Zolang we hier opgezadeld zitten met de Ritas en de Geerten en de Ayaans, om van het bijbelse gebroed in de regering nog maar te zwijgen, gaat het met mijn trots op Nederland niet lukken. Gelukkig hoeft dat ook niet. De pot op met Nederland. Ik ben trots op Finland! Finland is het enige land ter wereld met een componist als nationale held. En niet zomaar eentje. Niet een componist van de hapklare nationale romantiek zoals Dvořak, en ook geen megalomane cryptofascist als Wagner, maar een schrijver van zuinige, magere, soms ronduit stuurse werken, die stuk voor stuk ongemeen prachtig zijn. Muziek vol vochtige schemerwouden en ijskoude meren. Sibelius, natuurlijk. Hij prijkt op champagnelabels en sigarenbandjes – zijn erven geven alleen toestemming voor gebruik van zijn naam op artikelen waarmee hij een directe band had. Hij prijkte desondanks, voor de eurotijd, ook op een bankbiljet, al was hij altijd blut. En in Helsinki hebben ze een gedrochtelijk monument voor hem opgericht dat eruit ziet als een omgevallen olieraffinaderij. Elke Finse kleuter kan je vertellen wie hij is, en zingt er desgewenst de hymne uit Finlandia achteraan.
Het Keitele Meer, door Sibelius' vriend Akseli Gallen-Kallela
Zo’n land deugt. Het kan niet anders. Hoe depressief, dronken en suïcidaal je met zijn allen ook bent, met een man als Sibelius zo hoog in het vaandel heb je als land een echte reden om trots te zijn op jezelf. Nou was Sibelius natuurlijk net zo dronken en depressief als die andere Finnen. Hij had een bloedhekel aan dirigeren en leed aan vreselijke plankenkoorts. Daarom had hij zich op een avond voor een concert eens stevig moed ingedronken met een respectabele dosis champagne. Dat werkte dusdanig ontspannend dat hij midden in de uitvoering doodgemoedereerd aftikte, geheel vergeten dat hij een concert gaf en in de volle overtuiging dat hij zich in een repetitie bevond. Zo’n man, daar moet je wel van houden.
Maar Nederland heeft nooit veel op gehad met Sibelius. Zijn vijftigste sterfjaar was aanleiding voor een Amsterdamse concertreeks, maar dat was een erg flauw goedmakertje na jarenlange en daarna gewoon weer voortgezette verwaarlozing. Orkesten programmeren hem zelden. Wij compenseren onze kleinburgerlijke nuchterheid liever met de emotionele bombardementen van Mahler, en die vond Sibelius maar een peuterige miniaturist. Ook andere grootheden hadden niet veel met hem op. Toen een interviewer eens aan Stravinsky vroeg wat hij van Sibelius dacht zei Stravinsky: “Waarom zou ik aan Sibelius denken?” De ondoorgrondelijke muziekfilosoof Adorno deed de Fin af als een hopeloze amateur, en als je zijn muziek voor het eerst hoort is dat deels zelfs te begrijpen. De meeste componisten van die tijd verkleden de structurele elementen van hun muziek zo, dat je niet meer precies hoort waar de muzikale substantie ophoudt en een overgang begint. Sibelius niet. Die zet de boel gewoon stil om met een serie platte akkoorden een overgang te maken naar een andere toonsoort; of hij herhaalt een sequens net zo vaak tot hij op de goede noot voor het vervolg terecht is gekomen. Het kan primitief klinken, maar is het soort eerlijkheid dat Bruckner ook had, een componist met wie Sibelius veel gemeen heeft - niet alleen de uit steen gehouwen boerenkop. Brucknersymfonieën duren lang, maar je weet altijd precies wat er gebeurt, want elke muzikale scène is door een omstandige generale pauze van het voorgaande gescheiden.
Feit is dat Sibelius zijn tijd vooruit was. Terwijl de laatromantici de expansiedrift zowel qua orkestbezetting als qua partituurdikte tot het uiterste dreven, deed Sibelius alleen aan krimp. De Zevende symfonie duurt in zijn geheel korter dan een enkel deel van Mahler in een beknopte bui. Toch zegt ze in 22 minuten evenveel als anderhalf uur Mahler, en misschien wel meer. Geen noot is teveel. Elke wending is dwingende noodzaak. Kleine gebaren, het opbloeien van een korte maar hemelse trombonesolo uit een koel-prachtige strijkershymne, worden gebeurtenissen van kosmische betekenis. Tegenwoordig herkennen we hoe revolutionair dat was. Tegenwoordig is niet de muziek van Sibelius achterhaald, maar klinkt de twaalftoonse nieuwlichterij van de door Adorno zo bewonderde Schönberg hopeloos ouderwets.
Helaas echter was Sibelius’ neiging tot krimp zo sterk dat die na de Zevende haar onvermijdelijke eindpunt bereikte in de stilte. Jaren en jaren zwoegde hij op zijn Achtste symfonie, alleen maar om haar tenslotte in de open haard te kieperen. En we mogen nog blij zijn dat hij er niet een hele stapel vroege werken achteraan gooide, die zijn goedkeuring ook niet meer konden wegdragen. De laatste drie decennia van zijn lange leven zat de componist in zijn mooie huisje in Järvenpää, stelde het geduld van zijn vrouw op de proef (die goddank een onuitputtelijk geduld had), luisterde naar de radio, rookte zijn sigaren en dronk zijn wijn, werd een nationaal symbool en schreef, een handvol niemendalletjes daargelaten, geen noot meer. Ja, zo’n man, daar moet je wel van houden.
In 1957 stierf hij. “Muziek is gemaakt van verdriet,” stond er boven de rouwadvertentie. In de kathedraal van Helsinki trokken 17.000 mensen langs de baar. Toen Sibelius de volgende dag naar zijn laatste rustplaats in Järvenpää werd gereden stonden de Finnen rijen dik langs de hele 38 kilometer lange route om hem een laatste groet te brengen.
Ik ben trots op Finland.