zondag 7 september 2008

Mahler geGergiev'd

Het moet toch een beetje zuur zijn voor de filharmonici uit Rotterdam. In alle jaren dat Gergiev hun chef was nam dit publiciteitskanon nog geen handjevol platen met ze op; maar nauwelijks heeft hij zijn bakens verzet naar Londen of een complete Mahlercyclus met zijn nieuwe liefde, het London Symphony Orchestra, rolt daar in ongeëvenaard tempo van de persen.

Of het resultaat iets is om jaloers op te zijn is een ander verhaal. De laatste keer dat ik Gergiev Mahler hoorde dirigeren was in Amsterdam in januari 2005, waar zijn gooi naar de Achtste maar net niet catastrofaal uitpakte. De koren hadden hoorbaar geen idee over de bedoeling van ’s maestro’s esoterische luchtknederij en liepen bijgevolg af en toe zo uit de maat dat ze Gergiev uiteindelijk wisten te verleiden tot iets wat hij nog nooit vertoond had: een begrijpelijke slag. Zodoende kwam iedereen toch nog samen uit, maar een tenenkrommende puinhoop bleef het evengoed. Het had in het tweede deel misschien beter kunnen gaan, maar daar werden de ambities nogal gevoelig ondergraven door de last-minute vervanging van de tenor. Hugh Smith stond met rood aangelopen hoofd al stampvoetend naar adem te happen terwijl hij wanhopige en weinig succesvolle gooien deed naar de genadeloze topnoten - niet helemaal het toonbeeld van nobele verlichting dat Mahler voor ogen stond. Wij bleven na het slotakkoord verbluft achter, zoals het hoort, maar helaas om de verkeerde redenen. Conclusie: Gergiev en Mahler, geen goede combi.

Inmiddels kan die diagnose worden heroverwogen aan de hand van de LSO-opnames van symfonieën I, VI en VII. Beide laatste heb ik me aangeschaft, omdat het LSO-label niet duur is en er allerlei lovende recensies verschenen. Nou ja. Ik weet niet wat anderen allemaal horen, maar ik hoor het niet. Terwijl deze dirigent alom geassocieerd wordt met een ruige aanpak en woeste uithalen klinkt de Zesde onvoorstelbaar keurig en beleefd, precies wat dat werk niet moet zijn. Er zijn goddank geen excessen qua tempokeuze (al is Gergiev een van de velen die de misvatting huldigt dat nicht eilen betekent dat het tempo naar beneden moet), en bepaalde passages zoals de pastorale tussenspelen in het eerste deel en het Andante als geheel komen mooi uit de verf. Maar van het apocalyptische drama van de finale blijft nauwelijks iets over en de totaalindruk die achterblijft is die van degelijke middelmaat. Gooi Bernstein, Karajan of zelfs Eschenbach in de CD-speler en je bent in een ander universum.

Met de Zevende gaat het al niet beter, integendeel. Ik weet niet waar al die bliksems op de hoes zijn ingeslagen, maar zeker niet bij het LSO. De Assepoester onder Mahler’s symfonieën is nooit een gemakkelijk werk en Gergiev weet duidelijk niet welke kant hij ermee op moet. Het bonkige hoofdthema van het eerste deel (een parafrase van het parallelle thema in de Zesde) wordt zo lauw en futloos neergezet dat de muziek al inzakt voor ze goed en wel begonnen is. Als later de trombonist gevraagd wordt met grosser Ton het adagiothema weer in te zetten klinkt het, geheel in stijl, alsof hij liever met een warme grog en een kruikje in bed zou kruipen. Sommige van zijn collega’s al niet anders, blijkens de opvallende ongelijkheden in het samenspel. Het tweede deel gaat een beetje beter, maar ontsnapt niet aan eentonigheid, en dat is een verwijt dat zeker niet op Mahler terugslaat. Pas in het Scherzo dringt Gergiev eindelijk door de buitenkant heen en valt alles op zijn plek: sinister maar zonder de gejaagde virtuositeit-om-zijnentwil waar veel dirigenten zich hier aan bezondigen. Ook het vlotte tempo voor het Andante bevalt me – deze Tweede Nachtmuziek is wat mij betreft veruit het minst interessante deel in Mahler’s oeuvre en kan behoorlijk langdradig uitpakken als de dirigent meent er een drama in vijf bedrijven van te moeten maken met voorspel en epiloog. Helaas echter raakt Gergiev in de Finale de net gevonden kluts weer helemaal kwijt. Hij neemt een loopje met de tempo’s en raast er ongeremd op los naar een onbevredigende slotapotheose met weer eens een klokslager die zijn assertiviteitstraining heeft gemist.

Het effect is bepaald niet gebaat bij de schrale, kurkdroge akoestiek van Londens Barbican Center , waar deze opnames gedurende concertuitvoeringen zijn gemaakt. De Zevende klinkt soms bijna als een miniatuur, een uitgedunde kamermuziekversie waarbij de spelers zo ver mogelijk van de luisteraar zijn gaan zitten. Gergiev kan het nog zo naar zijn zin hebben daar in de Britse hoofdstad, hij mocht willen dat ie er één zaal tot zijn beschikking had met een klank als de Doelen, laat staan het Concertgebouw. Voor de recente opname van de Achtste verhuisde het hele circus naar St. Paul’s Cathedral – ook dat voorspelt weinig goeds.