inkiepert komt de wijsheid en diepzinnigheid vanzelf, moet Riley gedacht hebben. De misselijkheid ook, helaas. In twee van de zes delen bedienen de verschillende spelers bovendien, geheel à la Leopold Mozart, een arsenaal aan speelgoedinstrumentjes. Burps. Het is echt een beetje teveel flauwekul op een hoop. Pas in het laatste deel, waar het strijkkwartet eindelijk gaat strijkkwartetten, hoor je nog een beetje dat Riley ooit een meester in dit genre was, toen hij het machtige en monumentale Salomé dances for peace schreef. Nu lijkt hij me rijp voor een zoetsappige sekte of een langdurig verblijf in Plopsaland, wanneer al niet voor het huisje.

vrijdag 12 september 2008

Holland-Amerikalijn

Het werd eens een keer tijd om te luisteren wat Haitink eigenlijk allemaal uitspookt daar in Chicago. De overwegend lauw ontvangen Mahleropnames heb ik maar even gelaten voor wat ze zijn; in plaats daarvan viel de keuze op deze Bruckner Zevende. Twee tienen van David Hurwitz, dat belooft wat. Maar tot mijn spijt kan ik het enthousiasme van die recensent niet delen. Ik struikel al meteen over het onuitstaanbaar futloze tempo van het eerste deel. Een alla breve maat in Allegro moderato, maar Haitink neemt de kwartnoten zowat Andante. Daar moet je heel wat tegenover stellen wil je ermee weg komen, en dat gebeurt hier niet. De spelers van het CSO missen de rijkheid aan kleuren waar wij door het Concertgebouworkest zo verwend mee zijn geraakt, maar die je ook bij de Weners of de Dresdeners vindt. Daarmee vergeleken spelen de Amerikanen weliswaar stevig en secuur (zij het zeker niet feilloos), maar klinken ze ook nogal zakelijk en efficiënt. Efficiënt, brrr, dat is een woord dat je bij muziek liever niet voelt opkomen.

Het tweede deel is mooi, natuurlijk; je moet wel een volstrekt harteloze bruut zijn om daar de mist mee in te gaan; maar noch bij het aanzwellen van de grote climax (helaas met bekken, triangel en pauken zoals Bruckner niet wilde – concessie aan de Amerikaanse markt?), noch bij de rouwzang van de vier Wagnertuba’s bespeurde ik zelfs maar het beginnetje van kippenvel. De trend van een zekere matte gelijkvormigheid, logge tempi, en een hier en daar wel erg knokige articulatie zet zich door in Scherzo en Finale. Kortom, jammer.

Chicago’s Orchestra Hall, waar de opname live werd gemaakt, is ook nog eens een problematische locatie. Veel Amerikaanse architecten begrepen honderd jaar geleden namelijk niet goed dat een concertgebouw iets anders is dan een Broadway theater, en dat goed podiumzicht voor allen er misschien niet een eerste prioriteit hoeft te zijn. De zaal is te ondiep en mist (net als Carnegie Hall) reflecterende achterwanden: die zijn volledig verdwenen achter enorme, steile balkons. Later is er volop gesleuteld om er toch nog iets van te maken, maar aan de klank op deze schijf te oordelen heeft dat niet overstelpend veel succes gehad. Het geluid is nogal plat, het mist glans en klinkt in hoogtepunten een tikkeltje benauwd – al komt de bas bij vlagen wel heel fraai door.

Al met al zeker niet het laatste woord over dit schitterende werk, en intussen zie ik enigszins bezorgd uit naar de andere CD van dit team die nog ergens in de ondoorgrondelijke wereld van de postdistributie rondzwerft, Sjostakovitsj’ Vierde…

donderdag 11 september 2008

Nutsdenken

Gisteravond bij de BBC (dat onvolprezen instituut dat TV maakt voor mensen met een IQ hoger dan 80) was er uitvoerig aandacht voor de LHC (zie vorig bericht). Zo kwam een kankerspecialist aan het woord die het aan te zien was dat hij in zijn leven meer ellende had gezien dan goed is voor een mens, en die zich knorrig afvroeg wat dat ding ons gaat opleveren. Krijgen we er betere gezondheidszorg door, of lagere energieprijzen?

Alsjeblieft zeg. Geen kwaad woord over kankerspecialisten hoor, die van mij niet alleen de Balkenende- maar zelfs de Berlusconinorm mogen overschrijden, maar dat is natuurlijk een volslagen onzinnige vraag. Het is net zoiets als naar het Concertgebouworkest luisteren en je vervolgens erover beklagen dat het geen bijdrage levert aan de oplossing van het integratiedebat. Rijksmuseum restaureren? - Daar wordt het openbaar vervoer niet beter van. Et cetera.

De LHC, dat is l'art pour l'art. Het is een van die dingen die het leven zó interessant maken dat we liever geen kanker willen krijgen en er al helemaal niet aan dood willen gaan; die er, kortweg, voor zorgen dat we überhaupt kankerspecialisten nodig hebben. Niet zeuren dus! Genieten, reikhalzend uitzien, en je gelukkig prijzen dat je het allemaal mee mag maken!

maandag 8 september 2008

Het kleine geëerd

Overmorgen gaat in Genève de Large Hadron Collider in werking, 's werelds kostbaarste apparaat om dingen kapot te maken. Elementaire deeltjes worden met een noodgang door een 27 kilometer lang circuit gejaagd (ze doen nog geen tienduizendste seconde over één rondje) en op strategische punten getreiterd met een hagelschot van andere deeltjes. Botsende deeltjes spatten uiteen in nog weer kleinere onderdelen, waarvan sommige maar een heel vluchtig zelfstandig leven beschoren is. Dat klinkt heel gemeen allemaal, maar de rondzwierende partikels vieren hun kortstondige vrijheid uitbundig met het tekenen van sierlijke, bijna frivole doedeltjes in een wolk van waterstof.

Omdat de botsingen in de nieuwe collider harder gaan dan ooit is de hoop dat ook ongrijpbaarder deeltjes dan ooit aangetroffen zullen worden; bijvoorbeeld het Higgs boson, dat een sleutelrol vervult in de theorieën over de vroegste momenten in het ontstaan van de kosmos, maar dat nog nooit is waargenomen. In zeker zin zou je kunnen zeggen dat de LHC een soort secularisatiemachine is. Als het bestaan van het Higgs boson ermee wordt aangetoond verwijdert de fysische scheppingsleer, die het steeds meer van geloof moet hebben naarmate ze dichter bij de ultieme oorsprong komt, zich weer een stap weg van het religieuze in de richting van het weten. Er is zelfs een heel klein sprankje hoop dat er bewijs gevonden kan worden voor de snaartheorie: de idee dat alle materie is opgebouwd uit onvoorstelbaar kleine, vibrerende snaartjes. Dat zou natuurlijk prachtig zijn. Met één grote boog sluit zich dan de fysica over millennia heen en zijn we helemaal terug bij Pythagoras' Harmonie der Sferen. Heel de werkelijkheid blijkt muziek te zijn.

Mag dat onzekere, eeuwen en eindeloosheden omspannende avontuur zes miljard dollar kosten? Natuurlijk. In een project als de LHC openbaart zich het wezen van de mens op zijn allermooist, in zijn onbegrensde drang de werkelijkheid te begrijpen. Bovendien, op plekken waar hij zich op zijn lelijkst laat zien zijn de kosten aanzienlijk hoger; in Irak bijvoorbeeld, waar Bush' willekeurige oorlog nu al bijna honderd keer zoveel heeft gekost als de kosmische bowlingbaan in Genève. Over mensenlevens zwijgen we dan nog beleefd; niettegenstaande de doemvisies van enkele zwartkijkers, die menen dat de Spielerei met de bouwstenen van materie en energie zomaar een zwart gat zou kunnen opleveren (dàg Genève!), is de kans dat er in de LHC doden gaan vallen uitermate klein.

zondag 7 september 2008

Fannie & Freddie

Dit is zo ongeveer wat ik me voorstel wanneer ik de namen Fannie Mae en Freddie Mac hoor. Oude vrijster en haar ongetrouwde broer, ergens in het diepe zuiden van de VS; morsig boerderijtje, anorectische koe, roestige tractor, beschimmelde hond met bloeddoorschoten ogen en hooguit drie poten, een schot hagel voor elk ongenood bezoek, en jaren van onbekommerde incest.

Dat vredige pastorale visioen werd vandaag ruw verstoord. Fannie en Freddie zijn, zo blijkt, twee enorme hypotheekbanken. Zo enorm dat wanneer ze op de fles gaan zelfs u en ik daar een tik van meekrijgen. En omdat ze precies daarmee bezig waren, op de fles gaan bedoel ik, heeft de Amerikaanse overheid ingegrepen en Fannie en Freddie genationaliseerd, noodlijdende koe en al. Daar helpt geen schot hagel aan.

Zodoende gaan de VS weer eens aardig met de billen bloot. In het land van ieder voor zich en god voor ons allen heerst diepgewortelde en luid geventileerde afkeer van enige staatsbemoeienis waar dan ook - maar zodra het er dan werkelijk op aan komt vindt men het bij nader inzien toch een beetje te eng om ’s lands wel en wee ècht aan de vrije markt over te laten. Dan blijkt in Washington ineens een Vadertje Staat te huizen waar de oude Sovjets trots op zouden zijn geweest.

En da's maar beter ook. Als je een regering hebt is het fijn als die iets te regeren heeft. Anders gaat ze zich vervelen, en daar komt maar oorlog van.

Mahler geGergiev'd

Het moet toch een beetje zuur zijn voor de filharmonici uit Rotterdam. In alle jaren dat Gergiev hun chef was nam dit publiciteitskanon nog geen handjevol platen met ze op; maar nauwelijks heeft hij zijn bakens verzet naar Londen of een complete Mahlercyclus met zijn nieuwe liefde, het London Symphony Orchestra, rolt daar in ongeëvenaard tempo van de persen.

Of het resultaat iets is om jaloers op te zijn is een ander verhaal. De laatste keer dat ik Gergiev Mahler hoorde dirigeren was in Amsterdam in januari 2005, waar zijn gooi naar de Achtste maar net niet catastrofaal uitpakte. De koren hadden hoorbaar geen idee over de bedoeling van ’s maestro’s esoterische luchtknederij en liepen bijgevolg af en toe zo uit de maat dat ze Gergiev uiteindelijk wisten te verleiden tot iets wat hij nog nooit vertoond had: een begrijpelijke slag. Zodoende kwam iedereen toch nog samen uit, maar een tenenkrommende puinhoop bleef het evengoed. Het had in het tweede deel misschien beter kunnen gaan, maar daar werden de ambities nogal gevoelig ondergraven door de last-minute vervanging van de tenor. Hugh Smith stond met rood aangelopen hoofd al stampvoetend naar adem te happen terwijl hij wanhopige en weinig succesvolle gooien deed naar de genadeloze topnoten - niet helemaal het toonbeeld van nobele verlichting dat Mahler voor ogen stond. Wij bleven na het slotakkoord verbluft achter, zoals het hoort, maar helaas om de verkeerde redenen. Conclusie: Gergiev en Mahler, geen goede combi.

Inmiddels kan die diagnose worden heroverwogen aan de hand van de LSO-opnames van symfonieën I, VI en VII. Beide laatste heb ik me aangeschaft, omdat het LSO-label niet duur is en er allerlei lovende recensies verschenen. Nou ja. Ik weet niet wat anderen allemaal horen, maar ik hoor het niet. Terwijl deze dirigent alom geassocieerd wordt met een ruige aanpak en woeste uithalen klinkt de Zesde onvoorstelbaar keurig en beleefd, precies wat dat werk niet moet zijn. Er zijn goddank geen excessen qua tempokeuze (al is Gergiev een van de velen die de misvatting huldigt dat nicht eilen betekent dat het tempo naar beneden moet), en bepaalde passages zoals de pastorale tussenspelen in het eerste deel en het Andante als geheel komen mooi uit de verf. Maar van het apocalyptische drama van de finale blijft nauwelijks iets over en de totaalindruk die achterblijft is die van degelijke middelmaat. Gooi Bernstein, Karajan of zelfs Eschenbach in de CD-speler en je bent in een ander universum.

Met de Zevende gaat het al niet beter, integendeel. Ik weet niet waar al die bliksems op de hoes zijn ingeslagen, maar zeker niet bij het LSO. De Assepoester onder Mahler’s symfonieën is nooit een gemakkelijk werk en Gergiev weet duidelijk niet welke kant hij ermee op moet. Het bonkige hoofdthema van het eerste deel (een parafrase van het parallelle thema in de Zesde) wordt zo lauw en futloos neergezet dat de muziek al inzakt voor ze goed en wel begonnen is. Als later de trombonist gevraagd wordt met grosser Ton het adagiothema weer in te zetten klinkt het, geheel in stijl, alsof hij liever met een warme grog en een kruikje in bed zou kruipen. Sommige van zijn collega’s al niet anders, blijkens de opvallende ongelijkheden in het samenspel. Het tweede deel gaat een beetje beter, maar ontsnapt niet aan eentonigheid, en dat is een verwijt dat zeker niet op Mahler terugslaat. Pas in het Scherzo dringt Gergiev eindelijk door de buitenkant heen en valt alles op zijn plek: sinister maar zonder de gejaagde virtuositeit-om-zijnentwil waar veel dirigenten zich hier aan bezondigen. Ook het vlotte tempo voor het Andante bevalt me – deze Tweede Nachtmuziek is wat mij betreft veruit het minst interessante deel in Mahler’s oeuvre en kan behoorlijk langdradig uitpakken als de dirigent meent er een drama in vijf bedrijven van te moeten maken met voorspel en epiloog. Helaas echter raakt Gergiev in de Finale de net gevonden kluts weer helemaal kwijt. Hij neemt een loopje met de tempo’s en raast er ongeremd op los naar een onbevredigende slotapotheose met weer eens een klokslager die zijn assertiviteitstraining heeft gemist.

Het effect is bepaald niet gebaat bij de schrale, kurkdroge akoestiek van Londens Barbican Center , waar deze opnames gedurende concertuitvoeringen zijn gemaakt. De Zevende klinkt soms bijna als een miniatuur, een uitgedunde kamermuziekversie waarbij de spelers zo ver mogelijk van de luisteraar zijn gaan zitten. Gergiev kan het nog zo naar zijn zin hebben daar in de Britse hoofdstad, hij mocht willen dat ie er één zaal tot zijn beschikking had met een klank als de Doelen, laat staan het Concertgebouw. Voor de recente opname van de Achtste verhuisde het hele circus naar St. Paul’s Cathedral – ook dat voorspelt weinig goeds.

Kindervreugd

Toen ik gisteren mijn wekelijkse boodschappen deed in de buurtsuper besefte ik weer eens hoeveel beter de wereld ervoor staat sinds kinderen een actieve bijdrage leveren aan het maatschappelijke en sociale verkeer. Wanneer dat precies begonnen is weet ik niet, maar ik weet wel dat toen ik zo jong was daar nog geen sprake van was. Aan ons had je hoegenaamd niks. We gingen zelden mee naar de winkel en de keren dat dat wel gebeurde liepen we initiatiefloos aan moeders hand en zeiden we geen woord. Gelukkig is er nauwelijks nog een moderne moeder of vader die erover peinst uit winkelen te gaan zonder het hele nageslacht mee te nemen. Zij trekken zo volop profijt van koters die vol suggesties zitten over aan te schaffen etenswaren, en deze zo luid en duidelijk en met vastberaden herhaling overbrengen dat ook andere winkelgasten er hun voordeel mee kunnen doen.

Dat is al prachtig, maar beter nog, de hummels hebben zelf hun allereigenste mini-winkelwagentje, waarmee ze in energiek tempo de gangen van de supermarkt doorkruisen. Het is een vrolijke bedoening, de hele winkelervaring krijgt al bijna iets van een pretparkbezoek. Dat de kleintjes in hun enthousiasme de aanwezigheid van ander winkelpubliek nog wel eens vergeten is begrijpelijk. Het moet wel een hele zure kniesoor zijn die bij zoveel jong ondernemerschap durft te klagen over een enkel blauw scheenbeen. En dat de rij bij de kassa wat langer is merken we eigenlijk ook niet eens, als we zien dat het komt omdat de caissière een van die kleine engeltjes omstandig over de bol aan het aaien is, en het onderwijl overlaadt met welverdiende complimenten aangaande de keuze van twee dozen Celebrations, een sixpack Fristi (met luizenbloed) en het laatste dubbelnummer van Donald Duck, alsmede met stickers, knikkers, flippo’s of eender welk ander kindverblijdende promoproduct dat momenteel courant is. Moeder is zo ontroerd door het tafereeltje dat we haar meteen vergeven dat ze het inpakken van de boodschappen even laat voor wat het is.

Ook elders zijn dergelijke verheugende infantiele invloeden merkbaar. Op feestjes, bijvoorbeeld. Wij zaten vroeger maar zo’n beetje egoïstisch, ja zeg maar gerust autistisch in een hoekje met onze berg Lego te spelen; wie niet beter wist dacht dat er geen kinderen in huis waren. Baby’s waren nergens te bekennen, die werden zomaar thuisgelaten, met een van beide ouders erbij. Asociaal gewoon. De tegenwoordige jeugd kent zijn plaats veel beter: voor het voetlicht. Dan hoeven al die volwassenen tenminste niet steeds een conversatie gaande te houden over godweetwat voor moeilijke onderwerpen, en zich ook niet zo in te spannen om met elkaar iets te maken dat op gezelligheid lijkt. Integendeel. De kleintjes zijn een non-stop entertainment-systeem. Onvermoeibaar houden ze het gezelschap gebiologeerd met het omvergooien van interieur-accessoires, het op onverwachte plekken uitsmeren van etenswaren en een eindeloos fascinerende stoelgang.

Voor jonge ouders is dit allemaal ook erg fijn. Zij hoeven zich, godlof, eindelijk niet meer in allerlei bochten te wringen om te verhelen dat ze eigenlijk maar over één ding willen (en men vermoedt vaak ook kunnen) praten. Zelfs als het onvermijdelijk bedtijd wordt voor het grut is er redding in de vorm van die Nobelprijswaardige uitvinding, de babyfoon, die plechtig midden op de salontafel wordt geïnstalleerd, waarna het hele gezelschap zich gefascineerd voorover buigt om elk ritseltje en zuchtje uit de kinderkamer op te vangen. Wordt ook maar het kleinste teken van ongenoegen hoorbaar dan spoedt vader of moeder, maar meestal allebei, zich onmiddellijk en met achterlating van wijn, toastjes en halfafgemaakte zinnen derwaarts om het leed te verhelpen. Dat deed mijn moeder vroeger niet, laat staan mijn vader. Die hadden geen babyfoon. Ik had wel dood kunnen gaan!

Het moet een prachtige generatie worden die thans opgroeit. Gewend de ogen van de wereld op zich te hebben en blakend van zelfvertrouwen in het besef het interessantste wezen op aarde te zijn van wie om het even welke actie vanzelfsprekend briljant is. Laten we hopen dat showbizz, kunst, wetenschap en topmanagement voldoende ruimte gaan bieden om al dat unieke talent te verstouwen!

zaterdag 6 september 2008

Herfstdepressie

Goed nieuws voor de dames. Mocht u eens in de put zitten, dan kunt u zich dankzij de geïnspireerde visie van Martin Margiela nu zo kleden dat iedereen dat meteen kan zien. Wel oppassen bij regenachtig weer, er kan dan verdrinkingsgevaar ontstaan. Deksels zijn in deze collectie helaas nog niet opgenomen.

vrijdag 5 september 2008

Foutje

Ik denk dat er een drukfout geslopen is in het onderschrift bij de foto van Sarah Palin op de voorpagina van de Volkskrant vandaag. Want je kunt een vrouw die de Irak-oorlog een 'opdracht van God' noemt en die vindt dat de scheppingsleer op scholen onderwezen moet worden toch moeilijk 'nuchter' noemen.

Eng mens.

dinsdag 2 september 2008

Astro-risée

Shock and awe in paranonsensland. TROS Radar is undercover gegaan en heeft ontdekt dat het RTL programma AstroTV, godbetert, werkt met mediums zonder enige paranormale krachten of 'spirituele ervaring', die zich er contractueel ook nog eens toe hebben verplicht om hun goedgelovige klanten zo lang mogelijk aan de peperdure lijn te houden.

Ik weet niet waar ik harder om moet lachen: de veronderstelling dat er mediums bestaan die wel paranormale krachten hebben, of het feit dat al die helderzienden bij elkaar niet in de gaten hadden dat ze erbij werden gelapt.