zondag 25 mei 2008

Memento mori

Geef het maar toe, u doet het ook: met morbide interesse door de overlijdensadvertenties snuffelen op zoek naar allerlei voortijdigs en dramatisch. Wat dat betreft kun je tegenwoordig in onze vormeloze en ontremde samenleving je hart ophalen. Het elementaire menselijke onvermogen om de dood te bevatten vindt bij gebrek aan traditionele kaders de meest unieke uitingsvormen. Daarvan is de jolige oude-jongens-krentenbrood-variant misschien wel de ergste, zoals ik ‘m ooit zag in een advertentie die vrienden hadden geplaatst voor een vroege dertiger die tijdens het bergbeklimmen was omgekomen: “Jaap is van de apenrots gevallen” – “Biertje?” hoor je het er al bijna achteraan galmen.

Gisteren zag ik er een die me intrigeerde. Het was eigenlijk niet eens een overlijdensadvertentie, het was een boodschap van een nabestaande aan wijlen zijn geliefde. Met uit piëteit gefingeerde namen (zo ben ik dan ook wel weer) luidde het bericht als volgt:

Waarom plaatst iemand zo’n bericht in de krant, vroeg ik me af. Het lijkt op het eerste gezicht weinig zinvol om ettelijke tientallen euro’s te investeren voor het stellen van een retorische vraag. “Weet je nog…?” Nee, dat weet Elize niet meer, zoveel lijkt me wel duidelijk. En als je de vraag al wilt stellen, waarom dan ik de krant? Stelt Herman zich voor dat Elize in het hiernamaals de Volkskrant leest? Zelf lijkt het me onwaarschijnlijk dat er na dit ondermaanse nog veel te beleven is – mocht het anders zijn, dan denk ik dat een advertentie in Trouw of het Reformatorisch Dagblad meer kans heeft aan gene zijde gelezen te worden dan een in de Volkskrant.
Maar misschien plaatst Herman die advertentie helemaal niet voor Elize, maar veeleer voor zichzelf. Om zich tegen beter weten in nog een beetje te koesteren in de illusie dat ze nog ergens is, dat hij haar nog iets vertellen kan. Veel mensen doen dat; als ik bij het graf van mijn vader sta betrap ik mezelf er ook op dat ik hem groet, en iets zeg over het weer en de bloemetjes en die rotvogel die op de steen heeft gepoept, en hem nog van alles meer aan het vertellen ben. Ook bij al die andere graven worden volgens mij hele epistels afgestoken, al is het maar in de hoofden van de achtergeblevenen. De gedachte dat onze dierbaren echt helemaal verdwijnen gaat er gewoon niet in, punt uit.

Als ik echter nog wat langer kijk, bekruipt me een onbehaaglijke derde mogelijkheid. Is dit niet gewoon theatraal gedrag? Zelfdramatisering? Het zit ‘m in die koket weggelaten hoofdletters van ‘weet’ en ‘mis’, in het schreefloze lettertype, en in die veel te lange rij puntjes. Heel welbewust en uitgekiend wordt een indruk van eenvoud gewekt, en van een onuitsprekelijke diepte in de door Magere Hein zo bruut kortgesloten relatie. Er is een beetje te goed over nagedacht al met al. Dit is Herman die tegen de wijde wereld zegt, ‘weten jullie wel hoe erg het is wat mij is gebeurd?’ Zoals dat gaat heeft een jaar later het leven tegen de bierkaai in toch zijn gewone gang weer hernomen, maar Herman is nog niet klaar om zijn grote tragedie los te laten; zoals het in deze tijd van geïnstitutionaliseerde zelfoverschatting hoort denkt hij dat niemand ooit iets ergers is gebeurd, en hij zal er voor zorgen dat de buitenwacht dat niet vergeet. Is dat het verhaal achter die advertentie, die door de weglating van eenduidige identificatie al bij voorbaat iets vagelijk schuldbewusts uitstraalt?

Ik weet het niet, natuurlijk, en in die laatste lezing denk ik misschien wel veel slechter van Herman dan hij verdient. Misschien zegt het vooral iets over mijn eigen afkeer van emotioneel exhibitionisme. In elk geval voel ik me beter thuis bij een vergelijkbaar bericht van een paar dagen eerder, waarin de dood werd gememoreerd van Adam Falkiewicz, een Poolse componist die vorig jaar mei een eind aan zijn leven maakte. Hij was net 27 jaar. Alleen maar een naam, geboorte- en sterfdata, en de vermelding van zijn beroep. Jong muzikaal talent in de kiem gesmoord, door zichzelf nog wel – het zweemt naar getroebleerde creativiteit en vochtige, negentiende-eeuwse zolderkamers in regenachtige noordelijke steden. Niet dat er veel negentiende-eeuws was aan de muziek die Falkiewicz schreef - behalve dan de teksten vol zwart en donker en wreedheid en mislukking. Die hadden voor oplettende dierbaren misschien een teken aan de wand moeten zijn...

Te laat. Voor Adam en voor Elize. RIP. En Herman: sterkte.