vrijdag 23 mei 2008

Inquisitie in Huizen

In 1486 schreven de Dominicaner monniken Jacob Sprenger en Heinrich Kramer een verschrikkelijk boek. Het heette Malleus Maleficarum, ook wel ‘De Heksenhamer’, en beschreef tot in detail waaraan heksen herkend konden worden en welke praktijken allemaal door hen bedreven werden. Het boek druipt van de vrouwenhaat en haast zich van de ene gruweldaad naar de volgende perversiteit. Er is een opvallende obsessie met het vermeende vermogen van heksen om mannen impotent te maken. Vast niet toevallig, want een van de belangrijkste redenen van Kramer om aan het boek te beginnen was een eerlijk gevoerd heksenproces dat (dus) door hem, de inquisiteur, werd verloren, waardoor hij bijna zelf het cachot indraaide. Anders dan wel eens wordt gedacht waren middeleeuwse stadsbesturen en magistraten namelijk opvallend nuchter, en velen geloofden helemaal niet dat heksen bestonden. Aan die twijfel maakte Kramer met doortrapte handigheid een einde door een duivelse cirkelredenering te bedenken die tot de dag van vandaag populair is in bijgelovige kringen: twijfel aan het bestaan van de Boze is zelf het werk van Satan.

Zo erg was het boek, dat de Katholieke kerk, toch niet echt een bolwerk van gezond verstand, het in 1490 al verbood. Maar dat kon de pret niet drukken, en lange tijd was de Heksenhamer het ultieme handboek voor iedere heksenjager; met name in de 17de eeuw genoot het grote belangstelling. De schrijvers van het boek hebben de dood van talloze vrouwen op hun geweten, en een werk nagelaten dat niet misstaat naast Mein Kampf.

Er kleeft één wrang probleempje aan dit boek. Heksen bestaan niet. Dus hoe kwamen Kramer en Sprenger aan al die gedetailleerde kennis over het doen en laten van heksen? Het antwoord is natuurlijk even simpel als weerzinwekkend: die kwam van de eerste tot de laatste letter uit hun eigen verwrongen geest. Dat wat werd gepresenteerd als een godsvruchtige verdediging van het goede was in werkelijkheid een projectie van de eigen zieke perversiteiten op onschuldige anderen.

Zo erg was het in Huizen allemaal niet deze week, en toch moest ik aan Sprenger en Kramer denken toen de gemeente aldaar een paar schilderijen uit een openbare expositie in het gemeentehuis verwijderde omdat enkele moslimmannen en baliemedewerksters er aanstoot aan namen. Je denkt meteen dat het dan wel om semi-pornografisch, smakeloos werk gegaan moet zijn, maar kijk nou eens: het betreft bijvoorbeeld dit vrolijke, half-abstracte doekje in zomerse kleuren, dat vooral kinderlijke onschuld uitstraalt - en bovendien, ironisch genoeg, spreekt van interculturele verzustering. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik kan hier, zelfs als ik mijn best doe, niks aanstootgevends in ontdekken. Als die moslimmannen en baliedames dit schilderij onfatsoenlijk vinden, zegt dat heel weinig over het doek, en heel veel over henzelf. Kennelijk borrelt er in hun hoofd zoveel seks dat zelfs de meest gestileerde blote borst al genoeg is om de zaak over te laten koken. Net als Kramer en Sprenger vallen ze anderen lastig met hun eigen verknipte obsessies. Dat de gemeente daar in meegaat is natuurlijk te gek voor woorden; ze hadden die moslimmannen en baliejuffen een schop onder hun kont moeten geven, en daarmee af!