zondag 19 oktober 2008

Luisterboek

Ik ben dol op boeken en dol op CDs – heil en zegen dus de uitgever die een boek maakt dat een CD is. Glossa deed dat met deze Orfeo: een sierlijk hardcovertje in tweekleurendruk, met vier essays en een libretto, en in de voor- en achterkaft twee CDs met daarop de complete, zonet met een Gramophone Award bekroonde uitvoering van de opera door Ensemble La Venexiana. OK, het leeslint is misschien een wat uitbundige toevoeging in een uitgave van zegge 88 pagina’s, maar het zit er dan toch maar in. Het betreft trouwens een gelimiteerde, genummerde editie van 3.099 exemplaren, waarvan nummer 2.089 nu mijn exclusieve eigendom is. Ha! Ben ik gewoon paranoïde, of is het normaal dat ik er helemaal geen barst van geloof en er stellig van overtuigd ben dat als ik straks in een of andere CD-winkel een ander exemplaar opensla daar ook gewoon ‘2.089’ op het titelblad staat, door de lay-outer even zorgvuldig een beetje scheef boven het stippellijntje geplaatst en ook voorts slinks vermomd als een handgezet stempel?

De muzikale uitvoering is van het Hersteld Hervormde soort. Er is gewerkt vanuit het oudst beschikbare partituurmanuscript (1609) omdat geen van de gedrukte versies aan de hoge standaarden van dirigent Claudio Cavina voldeed, die waarschijnlijk een tijdmachine was gaan bouwen wanneer Hawking daar geen stokje voor had gestoken. Stapels stoffige folianten en lange nachten vol musicologisch gepieker hebben het klinkende resultaat verder bepaald. Wie dol is op de hupse trommeltjes die Gardiner er in de Toccata tegenaan gooit, driewerf foei en een muziekpedagogische oorvijg! Pauken, maar zo heetten ze toen niet, het waren naccheroni, werden aan het elegante Mantuese hof niet gehoord, die waren alleen te vinden ter linker- en rechterzijde van een paardenlijf, op het slagveld.

Ook verder is de bezetting volgens de laatste inzichten gesonjabakkerd: acht stemmen in het koortje, vijf violen en twee kleintjes alla francese, een gamba, een contrabas en dan nog een klein handjevol plukspul voor de continuo, dat is het wat zang en snaren betreft wel. Daar staan dan weer wel vijf trompetten, even zoveel trombones en twee kornetten tegenover - da’s genoeg om Mahler mee te spelen. Ook heel Mahleriaans is het gebruik van ensembles in de verte, iets waar de componisten van de vroege Italiaanse barok dol op waren. Verder zit het daarentegen allemaal nogal dicht op je oren, want hoewel de uitvoerenden de hele San Carlokerk in Modena tot hun beschikking hadden heeft men er, roomser dan de paus, voor gekozen de opstelling samen te proppen in een ruimte niet groter dan de benauwde zaal die Monteverdi tot zijn beschikking had voor de première in het hertogelijk paleis van Mantua. Dat lijkt mij dan weer iets te ver doorgeslagen authenticiteitsdwang; een beetje speculatie niet over hoe Monteverdi het werk gehoord heeft, maar over hoe hij het had willen horen, lijkt me wel gepast.

Het klinkt er allemaal niet minder om. Er heerst een strakke ernst die een indringende tijdloosheid heeft. Het ensemble van nooit met een vibrato bevuilde viole da brazzo klinkt soms bijna als een synthesizer, wat samen met de langzame tempi de afstand tussen Monteverdi en Philip Glass bij vlagen verrassend klein maakt. De klank van het regaal is even schrikken, een soort verkouden trekharmonica, maar zelfs daar gaat een merkwaardige fascinatie van uit. Over de stemmen niets dan lof – vibrato wordt niet geschuwd maar is gelukkig wel onderworpen aan enig beleid, en aangezien het allemaal Italianen zijn die hier het woord doen druipt het emotionele theater er bij tijden vanaf. Dramaturgisch is het heerlijk overzichtelijk: al het goede klinkt rechts, en wat van links komt deugt niet - dat is sinistra. Zoals menig orkeststrijker je ook zonder studie van zeventiende-eeuwse muzikale mores had kunnen vertellen voorspelt de inzet van trombonisten evenmin veel goeds.