maandag 19 mei 2008

Noblesse oblige

Ik las vandaag in de krant dat een ‘politieke biografie’ van Dries van Agt is verschenen, waarin een aantal smeuïge verhalen te lezen zijn over zijn bemoeienissen met het koningshuis. Eén daarvan is, dat Beatrix bij haar inhuldiging van plan was om haar imago als exponent van het moderne koningschap kracht bij te zetten door in mantelpak te verschijnen en niet in het traditionele hermelijn. Van Agt drong erop aan dat zij haar standpunt zou herzien, omdat de oude koningsmantel immers de ‘sacrale dimensie’ van het koningschap belichaamt. Echt iets voor een katholiek natuurlijk, om het heilige te zien in een stuk stof omzoomd met dooie beesten – maar hij kreeg zijn zin. Je vraagt je meteen af of het ook aan Van Agt te danken is geweest dat de vers ingehuldigde Majesteit de kerk verliet op de gevoelige tonen van de Maastreechter Staar: “Wat de toekomst brengen moge..."

Niet zo lang geleden zag ik een herhaling van de kroning op het Geschiedeniskanaal. Ik moet toegeven dat die mantel een van de weinige elementen was die nog een beetje cachet verleende aan wat overigens een combinatie was van tenenkrommend amateurisme en calvinistische treurnis. Wij Hollanders zijn niet voor dit soort dingen in de wieg gelegd, en verstaan niet de kunst van het grote gebaar. Zelfs de rijksregalia die bij de inhuldiging tentoon worden gesteld zijn goedkope, negentiende-eeuwse haastproducten van een Amsterdamse juwelier luisterend naar de onfortuinlijke naam Bonebakker. De 'parels' waarmee de kroon bezet is waren oorspronkelijk gemaakt van koperen bolletjes bedekt met een mengsel van lijm, gelatine en vissenschubben, en hoewel misschien minder vissig zijn de latere vervangingen even nep. Het heeft allemaal iets van koninkje spelen, geheel op zijn Hollands, op een koopje – en als Van Agt het verhaal achter de hermelijnen mantel had gekend had hij misschien op dat punt ook niet zo hard aangedrongen.

De geschiedenis van het Hollandse purper staat zeer vermakelijk beschreven in het boekje ‘Kleren voor de elite’ van Dieuwke Grijpma. Zij gaat ongeveer als volgt. Op een dag in 1955 is het Delfts antiquairs-echtpaar Van Bokhoven op bezoek bij hun vriend, de Zwitserse couturier Erwin Dolder. Dolder is al jaren de persoonlijk kledingadviseur van koningin Juliana. “Ik moet jullie iets laten zien” zegt hij, en spreidt even later een groot stuk verschoten rood fluweel voor hen uit. Mevrouw Bokhoven denkt in eerste instantie dat het een oud gordijn is. Niets blijkt minder waar: het is de fluwelen mantel waarin alle Hollandse koningen van Willem I tot en met Wilhelmina zijn ingehuldigd. Dolder had de opdracht gekregen die mantel op te lappen voor de troonsbestijging van Juliana in 1948. Hij trof het kledingstuk echter in dusdanig slechte staat aan dat hij op eigen houtje besloot een nieuwe mantel te maken. Bij een chique zaak in Bazel kocht hij een grote lap rood fluweel, en huplakee. Alleen de 83 gouden leeuwtjes die op de oude mantel geborduurd waren werden op het nieuwe modelletje overgezet; het meeste bont was te versleten om nog te gebruiken.

Dat het ingekochte nieuwe stofje misschien toch niet van de beste kwaliteit was geweest bleek toen de mantel in 1979, voorafgaand aan de inhuldiging van Beatrix, weer uit de mottenballen kwam. Nu was het gewaad ook niet erg zorgvuldig bewaard. Je bent geneigd te denken dat het ergens in een kamertje ten paleize wacht op de volgende ronde, statig gedrapeerd over een afdoende imposante staander. Maar helaas. Onze degelijke rijwielmonarchie kan zijn gêne over zo'n feodaal, fluweel-met-hermelijnen gevaarte nauwelijks onderdrukken, en zodra de plichtplegingen gedaan waren verdween het dus besmuikt in een oude kist, opgerold om een ijzeren staaf. Dat deed meneer Dolder's creatie geen goed. Toen de mantel in '79 weer tevoorschijn kwam was ze niet alleen akelig gekreukt, maar had bovendien het fluweel rood afgegeven op het hermelijn, waarvan grote stukken dus vervangen moesten worden. Met oud hermelijn dan wel, want nieuw stak te wit af. Het bleek nog een hele toer om genoeg gedateerd bont bij elkaar te schrapen voor de afwerking van de voering. Gelukkig had mevrouw Brenninkmeijer (inderdaad, die van C&A) nog een oud hermelijnen jasje liggen dat ze wel wilde afstaan voor deze unieke zak-van-Max actie. Het kwam dus allemaal goed. En zo stond Trix daar, in de Nieuwe Kerk, Maastreechter Staar en al, bekleed met de sacrale dimensie van het koningschap die voor een aardig deel bestaat uit een afdankertje van de C&A.

Met meneer Dolder liep het minder goed af. Hij was een flamboyante nicht, zoals het een zichzelf respecterend couturier betaamt (tegenwoordig zou je dat een kerncompetentie noemen), en zoals het een zichzelf respecterende nicht betaamt had hij een dure smaak en was voor hem alleen het beste goed genoeg. Zodoende belandde hij diep in de schulden, reden voor de Nederlandse staat om zijn verblijfsvergunning niet te verlengen en hem het land uit te zetten. Dolder hoopte op bemiddeling door de koningin, maar die had het inmiddels druk met Greet Hofmans en vond één schandaal tegelijk wel genoeg. In Bazel leidde hij een armetierig bestaan, hoogstens wat opgeleukt door zijn aanhoudende obsessie met koninginnen en prinsessen, en door de ene trofee die hij uit Nederland had meegenomen: de oude koningsmantel. Hij liet die aan jan en alleman zien, en hing hem zichzelf regelmatig om als hij op strooptocht ging in de Bazelse homoscene. “Kadootje van de Nederlandse koningin,” zei hij dan. Lang heeft hij er niet mee kunnen pronken, want hij stierf aan een hersentumor toen hij nog maar 42 was. Wat er nadien van de kroningsmantel van Willem I geworden is weet geen mens; het is niet onwaarschijnlijk dat hij bij het Zwitserse grof vuil is beland. Toch opent de zwanezang van die koningsmantel in de homobar wel een interessant perspectief: van Beatrix als ultieme drag queen. Veel moderner kan koningschap niet zijn, toch? Hadden Van Agt en de Majesteit mooi allebei hun zin.