vrijdag 12 september 2008

Holland-Amerikalijn

Het werd eens een keer tijd om te luisteren wat Haitink eigenlijk allemaal uitspookt daar in Chicago. De overwegend lauw ontvangen Mahleropnames heb ik maar even gelaten voor wat ze zijn; in plaats daarvan viel de keuze op deze Bruckner Zevende. Twee tienen van David Hurwitz, dat belooft wat. Maar tot mijn spijt kan ik het enthousiasme van die recensent niet delen. Ik struikel al meteen over het onuitstaanbaar futloze tempo van het eerste deel. Een alla breve maat in Allegro moderato, maar Haitink neemt de kwartnoten zowat Andante. Daar moet je heel wat tegenover stellen wil je ermee weg komen, en dat gebeurt hier niet. De spelers van het CSO missen de rijkheid aan kleuren waar wij door het Concertgebouworkest zo verwend mee zijn geraakt, maar die je ook bij de Weners of de Dresdeners vindt. Daarmee vergeleken spelen de Amerikanen weliswaar stevig en secuur (zij het zeker niet feilloos), maar klinken ze ook nogal zakelijk en efficiënt. Efficiënt, brrr, dat is een woord dat je bij muziek liever niet voelt opkomen.

Het tweede deel is mooi, natuurlijk; je moet wel een volstrekt harteloze bruut zijn om daar de mist mee in te gaan; maar noch bij het aanzwellen van de grote climax (helaas met bekken, triangel en pauken zoals Bruckner niet wilde – concessie aan de Amerikaanse markt?), noch bij de rouwzang van de vier Wagnertuba’s bespeurde ik zelfs maar het beginnetje van kippenvel. De trend van een zekere matte gelijkvormigheid, logge tempi, en een hier en daar wel erg knokige articulatie zet zich door in Scherzo en Finale. Kortom, jammer.

Chicago’s Orchestra Hall, waar de opname live werd gemaakt, is ook nog eens een problematische locatie. Veel Amerikaanse architecten begrepen honderd jaar geleden namelijk niet goed dat een concertgebouw iets anders is dan een Broadway theater, en dat goed podiumzicht voor allen er misschien niet een eerste prioriteit hoeft te zijn. De zaal is te ondiep en mist (net als Carnegie Hall) reflecterende achterwanden: die zijn volledig verdwenen achter enorme, steile balkons. Later is er volop gesleuteld om er toch nog iets van te maken, maar aan de klank op deze schijf te oordelen heeft dat niet overstelpend veel succes gehad. Het geluid is nogal plat, het mist glans en klinkt in hoogtepunten een tikkeltje benauwd – al komt de bas bij vlagen wel heel fraai door.

Al met al zeker niet het laatste woord over dit schitterende werk, en intussen zie ik enigszins bezorgd uit naar de andere CD van dit team die nog ergens in de ondoorgrondelijke wereld van de postdistributie rondzwerft, Sjostakovitsj’ Vierde…