woensdag 29 oktober 2008

Viespeuken

Ik word een beetje moe van al die onheilsprofeten op TV. Vandaag was het weer raak. We consumeren met zijn allen in Nederland twee keer zoveel als zou moeten; we gebruiken natuurlijke bronnen zodoende tweemaal sneller op dan Moeder Aarde ze kan aanvullen. Heel erg allemaal, maar dit is toch geen nieuws? Brandstoffen raken op, ijskappen smelten, straks, als de Siberische permafrost verwatert ontsnapt een catastrofale bel methaangas en is het leed helemaal niet te overzien, het is allemaal best heel verschrikkelijk. Als het zo doorgaat zijn we er dadelijk met zijn allen niet meer om er zo’n lekkere janboel van te maken.

Maar het enige dat we doen is erover jeremiëren. We zijn net van die hypochonders die wekelijks naar de huisarts rennen om zich weer eens lekker te beklagen over hoe rot het leven is, maar heus niet van plan zijn maar een vinger op te tillen om het wat minder rot te maken. Klagen is tenslotte veel te fijn. Er is geen regering ter wereld die bereid is de stappen te nemen die echt nodig zijn, en zo’n regering komt er ook niet. Dan moeten we namelijk iets doen wat we niet eens meer in staat zijn te denken: krimpen in plaats van groeien. Minder consumeren en produceren in plaats van meer. Die kredietcrisis is precies wat we nodig hebben, alleen lang niet erg genoeg, maar iedereen schreeuwt moord en brand.

Niettemin, als mensen hun vierde vliegvakantie even laten zitten zijn we eindelijk op de goeie weg; nou de derde en de tweede nog. En niet alleen dit jaar, maar voorgoed. Want daar moet het naartoe. Een quotum op het aantal toegestane vliegmijlen. Eén auto per huishouden, maximaal. Een bovengrens aan het aantal elektrische apparaten dat op één adres tegelijkertijd ingeschakeld mag zijn. Bonboekjes voor energieslurpende apparatuur. Een verbod om je met een auto op de weg te begeven waar minder dan drie personen in zitten. Verplicht werken op fietsafstand van je woning. Vleesprijzen verzesvoudigen. Echt, het is allemaal tamelijk simpel, je wint alleen de verkiezingen niet met zo’n eco-fascistisch programma, want na ons de zondvloed.

Dus gaat dat allemaal nooit gebeuren. We jammeren wel, maar met volle mond, want dat biefstukje smaakt zo lekker. En als het wereldleed ons echt teveel wordt stappen we ter afleiding nog maar eens in het vliegtuig naar Paaseiland of een ander exotisch oord waar weliswaar niks te beleven is maar dat zich wel voortreffelijk leent om de buren de ogen mee uit steken. Dat gaan steeds meer Chinezen, Indiërs en Brazilianen bovendien ook doen, en wie zijn wij om dan het vermanende vingertje op te steken? Mogen zij ook een beetje meepikken van de geneugten waarmee wij al decennialang de natuur om zeep helpen?

En weet u, het is allemaal niet erg. Zo gaat het al eonen lang. Soorten verschijnen en verdwijnen en de mens is ook maar een soort. Moeder Aarde hoeven we niet te beschermen, die is kordaat genoeg om haar eigen zaakjes te regelen: als wij er een zootje van maken ruimt ze ons zonder pardon op, en in wat voor haar een oogwenk is ligt haar woonkamertje er dan weer fris en ongerept bij.

zondag 26 oktober 2008

Nog eens naar de hel

Boeiend om zo kort na Cavina’s Orfeo de concurrerende versie van Rinaldo Alessandrini met zijn Concerto Italiano te horen. En de concurrentie is in dit geval zo direct als maar wezen kan: twee geheel Italiaanse ensembles van generenommeerde Monteverdi-vertolkers, met twee Orfeo’s die bijna tegelijkertijd zijn opgenomen om de 400ste verjaardag van de première te memoreren, en die allebei zijn uitgebracht op dubbelCD’s verpakt in een uitvoerig, zeer collectable boekwerkje. Van hetzelfde laken een pak mag je dan vrezen, maar het tegendeel is waar: de uitvoeringen zijn zo verschillend dat de oppervlakkige luisteraar vergeven kan worden dat hij soms denkt met twee verschillende werken van doen te hebben. Oude muziek geeft vaak dit soort speelruimte: er is geen doorslaggevende partituur en naar veel details van de uitvoeringspraktijk kan alleen gegist worden, zodat de dirigent als hij wil zijn creativiteit flink de vrije loop kan laten.

Of niet. Ik heb Cavina’s benadering Hersteld Hervormd genoemd; in dat geval is Alessandrini Rijk Rooms. Cavina kiest ervoor de muziek uit te kleden tot dat waarvan hij tamelijk zeker denkt te kunnen zijn; Alessandrini verliest nergens uit het oog dat de Mantovaanse luisteraar in 1607 net zo graag kleurrijk vermaakt werd als zijn 21ste eeuwse soortgenoot en durft veel meer te speculeren. Dus terwijl Cavina fulmineert tegen het onverantwoorde gebruik van pauken in de toccata, laat Alessandrini zijn uitvoering bij wijze van lange neus naar zijn collega beginnen met een zelfverzekerde solo van pronte paukjes, die zich vervolgens niet alleen in de toccata, maar ook in twee van de herderskoren en in het slotkoor doen gelden. Al moet toegegeven worden dat Cavina zich in dat laatste koor de ongekende uitspatting van belletjes toestaat. En waarom ook niet? Tenslotte is Monteverdi hier bezig een compleet nieuw genre uit te vinden, dus waarom moeten we aannemen dat hij zich verder braaf aan geldende muzikale conventies hield? Bovendien, de opera is door de eeuwen heen het genre bij uitstek geweest dat nieuwe instrumenten de concertruimte in bracht. In elk geval komen de trommels Alessandrini ook goed van pas om het geluid te maken dat Orpheus op het moment suprême in de vierde akte te vroeg doet omkijken naar zijn dode geliefde; bij Cavina klinkt het een beetje sullig alsof iemand met een bos sleutels rammelt.

Terwijl het er zo bij La Venexiana erg streng en ook wat monotoon aan toegaat, voorziet Concerto Italiano in een en al tintelende afwisseling, zeker in de pastorale openingsakte. Als blije vogeltjes doorriedelen fluitjes de strijkerstextuur; de spelers ornamenteren er ongeremd maar nooit ongeregeld op los; en tempocontrasten zijn groot, groter misschien dan sommigen kunnen velen. In het herderskoor Lasciati i monti, bijvoorbeeld, klinkt het refrein ongeveer zoals we het gewend zijn, maar wordt het couplet een statige, trage sarabande. Alessandrini’s opvatting van het ritornello is adembenemend, meer dan tweemaal zo snel als Cavina of Gardiner; het vormt zo een mooie eenheid met de instrumentale slotformule van de strofes in Lasciati i monti. Je kunt het allemaal oppervlakkig effectbejag noemen, maar ik geloof daar niet in. Juist de opgelegde magerzucht en calvinistische strengheid die tegenwoordig bon ton is geworden in de uitvoering van oude muziek (een Matthäus Passion met een ‘koor’ van vier zangers) doet mij geforceerd en niet helemaal geloofwaardig aan, als een iets te gemakkelijke manier om vergeestelijking en diepgang te suggereren. Niet overigens dat Alessandrini’s bezetting wezenlijk groter is dan die van Cavina; hij gebruikt hem alleen effectiever, met veel meer aandacht voor kleur.

Na al het frisse landelijke vertier van de eerste akte bereikt Alessandrini als vanzelf ook een veel groter dramatisch contrast dan Cavina met de duistere, droefenisbeladen latere aktes. Het keerpunt, Ahi caso acerbo, is bij Alessandrini echter geen melodrama vol gepijnigde uithalen, maar iets dat veel aangrijpender is: een gedragen, matte weeklacht vol hol, lamgeslagen verdriet; daarmee vergeleken klinkt het bij Cavina, wiens Messaggiera met een stevige snik in huis valt, al bijna als Schmiere. Vanaf de derde akte echter worden de contrasten tussen de uitvoeringen kleiner, en maakt de gedragen zwaarte van Cavina bij tijden beslist indruk, al blijft hij conventioneler klinken dan Alessandrini. Uiteindelijk is die laatste tien minuten sneller klaar dan zijn concurrent. De zangstemmen geven elkaar niets toe in kwaliteit, dus wie een winkelimpuls voelt opkomen en er echt niet uitkomt kan het altijd nog van het boekje laten afhangen. Dat van Naïve is dikker, maar dat komt vooral door de vele vertalingen; de Glossa uitgave heeft meer inhoud, en heeft beslist de chiquere vormgeving van de twee (met dat leeslint, weet u nog?). De concurrent stelt daar dan weer glossy papier en fraaie full-color kunstreproducties tegenover. Allebei kopen kan natuurlijk ook, als je niet zo dom bent dat bij een Nederlandse leverancier te doen hoeft dat niet eens zo duur te zijn.

vrijdag 24 oktober 2008

Stad en land

“Ik heb hem al gewaarschuwd dat ik geen tenue de ville heb,” zei mijn buurvrouw in de aula, waar de promovendus naar wiens feest ik vanavond mag vanmiddag gedoctord werd, -“ik heb alleen maar tenue de pays.” Hetzelfde geldt voor mij. Het wordt de eerste keer in mijn toch niet meer overdreven prille bestaan dat ik naar een feest met kledingvoorschrift ga. Met een serieus kledingvoorschrift, bedoel ik, want middelbare-school-galabals en Jaren Zestig themafeesten zijn ook mij niet bespaard gebleven, en dan heb je in Brabant tot overmaat van ramp het carnaval nog. Het gevolg daarvan is wel dat ik ook nu het gevoel heb dat ik me in een ludiek gebeuren begeef, en hoe langer ik erover nadenk hoe vreemder ik het vind dat het dit keer ernst is. Is dat hoe het bij de grote mensen gaat?

Als ik er nog langer over nadenk vind ik het eigenlijk wat aanmatigend, een tikje beledigend zelfs. Vertrouwt de gastheer er niet op dat zijn gasten zich netjes zullen kleden en vreest hij dat ze als een meute stacaravanbewoners in campingsmoking gaan verschijnen? Of hebben we hier te maken met een dwangmatige controlebehoefte en een doorgeslagen esthetische hang naar een chic totaalplaatje? Deze merkwaardige regie over ieders kostumering reduceert de gast in elk geval onwillekeurig tot een decorstuk in een toneelspel dat we met zijn allen opvoeren voor… – ja, voor wie eigenlijk? Niet voor elkaar, want we weten allemaal dat we ons in de donkere pakken en halfopen decolletés gehesen hebben op bevel van de jonge doctor. Niet voor hem ook, want hij weet dat even goed. Dan zal het wel zijn voor het personeel van het kasteel (natuurlijk, een kasteel) waar een en ander plaats gaat grijpen. Je moet er ook niet aan denken dat die mensen een verkeerde indruk aan ons overhouden.

Gelukkig weet ik uit mijn jarenlange salonorkest-ervaring dat de stijfst in het kostuum gehesen gezelschappen het radicaalst uit de band springen zodra het derde glas Pomerol zijn weg naar de bloedbaan gevonden heeft. Ik sluit dus niet uit dat ik het toch best gezellig ga hebben in mijn tenue de pays dat ik bij gebrek aan een echt pak nu maar eens bij elkaar ga improviseren.

maandag 20 oktober 2008

Passie

"Een boterham met kaas is lekkerder."

(Spontane evaluatie van de doorsnee kwaliteit van one-night stands door iemand die dergelijke tegen haar gewoonte in ook maar eens een paar keer geprobeerd heeft.)

zondag 19 oktober 2008

Luisterboek

Ik ben dol op boeken en dol op CDs – heil en zegen dus de uitgever die een boek maakt dat een CD is. Glossa deed dat met deze Orfeo: een sierlijk hardcovertje in tweekleurendruk, met vier essays en een libretto, en in de voor- en achterkaft twee CDs met daarop de complete, zonet met een Gramophone Award bekroonde uitvoering van de opera door Ensemble La Venexiana. OK, het leeslint is misschien een wat uitbundige toevoeging in een uitgave van zegge 88 pagina’s, maar het zit er dan toch maar in. Het betreft trouwens een gelimiteerde, genummerde editie van 3.099 exemplaren, waarvan nummer 2.089 nu mijn exclusieve eigendom is. Ha! Ben ik gewoon paranoïde, of is het normaal dat ik er helemaal geen barst van geloof en er stellig van overtuigd ben dat als ik straks in een of andere CD-winkel een ander exemplaar opensla daar ook gewoon ‘2.089’ op het titelblad staat, door de lay-outer even zorgvuldig een beetje scheef boven het stippellijntje geplaatst en ook voorts slinks vermomd als een handgezet stempel?

De muzikale uitvoering is van het Hersteld Hervormde soort. Er is gewerkt vanuit het oudst beschikbare partituurmanuscript (1609) omdat geen van de gedrukte versies aan de hoge standaarden van dirigent Claudio Cavina voldeed, die waarschijnlijk een tijdmachine was gaan bouwen wanneer Hawking daar geen stokje voor had gestoken. Stapels stoffige folianten en lange nachten vol musicologisch gepieker hebben het klinkende resultaat verder bepaald. Wie dol is op de hupse trommeltjes die Gardiner er in de Toccata tegenaan gooit, driewerf foei en een muziekpedagogische oorvijg! Pauken, maar zo heetten ze toen niet, het waren naccheroni, werden aan het elegante Mantuese hof niet gehoord, die waren alleen te vinden ter linker- en rechterzijde van een paardenlijf, op het slagveld.

Ook verder is de bezetting volgens de laatste inzichten gesonjabakkerd: acht stemmen in het koortje, vijf violen en twee kleintjes alla francese, een gamba, een contrabas en dan nog een klein handjevol plukspul voor de continuo, dat is het wat zang en snaren betreft wel. Daar staan dan weer wel vijf trompetten, even zoveel trombones en twee kornetten tegenover - da’s genoeg om Mahler mee te spelen. Ook heel Mahleriaans is het gebruik van ensembles in de verte, iets waar de componisten van de vroege Italiaanse barok dol op waren. Verder zit het daarentegen allemaal nogal dicht op je oren, want hoewel de uitvoerenden de hele San Carlokerk in Modena tot hun beschikking hadden heeft men er, roomser dan de paus, voor gekozen de opstelling samen te proppen in een ruimte niet groter dan de benauwde zaal die Monteverdi tot zijn beschikking had voor de première in het hertogelijk paleis van Mantua. Dat lijkt mij dan weer iets te ver doorgeslagen authenticiteitsdwang; een beetje speculatie niet over hoe Monteverdi het werk gehoord heeft, maar over hoe hij het had willen horen, lijkt me wel gepast.

Het klinkt er allemaal niet minder om. Er heerst een strakke ernst die een indringende tijdloosheid heeft. Het ensemble van nooit met een vibrato bevuilde viole da brazzo klinkt soms bijna als een synthesizer, wat samen met de langzame tempi de afstand tussen Monteverdi en Philip Glass bij vlagen verrassend klein maakt. De klank van het regaal is even schrikken, een soort verkouden trekharmonica, maar zelfs daar gaat een merkwaardige fascinatie van uit. Over de stemmen niets dan lof – vibrato wordt niet geschuwd maar is gelukkig wel onderworpen aan enig beleid, en aangezien het allemaal Italianen zijn die hier het woord doen druipt het emotionele theater er bij tijden vanaf. Dramaturgisch is het heerlijk overzichtelijk: al het goede klinkt rechts, en wat van links komt deugt niet - dat is sinistra. Zoals menig orkeststrijker je ook zonder studie van zeventiende-eeuwse muzikale mores had kunnen vertellen voorspelt de inzet van trombonisten evenmin veel goeds.

vrijdag 17 oktober 2008

Zee

Katwijk aan Zee, maandag 13 oktober 2008.

Pootjebaden. Brons. Goke Leverland, 1996.

Monument voor verdronken vissers. Staal. Gerard van der Leeden, 2005.

Prachtig, dat monument, wat een sombere schoonheid. Gemaakt van hetzelfde staal waar schepen van gebouwd worden, maar hier lijkt het metaal te wapperen in de wind. De namen van de verdronkenen zijn eruit gestanst en daardoorheen ziet de toeschouwer de zee; zo staan de namen als het ware in het water geschreven.

donderdag 16 oktober 2008

Depressie

Het begint er goed in te hakken met die kredietcrisis. Bij de Wibra bijvoorbeeld vallen harde klappen, zo konden we in het Journaal zien. Een winkelmevrouw van dat bedrijf constateerde bezorgd dat mensen het dezer dagen houden bij noodzakelijkheden als ondergoed en pyjama’s, maar dat de luxeartikelen ondertussen in de schappen achterblijven. Je moet er toch niet aan denken, die arme Wibra die blijft zitten met al zijn Vuitton handtasjes en Balenciaga feestjaponnen. Hoog tijd dat er stevig wordt ingegrepen!

Geen bezoek

Het zal u ook niet ontgaan zijn dat het bezoek niet gekomen is. Daar zit je dan, met de koffie, de koekjes, het gebak, het moeizaam ingestudeerde welkomstlied. Je vraagt je af wat er is gebeurd. Misschien was de tomtom stuk, of zat een vrouw kaart te lezen waardoor het Lichtschip in de buurt van Aldebaran een verkeerde afslag heeft genomen. Hoe dan ook, in Alabama bleef het stil. In Kaapstad ook.

En op de website van Blossom Goodchild ook. We lezen er geen woord over de intergalactische party poopers. Het enige wat er gebeurd is, is dat mw. Goodchild de commentaarfunctie van haar blog heeft uitgeschakeld. Daar begon het namelijk dinsdagnacht al reacties te regenen, bij de duizenden, van mensen die in bloeddorstige bewoordingen duidelijk maakten dat ze behoorlijk toe waren aan een portie Liefde, Licht en Vrede. En die kennelijk een ervaring als deze nodig hadden om te ontdekken dat Blossom maar een klein beetje minder gek is dan zijzelf zijn.

Maar vandaag verscheen dit filmpje op YouTube. En dan loopt het je toch koud over de lever, van de ontzettende, peilloze treurnis die er achter al dat blije bovenaardse geneuzel schuilgaat.

Paard & Zn. wenst mw. Goodchild veel succes in haar musicalcarrière.

woensdag 15 oktober 2008

Klavier

"Pianisten, dat zijn musici met twee linkerhanden."

(Conclusie van een discussie onder strijkers over de vraag waarom we niet zo van pianomuziek houden.)

dinsdag 14 oktober 2008

Bezoek

Ik begrijp niet hoe u het klaarspeelt nog zo rustig achter uw peeceetje te zitten. Het is gewoon onverantwoord! Net als ieder zinnig mens zou u ademloos gespannen aan de buis gekluisterd moeten zijn, die is afgestemd op CNN, in afwachting van het meest sensationele breaking news ooit dat nu elk moment kan breaken! We weten immers uit zeer betrouwbare bron dat vandaag een reusachtig buitenaards ruimteschip zal verschijnen boven het warm-kloppende hart van de moderne wereld – inderdaad, Alabama. Kennelijk houden de buitenaardsen van Dixieland. Maar wacht even; nee, het kan ook Kaapstad zijn; of nog weer heel ergens anders; de buitenaardsen zijn, zoals wel vaker, niet heel goed in het verstrekken van concrete informatie.

Blossom Goodchild, die naast actrice en musicalzangeres toevallig ook een direct voice channeling medium is, professioneel nog wel, al weet ik niet aan welk instituut ze haar diploma heeft gehaald, heeft het allemaal hoogsteigens voorzien. Normaal keuvelt ze met een Indiaanse geest genaamd Witte Wolk, maar dit keer is mevrouw Goodchild in contact geraakt met een buitenaardse gezelligheidsclub die zichzelf de Federatie van Licht noemt. Men hoopt maar dat dat niet midden in een podiumoptreden gebeurde, want zoiets kan een gevoelige vertolking toch danig in de war sturen lijkt me. Wat ervan zij, de Federatie heeft haar bericht dat men van plan is de Alabamese hemel (of die van Kaapstad, of nog heel ergens anders) op te fleuren met dat imposante ruimtevaartuig, dat daar als een baken van liefde, licht en vrede maar liefst drie dagen zijn schaduw zal werpen. Hopelijk is de carbon-footprint van het gevaarte enigszins acceptabel. Overigens zal er, zo melden de buitenaardsen ietwat flirterig, verder geen sprake zijn van contact. Men komt alleen maar even langs om zich te laten zien, als een soort interstellaire potloodventer. De rest komt later wel – iets wat je uit de mond van potloodventers meestal liever niet hoort.

O zeker, de media zullen zich inspannen om het gebeuren verborgen te houden, waarschuwt de Federatie - want zo zijn ze wel, die media – maar het zal ze niet lukken! Tegen wil en dank zal Philip Freriks ons zostraks moeten vertellen over de verbazingwekkende gebeurtenissen op het zuidelijk halfrond. Heeft ie eindelijk eens een echte reden om niet uit zijn woorden te komen. Nee hoor, mevrouw Goodchild weet ook wel dat Alabama niet op het zuidelijk halfrond ligt, haast ze zich ons te verzekeren in een voetnoot bij haar opwindende aankondiging – ze heeft daarover meteen contact opgenomen met de Federatie, want als secretaresse van de aliens wil je natuurlijk wel zeker weten dat je notulen kloppen. De Federatie heeft haar vriendelijk en geduldig uitgelegd dat Alabama in lang vervlogen tijden wèl degelijk ten zuiden van de evenaar lag. Ach ja, zullen de federalisten glimlachend tegen elkaar hebben gezegd, ze is tenslotte blond… Als u er meer van weet stelt mevrouw Goodchild het niettemin op prijs als u dat aan haar doorgeeft, want het is altijd fijn je historische topografie een beetje op orde te hebben, zelfs als je een Shirley Valentine spelend professioneel medium bent.

Het belooft dus een interessante dag te worden vandaag. Zo eentje die u zich nog heel lang gaat herinneren, net als de moord op Kennedy, 9/11, de begrafenis van André Hazes en de liquidatie van de mus in de dominohal. Over veertig jaar zult u mensen nog kunnen vertellen waar u was en wat u deed toen het Grote Gebeuren een aanvang nam. Tenzij u zestig bent of zo natuurlijk, dan vertelt u over veertig jaar waarschijnlijk niet meer zoveel, althans niet zonder tussenkomst van een direct voice channeling medium. Maar interessanter nog zal zijn te zien hoe creatief mevrouw Goodchild morgen uit de hoek komt in het onwaarschijnlijke geval dat Alabama (of Kaapstad of waar dan ook) vandaag verschoond blijft van onaardse verkeersdrukte, en Philip Freriks vanavond gewoon weer het hele journaal volstottert over de kredietcrisis.

maandag 13 oktober 2008

Austen remix

Het valt niet mee om het te bekennen, maar zelfs voor een recidiverende Austen-junkie als yours truly is er een grens aan de frequentie waarmee Pride-and-Prejudice-de-serie opnieuw bekeken kan worden, de film idem dito, of het boek herlezen. Maar voordat cold turkey kan intreden is daar de methadonkuur die Lost in Austen heet. Een blasfemisch staaltje top-TV dat zich ongeveer tot P&P verhoudt zoals The Life of Brian tot het Nieuwe Testament. Bij toeval op het spoor gekomen heb ik me er de afgelopen twee avonden tranen bij gelachen.

Hoofdpersoon is de Austenverslaafde Amanda Price, die haar leventje in modern London maar een treurige bedoening vindt vergeleken met de wellevende en galante romantiek van P&P, en haar lompe, boerende, bankhangende vriendje op zijn best een erg aards substituut voor Darcy. Wanneer ze zich op een avond, alleen thuis, weer eens laaft aan een shot Bingleys & Bennets hoort ze een vreemd geluid in de badkamer. Als ze een kijkje gaat nemen treft ze daar, tot haar begrijpelijke verrassing, Elizabeth Bennet aan. Naar blijkt is een deel van de badkamerwand geheel op zijn Narnias een deur die naar de zolder van de familie Bennet leidt – een toch wel opmerkelijke omstandigheid die de makers van de serie gelukkig op geen enkele manier pogen te verklaren.

Uiteraard kan Amanda haar nieuwsgierigheid niet bedwingen, maar na een kijkje in huize Bennet, waar haar kleding de nodige aandacht trekt (“is this the latest fashion in town?”) ontdekt ze dat de weg terug is afgesloten, en Elizabeth Bennet achtergebleven in modern London. Onmiddellijk wordt ze bevangen door het besef van haar indrukwekkende verplichting aan al haar medeverslaafden: in afwezigheid van de hoofdpersoon moet ze ervoor zorgen dat een van de beroemdste love stories uit de wereldliteratuur toch de gewenste afloop heeft. Maar dat valt lang niet mee. Zo heeft ze al snel in de gaten dat Mr. Bingley helemaal geen oog heeft voor Jane Bennet, maar veel meer geïnteresseerd is in Amanda zelf – een voorkeur waar ze hem op nogal on-Austense wijze van geneest. Langzaam maar zeker zien we de welbekende plot uit de rails lopen om via een reeks van gemiste wissels en frontale botsingen tenslotte volledig te ontsporen. Ondertussen worden we vergast op geestrijke Austenpastiches, inclusief overpeinzingen als: “Shocking business, bleeding on a fellow’s rugs, this time of year… What would Lady Catherine say?”

Dit is niet helemaal de P&P die u dacht te kennen, of beter gezegd, helemaal niet, maar deze geïnspireerde, vlijmscherpe flight of fancy is een must voor iedere Austenist die Mr. Darcy wel eens ‘Tinkywinky’ wil horen zeggen.

zaterdag 11 oktober 2008

Gevallen engel

Als doorgewinterde atheïst kan ik nochtans sommige randverschijnselen van religie, zoals de Messiah, de kathedraal van Den Bosch en vrij met Kerstmis, best waarderen, maar religie als maatschappelijk fenomeen boezemt me vooral weerzin in. Waarom zou je je gezond verstand op de tocht zetten door maar zo’n beetje te gaan zitten geloven in dingen die je niet kunt zien en niet kunt horen en ook niet anderszins kunt verifiëren, maar die er misschien toch zouden kunnen zijn? En daar dan ook nog eens anderen meer lastig vallen? Onzichtbare dingen die er misschien zouden kunnen zijn zijn er talloze, zoveel als je verzinnen kunt om precies te zijn – ik word al moe als ik eraan denk. In heel veel van die dingen gelooft bijna geen mens, en waarom zou je dan voor één bepaald onzichtbaar, onhoorbaar, onverifieerbaar ding een uitzondering maken? En daar anderen mee lastig vallen? Omdat het in een oud boek staat? Kom zeg, de sprookjes van Grimm gaan ook alweer een tijdje mee, en toch is het aantal volgelingen van Repelsteeltje nog steeds erg beperkt.

Richard Dawkins denkt er net zo over, maar dan erger. Toch bleek lezing van zijn boek The god delusion, in het Nederlands vertaald onder de zo ontzettend foute titel God als misvatting, een verdeeld genoegen. Want Dawkins is helaas met enige regelmaat het soort vriend dat je zelfs je dierbaarste vijanden niet zou toewensen. In The God delusion trekt hij met onverholen woede en luie kort-door-de-bocht redeneringen van leer tegen de gelovigen. Gematigden en fundamentalisten worden zonder pardon op één hoop geveegd en de beledigingen vliegen in het rond. Aan literatuurverwijzing doet Dawkins evenmin als aan zelfbeheersing. Zo maakt hij zichzelf wel een heel gemakkelijke prooi voor zijn opponenten. Die hebben inmiddels dan ook de markt bestormd met weeïge tegentraktaatjes die vooral uitblinken in superieur-zelfgenoegzame kalmte, zodat de kippendrift van Dawkins nog eens extra scherp in reliëf komt te staan. Een bijzonder maagomkerend specimen is een frutsel van John Cornwell, getiteld Darwin’s Angel.

Cornwell is een katholiek van het type Verloren Zoon, die na twintig jaar van dwaling terugkeerde in de moederschoot van de Kerk. Dan weet je al genoeg – we hebben hier van doen met een wanhopeling die het zonder de troost van de Here niet af kon. Zijn traktaatje is in een kokette briefvorm gegoten, een brief van Dawkins’ bezorgde beschermengel aan Dawkins zelf. Het is een glibberig-handig geschreven boekje, dat zelfs een paar vilein-komische vlagen van humor bevat, zodat de lezer maar al te gemakkelijk uit het oog verliest hoe de schrijver als een behendig skiër om de werkelijke kernvragen heen slalomt. Cornwell vangt Dawkins honderd vliegen af, meer dan eens terecht, maar kijkt er zelf wel voor uit om ook maar één helder standpunt in te nemen en gaat nergens in op de uitdagende stelling die de kern is van The god delusion: dat er voor de goddelijke waarheid die gelovigen poneren geen greintje bewijs is en dat god niet meer is dan een potentieel gevaarlijke waanvoorstelling.

Het wierookgordijn dat Cornwell optrekt walmt al geurig uit op de eerste paar bladzijden. Met adembenemende hypocrisie plaatst hij religie op één lijn met kunst, muziek en poëzie – net als die uitingsvormen, en net als wetenschap zelf, is religie toch immers een manier om het alledaagse te verbinden met het mystieke en transcendente; een daad van verbeelding? (Merk op hoe de misleidende suggestie wordt geplaatst dat het transcendente iets is wat buiten onze hoofden bestaat). Dawkins, concludeert Cornwell, is gewoon bang voor de verbeelding. Bovendien, zo voegt hij toe, zijn de meeste gelovigen veel nuchterder en verstandiger dan Dawkins het voorstelt. ‘Sensible believers’ accepteren Darwins natuurlijke selectie en geloven niet letterlijk in het scheppingsverhaal. Hier begint een betooglijn die uiteindelijk zal eindigen in Cornwells lachwekkende poging om god te omschrijven: god is de gedachte-zonder-brein die aan het begin van alle dingen staat.

Dat zal wel. Toch vermoed ik dat de gelovigen op de Veluwe, de pelgrims in Mekka en de MacCainstemmers in de VS een beetje moeite hebben zich te herkennen in zo’n intellectuele woordgrap die op de keper beschouwd volkomen betekenisloos is, eigenlijk alleen maar een herhaling van de vraag. In de moderne tijd is god vaak een god-van-de-gaten, teruggedrongen in die lege hoekjes en nissen die de wetenschap nog niet met antwoorden heeft kunnen stofferen; Cornwell drijft hem voor de zekerheid nog wat verder terug, tot in de ultieme lege ruimte waar de wetenschap hem waarschijnlijk nooit zal inhalen, die van de vraag hoe het allemaal begonnen is. Daar huist Cornwells god, de Begingedachte, de Onverklaarde Verklaring die de reden is dat onze natuurwetten allemaal zo prachtig kloppen dat het huidige heelal en de mensheid kunnen bestaan. Het wordt vanuit die duizelingwekkend cerebrale en ijzingwekkend ver in de tijd verwijderde abstractie echter wel een heel grote sprong naar de zoetsappige Jezus die hij aan het eind van zijn boekje toch ook nog graag ten tonele voert; een ongerijmdheid die hij zelf niet lijkt op te merken. Hij drijft liever de spot met Dawkins’ beeld van de Grote Pappa in de Hemel, maar ik durf er iets om te verwedden dat Dawkins aanzienlijk dichter staat bij de voorstellingen van de gemiddelde, niet theologisch onderlegde gelovige dan Cornwell. Cornwell is gewoon een draaikont die zich in een enorme, mystificerende woordenbrij los probeert te wurmen uit de klemmende vragen van de wetenschap en haastig de benen neemt naar de uithoek waar de wetenschap ophoudt; al hollende struikelt hij regelmatig over de weelderige rokken van zijn pseudodiepzinnigheden, en graait hij naar strohalmen om niet helemaal om te vallen.

Weinig gelovigen zullen beamen dat ze god zien als ‘de hersenloze Idee aan het begin van het Universum’, en evenmin zullen velen hun geloof zien als louter beeldspraak, een symbolische verbeeldingsdaad die uitwisselbaar is met Shakespeare, Beethoven of Grunberg. Nou ja, misschien sowieso niet met Grunberg. Cornwell gaat volledig voorbij aan de waarheidsclaims die in elke religie ingebakken zitten en die in meer of mindere mate door alle gelovigen onderschreven worden – hemzelf incluis, want god is de basale premisse die hij nergens in zijn boekje loslaat, die als een toenemend irriterende dreun onder al zijn zinnen voortstampt. Zoals Dawkins terecht constateert beweren religies dat ze iets zeggen over de werkelijkheid; ze verkondigen geen literaire, maar letterlijke waarheden en begeven zich daarmee op het terrein van de wetenschap. Trouwens, als het echt waar is dat de meeste gelovigen hun geloof alleen maar zien als een artistieke metafoor, een vrije en dus uitwisselbare verbeeldingsdaad, hoe komen we dan aan confessionele regeringspartijen? We hebben toch ook geen partij die het rustieke landleven wil bevorderen op grond van Beethovens Pastorale? En terwijl kunstwerken wel worden gecensureerd vanwege religieuze gevoeligheden hebben we het nog niet meegemaakt dat de kas van de Pinkstergemeente in beslag werd genomen omdat Shakespeare zei dat ‘gold, this yellow slave, will knit and break religions’. Religie is geen daad van verbeelding maar een onderdrukker van verbeelding en meer nog een symptoom van gebrek aan verbeelding.

Het woord atheïst valt in Cornwells traktaat voor het eerst op pagina 14, met een briljante retorische coup-de-théâtre, want het verschijnt meteen in één zin met de naam Stalin. Natuurlijk komt hij er verderop op terug, op dat leugenachtige theïstische stokpaardje over hoe Stalin, Hitler en Mao bewijzen dat atheïsme in combinatie met wetenschap heel gevaarlijk kan zijn. Met kenmerkende hypocrisie laat Cornwell eerst dit statement vallen, zodat het zijn effect kan hebben voordat hij er een beetje op gaat afdingen, want hij weet natuurlijk ook wel dat Hitlers rassenleer met wetenschap helemaal niets van doen had. Het belangrijkste vergeet hij echter, namelijk dat Hitler, Stalin en Mao beslist geen atheïsten waren. Ze waren fanatieke exponenten van een alomvattende staatsreligie, inclusief onverzettelijke dogma’s, massale gebedsbijeenkomsten, bedevaartsoorden, onfeilbare leiders en heilige boeken. Inclusief ook de typisch religieuze onderdrukking van de verbeelding. Hun vervolging van allerlei religieuze groeperingen was geen onderdrukking van gelovigen door atheïsten maar de zoveelste strijd van de ene religie tegen de andere; zij onderscheidde zich in niets van de middeleeuwse strijd die de christenen tegen de muselmannen voerden, of de katholieken tegen de protestanten.

Het is amusant Cornwell onderweg te betrappen op de nodige pot-en-ketelmomenten. Hij verwijt Dawkins dat hij verzuimd heeft de bijbel en de grote theologen uitputtend te bestuderen, en dat zijn bronnen voornamelijk bestaan uit dichters en romanschrijvers. Om zijn eigen boekje vervolgens te larderen met talloze citaten – van dichters. Hij bespot Dawkins om zijn opwinding over een geval van religieuze moord op een Inca-meisje, dat immers ‘al 500 jaar geleden is’, maar verwijt hem dat hij geen diepgravende studie heeft gemaakt van een boek dat nog meer dan 1000 jaar ouder is. Hij beschuldigt Dawkins van ‘provincialisme’ omdat hij vrijwel alleen over het christendom schrijft, en schrijft vervolgens zelf alleen maar over het christendom.

Naarmate het boekje vordert komt Cornwells reactionaire agenda duidelijker in beeld en wordt de toon steeds meer die van een zalvende preek. Christus’ voorbeeld van alomvattende liefde wordt in fondantkleurtjes neergepenseeld, waarbij de boodschapper-engel gemakshalve maar even vergeet dat christenen zich veelal als het tegendeel van dat voorbeeld gedragen hebben en nog gedragen: Jezus’ wijze lessen worden, net als die van Mohammed en nog zo wat lichtende voorbeelden, vooral gebruikt om discriminatie en vrijheidsbeknotting te propageren en irrationele angsten te voeden. Dat het god is die ijdelheid en egoïsme temt is een al even onzinnige bewering: je hoeft maar één EO-programma te bekijken om te weten dat god het vehikel bij uitstek is voor egoïsme – jij bent zo uniek en bijzonder dat het almachtige opperwezen zich persoonlijk om je bekommert; en Cornwells boekje zelf is het bewijs dat ijdelheid niet verdwijnt onder gods alziend oog, maar er juist tot welige (en wollige) bloei kan komen.

vrijdag 10 oktober 2008

Autorij

Gisteravond aten we een beetje later dan normaal. Dat kwam omdat het filevrije dag was en de kok dus wat langer dan normaal in de file had gestaan. Er stond al met al op deze lovenswaardige actiedag zes kilometer file meer dan normaal in de donderdagavondspits.

Goed gekozen, die naam filevrije dag, met ongeveer hetzelfde gevoel voor kleine nuances en grote mogelijkheden dat graatloze van graatvrije kabeljauwfilets onderscheidt. Bij de volgende filevrije dag dus graag de campagneslogan aanvullen met een variant van de disclaimer die op pakjes graatvrije vis allang gewoon is: “Ondanks zorgvuldig de-fileren kan onbedoeld een file-tje zijn achtergebleven.”

dinsdag 7 oktober 2008

Uitzichtloos

In Dubai is the sky the bloody limit. Een wolkenkrabber van 818 meter hoog is nog niet klaar of de volgende van een complete kilometer is alweer bedacht. Waarom willen mensen in vredesnaam in Dubai, of all places, zulke hoge torens bouwen? Voor de Dubaiski's zal het antwoord wel simpel zijn: because we can. Terwijl het grootkapitalisme wereldwijd de ene oorvijg na de andere incasseert holt men in Zandbak-aan-Zee nostalgischerwijs nog maar eens een extra rondje in een allang gelopen race, de race die de autoindustrie al decennia van een bloeiend bestaan verzekert, de race om wie de grootste heeft. Terwijl onderzoek door deskundige mensen die hun neus beroepshalve in onfrisse plaatsen steken toch onomstotelijk heeft aangetoond dat niet lengte, maar dikte de doorslaggevende factor is. Je kunt dus beter de breedte ingaan, iets waarvoor in Dubai meer dan genoeg plaats is. Trouwens, al is die er niet, dan maken ze gewoon wat extra ruimte door voor de kust een of ander fake eiland op te spuiten, in de vorm van de wereldkaart, een palmboom, de tulband van Mohammed of het achterwerk van David Beckham. Hang out with the rich and famous at Asscrack Villas.

Wat erger is, is dat de mensen die straks uit hun peperdure penthouse of kantoor op de 250ste verdieping of daaromtrent naar buiten staren terwijl ze hopen dat hun oren op enig moment weer open zullen ploppen, ontdekken wat je van tevoren kunt bedenken: er is niks te zien. Geen fluit, geen bal, geen ruk, geen zier. Vanaf het Rockefeller Center heb je tenminste nog inkijk in het eindeloos fascinerende labyrint van een krioelende metropool waar echt iets gebeurt en waar architectuur staat die het aanzien waard is, met het biljartlaken van Central Park, de groene glooiingen van New Jersey en de blauwe glinstering van de oceaan als achtergrond en erboven een lucht waarin wolken en zon hun eindeloos afwisselend spel spelen. Vanaf de uitspanselverscheurende Burj Dubai zie je aan de ene kant een paar fantasie-eilanden waar een deprimerende collectie van heinde en verre aangereisde nouveaux-riches en parvenu's op een kluitje is gaan zitten om in gedeelde wansmaak naar elkaars gedrochtelijke vinexpaleisjes te staren terwijl ieder zich angstvallig afvraagt of de eigen boot nog steeds de grootste is; en aan de andere kant zie je zand, zand en nog meer zand. Boven dat alles een strakblauwe, smoorhete hemel waar ook al nooit iets in gebeurt. Welcome to Boredom Tower – zelden stegen we zo hoog met zo weinig reden.

zondag 5 oktober 2008

MacStrauss

De dwalende, popverdoofde buitenstaander wil nog wel eens denken dat wat hij ‘klassieke muziek’ noemt, maar laten wij het juister zeggen, de gecomponeerde muziek een bolwerk is van calvinistische plechtigheid en semi-comateuze bejaarden. Wij weten natuurlijk wel beter. Naast de Sacre of de Vierde van Sjostakovitsj klinkt de ruigste house nog als amechtige huisvlijt voor doetjes door doetjes. Geen wonder dat je jezelf vol pillen moet proppen om er een kick uit te halen. Wij weten nog iets anders ook, al zullen we het niet snel bekennen: dat de ‘serieuze’ muziek niet altijd even serieus is en ook zo haar schuldige pleziertjes kent: muzikale Febosnacks waar je je met goed fatsoen niet toe kunt bekennen, maar die o zo lekker zijn, ook al weet je dat je een half uur later weer rammelt van de honger.

Richard Strauss is de koning, nee de keizer van de muzikale frietenbakkers. Dat komt vooral omdat hij zijn volvette, oververzadigde lekkerbrokken zo ontzettend goed weet te verkleden als toonkunstige haute cuisine – alsof Jean Beddington een berehap voor je klaarmaakt, zeg maar. Het bontst maakt hij het in de Sinfonia Domestica, maar in de Alpensinfonie kan ie er ook wat van. Een smulrol vol exotisch en oversized instrumentarium, gecamoufleerd met een kledder Nietzsche-mayonaise die meer calorieën dan substantie heeft. Het KCO heeft er net een nieuwe CD van uit. In het boekje doet Leo Samama nog een poging ons ervan te overtuigen dat achter de bonte tableaus een keurige sonatevorm verscholen zit, maar wat zou het? Er is toch geen mens die naar de Alpensinfonie luistert om een doorwrochte symfonische architectuur te horen of een diepzinnige muzikale ervaring te hebben? We willen ons gewoon lekker volproppen bij MacStrauss!

Nou, dat kan. Richard maakt het allemaal niet moeilijker dan het hoeft te zijn. Mehr Malerey als Ausdruck der Empfindung, zou Beethoven zeggen. Een verre jachtpartij wordt verklankt door twaalf roemloos in de gang gezette hoorns. Zodra de bergwandelaar een beekje bereikt kabbelen en borrelen sextolenriedels door het orkest, en als het beekje een waterval wordt horen we flonkerende notencascades. Op de alpenwei rammelen de koebellen en blaten de schaapjes (flatterzunge van de hobo’s - niemand kon zulke wollige schaapjes componeren als Strauss en was er zo dol op, luister maar naar Don Quixote), en voor de storm neemt hij als de eerste de beste Broadway-regisseur zijn toevlucht tot wind- en dondermachines. Als luisteraar schrans je je er opgetogen doorheen; alleen de laatste paar happen vallen wat zwaar – tegen het eind probeert de componist namelijk even te doen alsof zijn kooksel hogere culinaire implicaties heeft en herhaalt hij een of twee toch al tot de op de draad afgedragen thema’s net een paar keer te vaak.

Op deze buitengewoon prachtige opname komt hij er bijna mee weg. Jansons is niet de eerste naam die ik bij een werk als dit zou plaatsen, maar aan zijn bij tijden luidkeelse meezingen te horen vermaakt hij zich opperbest. Zoals te verwachten echter tempert hij de vettigste momenten zodanig dat je bijna die mooie sonatestructuur gaat horen waar Samama zo blij mee is. Zo wordt het een MacStrauss lite, een bergwandeling met paadjes en trapjes en relinkjes en Kodak-fotomomenten die zich duidelijk afspeelt in de gemoedelijke Beierse Alpen – voor een volverzadigde editie in ruigere contreien zij verwezen naar de man in wiens haar evenveel vet zit als in zijn friteuse, Christian Thielemann.

Het onvolprezen KCO speelt de sterren weer eens van de hemel, jammer alleen van de net te beleefde trombones en dat vreselijk timide orgel. De opname is de beste die ik tot nu toe op het KCO huislabel hoorde; als de polyfonie erg veel lagen krijgt klinkt het soms wat modderig allemaal, maar op andere momenten is er sprankelend detail alom, en een mooi donker rommelende grote trom bovendien. Het chronisch verkouden Concertgebouwpubliek heeft zich oftewel eens een keertje netjes gedragen, of is, waarschijnlijker, met handig knip- en plakwerk van de berg afgegooid. Voor de echte liefhebber is er nog een merkwaardige extra bestaande uit een aparte track met het applaus; die opent met een ‘bravo’ die klinkt als ‘tjee, hoor mij nou’ van een meneer die zijn kans schoon heeft gezien om zichzelf ook eens uit zijn eigen CD-speler te horen.

vrijdag 3 oktober 2008

Herfstochtend

De herfst is het mooiste seizoen. Komt de zomer zoals die hoort te zijn dan is alles lome stagnatie, en komt de zomer zoals die deze zomer was dan is ze een zinloos wachten op de lome stagnatie die niet komt; maar in de herfst mag de hemel in beweging zijn en lijkt het wel alsof de mensen onder het roerige wolkendek zich daar ook weer gewoon aan durven overgeven. Op koele, klare, schoongespoelde ochtenden als vanochtend kan de wereld dan ineens veranderen in een aaneenschakeling van vrolijk stemmende genrestukjes.

Op het trottoir op de hoek bij de supermarkt, voor de ingang van het Turkse groentewinkeltje waarvan de eigenaar je altijd groet alsof je een lang verloren gewaande vriend bent, staan twee meisjes in innige omhelzing, heel lang. Net als ik denk dat hier getroost wordt in diep verdriet laten ze toch los en zien twee stralend lachende monden het daglicht.

Uit de ingang van de supermarkt komen drie gozertjes met verkeerd-om petjes op en van die rare, afgezakte broeken aan waarvan ik me altijd afvraag hoe die eigenlijk op de gewenste hoogte blijven hangen. Ze lopen zoals dat soort jongens lopen, een beetje wijdbeens verend, alsof ze gehoorzamen aan de maat van een of andere hiphop dreun. Een groepje waarvan je zou kunnen denken dat je het misschien liever niet laat op de avond in een donker straatje zou tegenkomen, maar dat je nu op andere gedachten brengt omdat de langste van het stel als een kostbare trofee een net gekocht bosje bloemen draagt, in felrood glimmende folie verpakt, stevig in de vuist geklemd.

Iets verderop zit een jong katje met intense aandacht in een bloemperkje te staren en zich, zo stel ik me voor, af te vragen of het eerst een tijdje met dat nietsvermoedende insect zal spelen of het toch maar meteen zal oppeuzelen.

In de binnenstad, op het Koningsplein, komt een jongen op een fiets neerwaarts zwieren, heel dicht langs de bedriegerige straatfonteintjes schampend zodat zijn vriendinnetjes achterop natte voeten krijgt en het uitkraait van lachend gespeelde boosheid.

In de Marikenstraat loopt een dame in bontjas met onder haar goudzilveren suikerspinhaar een stuurse blik in een gezicht dat een archief is van veel te veel, veel te lange vakanties op veel te hete Spaanse stranden. Eigenlijk schrijdt ze meer dan ze loopt, als een hofdignitaris die de rijksregalia de kathedraal indraagt op de dag van de kroning. Inderdaad heeft ze haar handen iets uitgestrekt voor haar borst, en daarop neergevleid kijkt een duur gekapte speelgoedpoedel majestueus de wereld in.

Voor de ingang van een schoenenzaak staat een herdershond te wachten met zijn eigen leiband in de bek, als het ware zichzelf even uitlatend tot het vrouwtje nieuwbeschoeid weer naar buiten komt.

Nu mag het weer gaan regenen. Dat is ook gezellig.

donderdag 2 oktober 2008

Speelplezier

Soms leidt het toeval je naar ontdekkingen die van een hagelige herfstdag in één keer een feestje maken. Zoals dit prachtportret van een van mijn orkestgenootjes. Waar zouden we zijn zonder muziek. Mooi gedaan Eltjo!