vrijdag 1 augustus 2008

Dudamelomanie

Zou het ooit nog goedkomen met Daniel Harding? Je vraagt het je des te meer af als je de cover van zijn nieuwste CD ziet. Pips en met een bittere trek om de mond staart Rattle’s gedoodverfde opvolger ons aan - weliswaar met de Wiener Philharmoniker onder zijn stokje. Toch ziet hij eruit alsof hij liever op een slecht onderhouden zolderkamer reutelend maar schilderachtig zou liggen doodgaan aan een enge, volkomen achterhaalde ziekte. Ooit gelanceerd als wondertwen is hij vast sneller dan hij zelf had gedacht geland als thirty-something met een vervroegde midlife-crisis. Maar misschien is dat niet wat hij bedoelt als hij zich in het boekje van deze Mahler X kenschetst als “32 going on 50”.

Zijn CD-debuut, Britten’s Turn of the Screw, werd gebombardeerd met superlatieven, maar daarna ging het allemaal een stuk minder. CD-versnipperaar David Hurwitz van ClassicsToday lijkt zelfs een complete hetze geopend te hebben en deelt de ene na de andere oorvijg uit: hier een rapportcijfer 4, daar een 5, en een heuse 1 voor de opname van Brahms’ Derde en Vierde, onderbouwd met enkele van ’s recensenten lieflijker stijlbloempjes (“…conveys about as much Romantic soulfulness as a little boy pulling the legs off of a bug…”; “one of the most unmusical, unidiomatic, grotesque displays that this music has ever been forced to endure”).

Misschien vermag zijn debutantenbal bij het bekende gele label de niet meer helemaal piepjonge Harding wat op te fleuren. In elk geval heeft zijn manische PR-man de eerste slag al gehaald: op en in de CD-doos van Mahler X kunnen we onze kwijnende maestro maar liefst zes keer bewonderen; voor een portretje van de componist was van lieverlee geen plek meer over. Misschien heeft dit offensief iets te maken met de gelijktijdige aankomst van het volgende jeugdige fenomeen in de Deutsche Grammophon stal: Venezuela’s wonderkind, of moet ik al zeggen godenzoon, Gustavo Dudamel (“The Dude” voor intimi).

Het is nogal een contrast. Je zou wensen dat ADHD-er Dudamel met zijn ontplofte Sideshow Bob kapsel eens bij Harding op ziekenbezoek ging en een niet te ernstige maar wel merkbare tik meekreeg van diens volkomen achterhaalde ziekte. Orkestleden van de LA Philharmonic slaan de blossen uit als ze naar hun nieuwe chef gevraagd wordt; glanzende oogjes en een dwaze glimlach bevestigen de diagnose: smoorverliefd. Met de pers is het al niet anders, uit de pennen vloeit alleen maar rozenwater, als het al geen kwijl is, of erger. En o, wreedheid! - zelfs Hardings mentor Simon Rattle heeft zijn protégé harteloos gedumpt door Dudamel de meest natuurlijk begaafde dirigent te noemen die hij ooit is tegengekomen.

Gaat het 27-jarige wereldwonder dat allemaal waarmaken? Of is het minder dan toevallig dat hij in LA aan de slag gaat, stad van uiterlijke glitter en Bigger than Life? Een Berlioz Fantastique past hem ongetwijfeld, maar ik lees dat hij bij Sjostakovitsj’ Tiende in Edinburgh regelmatig met één hand in zijn broekzak dirigeerde, in kennelijke afwachting van de opwindende passages. Misschien toch wat te manisch en theatraal om helemaal geloofwaardig te zijn? Of is dat gewoon mijn zure en geremde Hollandse inborst die niets snapt van Zuid-Amerikaanse uitbundigheid? Harding gokt kennelijk op dat eerste, blijkens het feit dat hij zichzelf nu profileert in werk dat vaak als het terrein van doorleefde pensioengerechtigden wordt beschouwd: late Mahler. Diepgang en dood, waarom zou je je daar als 32-jarige ook niet mee mogen bemoeien? En zo’n Venezolaanse jongen mag de salsa dan in zijn bloed hebben, het is maar de vraag of hij chocola kan maken van Europese herfstdepressies.

Niet dat Hardings Mahler X nou zo’n onverdeeld succes is. Het is allemaal wat afgepast en precieus, hoe mooi gespeeld ook. Op cruciale momenten blijft Harding in soft focus; de orgelende as-klein uitbarsting in het Adagio barst niet uit, maar zwelt aan en verliest zo haar schok. De laatste tredecime uithaal ( "Almschi!") aan het slot van de Finale klinkt bijna academisch tam. Tussenin veel mooi detail, maar te weinig gevoel voor de merkwaardige, soms ronduit griezelige sfeer van het werk. Te weinig schaduwspel, te weinig Kwaad. Artistieke kwaliteit: 7, oordeelt Hurwitz zuinigjes, en weinig daarvan komt naar zijn mening speciaal op het conto van de dirigent, die niet veel meer doet dan de boel bij elkaar houden.

Mahlers niet-bestaande Tiende is muziek uit de schemerzone, letterlijk van gene zijde, een spookachtig uitgeteerd karkas waar de componist ongetwijfeld nog heel wat vlees opgezet zou hebben had de lieve Heer hem de tijd gegund. Het stuk bevat sommige van de meest sinistere passages die hij ooit schreef, met name aan het einde van het tweede scherzo, waar schimmige figuren in schemerige ruïnes rondwalsen tussen morsige spinraggen terwijl de muziek tot ontbinding overgaat en tenslotte niets meer is dan een rammelend skelet. Des te vreemder, bijna een deceptie zelfs, je te bedenken dat dit stuk in wezen Mahler's Sinfonia Domestica is. Het gaat hier niet over grote existentiële vragen van zijn en niet-zijn; het gaat over een disfunctionele partnerrelatie en een echtgenote die vreemd gaat; over een man die een potentaat is in de muziek, maar een bang, impotent jongetje wordt bij de idee dat zijn moeder-vrouw hem zou kunnen verlaten. Twaalf sessies bij een degelijke psychotherapeut en hij had die hele Tiende niet hoeven schrijven.

Harding heeft het vast te druk gehad met vieren en vijven oogsten bij Hurwitz om zelf vergelijkbare amoureuze ervaringen op te doen; - en Dudamel is ongetwijfeld een jolige Don Juan die het worst zal wezen waar zijn vrouwen verder nog uithangen, dus die kan Mahler X helemaal wel vergeten.