“Opera op CD is halffabrikaat,” aldus de weinig verrassende mening van opera-DVD producent Hans Petri in het blad Klassieke Zaken (een hobbyistische kruising tussen reclameblaadje en Luister waar je nog minder wijs van wordt dan van …eh, reclameblaadjes of Luister). “Opera alleen in de studio opnemen met zes zangers op een rijtje is bijna blasfemie. Zo heeft de componist het niet bedoeld.” Hm, zou Tom Poes zeggen. Denkt meneer Petri dat Wagner het wel bedoeld heeft zijn Meistersinger te zien rondkruipen in een zwartgeblakerde post-catastrofale atoombunker? Dat Mozart zich zijn Don Giovanni voorstelde als een uit een darkroom ontsnapte leernicht? Dat Beethoven voor Florestan en Leonore een carrière voorzag als socialistische steigerbouwers? Dat Bártok zijn Blauwbaard in een rolstoel wilde zien met een been in een steunkous en een arm in het gips?
In een rolstoel, ja, ik maak heus geen grapje (en die andere voorbeelden zijn helaas al evenmin scherts). Michaël Zeeman kan in de Volkskrant zijn jubel niet op over de net in Salzburg in première gegane enscenering van Johan Simons, waarin Blauwbaard een krakkemikkig blind wrak is en Judith een soort verpleegster van de thuiszorg. Niet Bártok’s muziek, nee, “Johan Simons maakt versleten verhaaltje interessant,” zo oordeelt de recensent. Vervolgens geeft hij een pijnlijk inkijkje in zijn diepere zielenroerselen door zijn particuliere pornografische associaties los te laten op het beeld van de oude man en de jonge verpleegster – “zo willen wij allemaal wel oud worden.” En wie er allemaal niet van gediend is, die is gewoon behoudzuchtig en heeft daarmee kennelijk bij voorbaat ongelijk.
Laat ik nu door en door behoudzuchtig zijn. Het zijn precies dit soort gekunstelde, door loze vernieuwingsdwang ingegeven ‘herinterpretaties’ waardoor ik het Amsterdamse Muziektheater heb opgegeven. Ik pas ervoor een astronomisch bedrag neer te tellen om in een matige akoestiek te gaan zitten kijken naar deprimerende psychopathologiseringen van werken die ooit als romantische of zelfs komische Weltflucht gedacht waren. Tegenwoordig moet het allemaal ‘relevant gemaakt worden voor onze tijd’. Het is weer zo’n veeg teken van het hedendaagse narcisme, de onwil om terug te stappen in oudere, andere belevingswerelden. En het zou nog zo erg niet zijn als die 'relevantie' niet per definitie synoniem was met absurd, lelijk, minimalistisch, semi-pornografisch, naargeestig en cynisch. Wie zich wil onderdompelen in de lelijkheid van de wereld hoeft alleen maar het Journaal aan te zetten hoor; daar hebben we het operatheater echt niet voor nodig.
Een kleine bloemlezing van moderne Meistersinger ensceneringen. Als laatste een toneelbeeldontwerp uit Wagner's eigen tijd.
Terwijl in de abstracte muziek authenticiteit de boventoon voert lijkt in het operatheater vervreemding de norm. Het is des te ironischer als je bedenkt dat het allemaal gebeurt precies nu we eindelijk over de technische mogelijkheden beschikken om visioenen van ensceneringen zoals een Wagner die had waar te maken. Sla een operapartituur open en je ziet gewoonlijk dat de componist uitvoerige aanwijzingen geeft over wat er op het toneel te zien moet zijn; veelal aanwijzingen die in zijn eigen tijd nauwelijks vielen te realiseren. Wij kunnen het wel, en wat doen we? We doen het lekker niet! We paren de monumentaal orgelende vergezichten van de Vijfde Deur niet aan bijpassend overdonderend visueel spektakel, nee, we zetten Blauwbaard in een rolstoel.
Opera is een bizar en archaïsch genre. De amechtige pogingen daar iets eigentijds van te maken verhelpen dat niet, maar benadrukken het eerder – het lijkt wel of moderne regisseurs vooral moeten laten zien dat ze natuurlijk veel te sophisticated en artistiek zijn om die rare componist en zijn malle libretto echt serieus te nemen. Ik zeg, Joop van den Ende naar Bayreuth! En naar het Muziektheater ook. Tot die tijd luister ik alleen naar opera op CD, sorry meneer Petri. Dan kan ik gewoon mijn ogen dichtdoen en mezelf elke enscenering voortoveren die ik maar wil.