zondag 29 juni 2008

Het noorden

Ik was in Groningen. Pas voor de vierde keer in mijn leven, en voor het eerst om er buiten de stad rond te kijken. Noord-Groningen, om precies te zijn. Ver, ver weg. Groot en leeg - big sky country waar je dreigende buien over peilloze afstanden langs de horizon ziet trekken, en waar dunne boomrijen evenzoveel eindeloos verspringende coulissen vormen. Een land omhangen met een waas van zachte melancholie, ongeveer zoals Vlaanderen, maar dan zonder de wanorde. De plaatsjes dragen Marten Toonder namen als Lutke Saaxum, Kleine Huisjes en Doodstil. Minuscule, dodelijk pittoreske gehuchten klitten rond ernstige, oeroude kerkjes gewijd aan iedere bestaande smaak van protestantisme. Beeldschone, pietepeuterige huisjes kijken uit op mateloze weidsheden, en je weet meteen dat je hier nooit zou kunnen wonen zonder een gestichtsvoorraad Prozac. Op de wierdes buigen oude bomen zich naar elkaar, en verbergen onder hun ontferming de borgen die hier voor kastelen doorgaan, kapsonesboerderijen vol met afpellend behang en rustieke pogingen tot grisaille. Het is een heel ander Nederland, en als u er nog niet geweest bent moet u er beslist eens gaan kijken.

Westeremden, Hervormd vrijgemaakte kerk






Westeremden, De Weem: museum Henk Helmantel


Westeremden, Dorpsweg


Westeremden, Kosterijstraat, voormalige gereformeerde kerk


Den Ham, Piloersemaborg


Leens, Borg Verhildersum


NS nachtleven

0:25, Zutphen. Twee meisjes met veel te lange benen en veel te korte (en ook zichtbaar erg dure) rokjes voor hun leeftijd nestelen zich kwetterend in de bank naast me. Gewone middelbare schoolmeisjes die zich hebben verkleed als twee pittig geprijsde hoertjes. Pontificaal wordt een glimmend CD-spelertje tevoorschijn gehaald, op het raamtafeltje geïnstalleerd, en aangezet op een volume waar hun toch niet bepaald ingetogen gebabbel amper overheen komt. “Denkend aan Holland,” denk ik – niet omdat dit tafereel diep-poëtische gevoelens bij me oproept, maar omdat dat de titel is van de Kellendonk-lezing 2005, door Thomas Rosenboom, die daarin precies het fenomeen beschrijft waarvan ik hier getuige ben. Hollanders, en dan vooral jonge Hollanders, zijn dol op lawaai-maken. “Het antwoord op de vraag hoe de moderne Nederlander zich van anderen onderscheidt is nu wel duidelijk geworden en luidt: op drie punten, te weten: a) hij denkt dat hij overal recht op heeft en dat alles om hem draait; b) hij is ongeremd; en c) hij denkt dat de rest van de wereld hem geweldig vindt.” Wat zijn de opties? Een opvoedkundig gesprek aangaan? Laat me niet lachen. Zelf doen zoals die meisjes toch al doen, alsof ik lucht ben? Ik kies maar voor de tussenweg: mezelf verdere ergernis besparen door een ander heenkomen te zoeken, en zodoende in elk geval zichtbaar te maken dat de herrie me niet bevalt. Uiteraard resulteert mijn vertrek in niet meer dan een giebelbui die heel kort de CD-speler overstemt.

0:27, Zutphen. Nog een gevaarlijke actie ook… Ik moet via het perron naar het volgende treinstel, vertrektijd is 0:28 en dit is de laatste verbinding naar huis. Sprintje dan maar. Uit de deur die ik binnenhol hangt een forse meneer die me geruststellend toespreekt. “We gaan nog lang niet hoor, er moet eerste afgekoppeld worden.” Hij heeft gelijk.

0:37, Zutphen. De trein van 0:28 vertrekt.

1:03, Arnhem. Op spoor 6 staat de intercity naar Rotterdam klaar. Die moet ik niet hebben. Mijn trein komt pas om 1:37. Het is een bijzonder kenmerk van de service bij onze spoorwegen dat hoe later het uur en hoe liever je naar huis wilt, hoe langer alles duurt. Verblijven op een station na twaalven is als het naderen van de waarnemingshorizon van een zwart gat: de tijd wordt almaar stroperiger en trager, alles verloopt in slow motion. Na middernacht zijn overstaptijden van 40 minuten ineens heel gewoon. De reis van Zutphen naar Nijmegen, normaal in 30 minuten gepiept, duurt nu anderhalf uur. Het aantal treinen dat op tijd rijdt is omgekeerd evenredig met de holheid van de nacht.

1:05, Arnhem. …maar de intercity naar Rotterdam vertrekt netjes nù, precies volgens de dienstregeling.

1:07, Arnhem. “[Ding-dong-DING]. Dames en heren, op spoor 6 staat gereed de intercity naar Rotterdam, vertrektijd één uur vijf. Herhaling. Op spoor 6 staat gereed de intercity naar Rotterdam, vertrektijd één uur vijf.”

1:09, Arnhem. “[Ding-dong-DING]. Dames en heren, op spoor 6 staat gereed de intercity naar Rotterdam, vertrektijd één uur vijf. Herhaling. Op spoor 6 staat gereed de intercity naar Rotterdam, vertrektijd één uur vijf.”

1:12, Arnhem. “[Ding-dong-DING]. Dames en heren, op spoor 6 staat gereed de intercity naar Rotterdam, vertrektijd één uur vijf. Herhaling…”

1:14, Arnhem. Een haastig groepje van vier komt het perron op gesneld. “Ik zie helemaal geen trein.” – “En ze roepen het net drie keer om.” – “Sorry, moet u toevallig naar Rotterdam?” – “Nee, gelukkig niet.”

1:15, Arnhem. “[Ding-dong-DING]. Dames en heren, op spoor 6 staat gereed de intercity naar Rotterdam, vertrektijd één uur vijf. Herhaling…” Heeft ook wel iets rustgevends, deze mantra. Af en toe doemt even het beeld op van een mevrouw met een ernstige dwangstoornis die ergens in een piepklein kantoortje zit achter een klokkenspel en een microfoon, en die pas mag ophouden met het uitzenden van haar bericht als ze het heeft kunnen uitspreken zonder met haar ogen te knipperen en terwijl ze ondertussen precies 23 keer met haar linkervoet op de grond heeft getikt – of iets dergelijks. Maar het zal wel gewoon een computerstoring zijn, zoals alles wat tegenwoordig misgaat.

1:19, Arnhem. “[Ding-dong-DING]. Dames en heren, op spoor 6 staat gereed de intercity naar Rotterdam, vertrektijd één uur vijf. Herhaling…”

1:21, Arnhem. Dit is geen goed moment om erachter te komen of Atonement, het boek, beter is dan de erg teleurstellende film. Ik kan me de koppijn van Emily Tallis net iets te goed voorstellen.

1:41, Arnhem. De intercity naar Nijmegen van 1:37 komt binnen op spoor 6.

1:42, Arnhem. “[Ding-dong-DING]. Dames en heren, op spoor 6 staat gereed de intercity naar Rotterdam, vertrektijd één uur vijf. Herhaling…”

1:45, Arnhem. De intercity van 1:37 vertrekt naar Nijmegen.

1:51, onderweg. De coupé rechtsonder in deze dubbeldekker is geannexeerd door een meute Rosenboom-jongeren. (“Nee, veel beter lijkt het me om te zeggen dat de Nederlandse jongerencultuur een cultuur van opwinding is, vooral te zien als er gefeest wordt. Vroeger moest je daarop wachten, voor het weer eens feest was, zoals je op alles moest wachten (…). Dat is nu allemaal voorbij, want als er geen feest is dan organiseren we toch gewoon een feest? Zo’n typisch Nederlands housefeest, waarop weliswaar niets gevierd wordt, maar toch iedereen aan het feesten is…”). De deuren rammelen van het slecht geacteerde, holle lachen, dat compleet vreugdeloos is, alleen maar bedoeld om zichzelf en vooral de buitenwereld ervan te overtuigen dat eenieder het geweldig naar zijn zin heeft.

1:53, onderweg. Het omroepsysteem wordt ingeschakeld. “Wow wow,” zegt een diepe mannenstem. “Wow wow wow.” Einde bericht.

2:04. Twaalf minuten te laat, maar toch: Nijmegen.

maandag 23 juni 2008

À propos Dokter Pim

Maandagmorgen. Weekend voorbij. De wekker gaat. Ik heb een Bijna-Levend-Ervaring.

zondag 22 juni 2008

Citaat

"Dogmen sind wie Straβenlaternen. Sie weisen in der Nacht den Irrenden den Weg. Aber nur Betrunkene halten sich daran fest."

Karl Rahner, theoloog (1904-1984)

Dokter Pim

Pim van Lommel is een echte ouderwetse Ome Dokter, met van die gezellige wenkbrauwen en een diepe, geruststellende bromstem, waarmee zelfs de boodschap ‘U gaat morgen dood’ nog klinkt als goed nieuws. Niet dat Dokter Pim zoiets ooit zou zeggen, integendeel. Hij belooft u dat u juist nooit dood gaat. Op het moment van uw aardse sterven schudt alleen maar uw 'eindeloos bewustzijn' zijn stoffelijke ketenen van zich af om ergens anders bewust te gaan wezen. Uw lijf is slechts een ontvanger, die bij de conceptie een ziel uit het luchtledige plukt, om die bij uw verscheiden net zo gemakkelijk weer door te geven aan de volgende radio. En dat zegt Dokter Pim niet zomaar – hij heeft het wetenschappelijk bewezen. U kunt het nalezen in The Lancet, no less.

Hoe weet Dokter Pim dat allemaal? Welnu, hij is cardioloog, en omdat zelfs de beste cardiologen wel eens pech hebben heeft hij soms patiënten die op een haartje na dood gaan. Als zulke mensen het vervolgens toch redden, en bij het opslaan der ogen in het we-leefden-nog-lang-en-gelukkig-gezicht van dokter Pim kijken, vertellen ze wel eens over een bijna-dood-ervaring (BDE). Terwijl ze daar zo’n beetje net-niet lagen te sterven zijn zij bezocht door visioenen van lichtende tunnels en lang-verloren geliefden, en hebben ze in eufore gelukzaligheid wat rondgezweefd in de behandelkamer om de verrichtingen van de medici aan hun eigen semi-ontzielde lijf gade te slaan. Dokter Pim hoorde de nodige van zulke verhalen, en bedacht zich dat het geen toeval kon zijn dat ze zo op elkaar lijken. Nou hadden anderen dat ook al wel eens bedacht, en na enig experimenteren is er intussen een hele berg degelijk bewijs voor het feit dat zuurstoftekort in de hersenen en nog een handjevol andere aardse invloeden precies het soort gewaarwordingen teweeg brengt die als BDE beschreven worden. Een BDE kan eenvoudig onder gecontroleerde lab-condities worden opgewekt.

Maar dat was Dokter Pim niet genoeg. Dokter Pim dacht, er is meer. En met die conclusie alvast stevig op het netvlies ging hij onderzoek doen, wat nooit een goed idee is. Hij ondervroeg 344 gereanimeerde hartpatiënten die een periode klinisch dood waren, enkele dagen na het feit. Resultaat: 18% van de ondervraagden meldde een BDE, hoewel het bij een derde van die groep alleen ging om een paar vage herinneringen, en er eigenlijk maar bij 12% echt van een volgens-het-boekje BDE gesproken kon worden. De meest voorkomende herinnering (bij 56% van de BDE-ers) was een eufoor gevoel. Na 2 en 8 jaar konden mensen hun ervaring nog goed navertellen, hoewel sommigen bij nader inzien toch geen BDE bleken te hebben gehad, en anderen die er eerst geen hadden ineens toch wel. Op den langere duur waren BDE-ers naar eigen zeggen gevoeliger en empathischer geworden, intuïtiever gaan leven, en minder bang voor de dood.

Omdat zulk cijfermateriaal maar saai is, gooit van Lommel daarnaast een anekdotisch voorbeeld in de strijd. Dat gaat hij later nog hard nodig hebben, zo blijkt, en het vermoeden is moeilijk te bedwingen dat hij het achteraf heeft ingevoegd als stopverf voor enkele wel erg tochtende gaten in zijn onderzoeksverslag. Het betreft een geschiedenis verteld door een verpleegster die aan de pilot-fase van het onderzoek meewerkte. Zij ging medicatie verstrekken aan een patiënt bij wiens reanimatie ze een week eerder aanwezig was geweest. “U weet waar mijn kunstgebit is!” zei de patiënt. Wat bleek, hij had, terwijl hij buiten bewustzijn was, uitgetreden boven zijn ziekbed gezweefd en gezien hoe de verpleegster het kunstgebit uitnam en op een verrijdbaar kastje had gelegd. Terzijde: vindt u het ook zo vreemd dat zo'n uitgetreden ziel zich zo banaal stoffelijk gedraagt? Hij zweeft op een bepaald punt in de ruimte, alsof hij ruimtelijke dimensies heeft. Hij ziet en hoort, alsof hij ogen en oren heeft. Hij gedraagt zich alsof muren en deuren en verpleegsters en kunstgebitten nog betekenis voor hem hebben. Het is een bijna aandoenlijk kinderlijke projectie, een beetje zoals de witte, doorzichtige Tom die je met vleugels en aureool al harpspelend ten hemel ziet stijgen wanneer Jerry hem eens een keer goed te grazen heeft genomen.

Na de presentatie van zijn bevindingen is het tijd voor van Lommel om de Discussie van zijn Lancet-artikel te openen met een wijds en fantasierijk gebaar. “De BDE kan geen medische oorzaak hebben, want zij werd maar door een klein deel van de onderzochte groep gerapporteerd”. Ziehier hoe van een nadeel een voordeel kan worden gemaakt. Je zou toch denken dat als sterven het universele losmaken is van het vrije bewustzijn van zijn aardse ketenen, juist iedereen die klinisch dood is zo’n ervaring zou moeten hebben? En is het zo dat ervaringen die wel een medische oorzaak hebben per definitie voor iedereen hetzelfde zijn? Dokter Pim ziet ook al niet dat hij het raadsel even verderop zelf oplost, wanneer hij constateert dat een goed korte termijn geheugen noodzakelijk is voor het herinneren van een BDE. Hij ziet zelfs niet dat hij hier tegen de achilleshiel van zijn project schopt. Zijn gegevens gaan helemaal niet over BDE; zijn gegevens gaan over herinneringen.

Ook verderop kun je af en toe niet geloven hoe dom Dokter Pim is, en nog minder dat de redactie van The Lancet dit broddelwerk heeft laten passeren. Het was vast komkommertijd. Van Lommel ontkomt er natuurlijk niet aan om bestaand onderzoek te bespreken in relatie tot zijn bevindingen. Schoorvoetend moet hij erkennen dat in laboratoriumproeven precies dezelfde ervaringen zijn opgewekt als die waar hij nu in zijn survey zo’n goede sier mee maakt. Maar, zo voegt hij toe, het betrof dan alleen maar fragmentarische herinneringen, en geen ‘panoramische levensvisies’. Bovendien rapporteerden proefpersonen uit zulke experimenten geen effect op hun levenswijze naderhand of hun kijk op de dood. Nee, vind je het gek: ze wisten immers dat ze aan een experiment deelnamen en wat er ging gebeuren; wisten dus ook dat er aan hun ervaring niks bovennatuurlijks of spiritueels was. Een beetje anders dan mensen die op een haartje na aan de dood ontsnapt zijn en dagen de tijd hebben gehad om in een ziekenhuisbed op dat feit te reflecteren. En wat die ‘panoramische levensvisie’ betreft, wat die precies behelst vermeldt Dokter Pim niet, en evenmin bij hoeveel van zijn proefgroep deze ervaring optrad. Dat de ene mens nou eenmaal een betere verhalenmaker is dan de andere is een factor waar hij al helemaal geen woord aan vuil maakt. Evenmin trouwens als aan de vraag hoeveel van zijn patiënten vooraf kennis hadden over BDE, en dus achteraf hun ervaring zelf in die mal kunnen hebben gegoten.

Je kunt er lang en breed over debatteren, maar het is allemaal gelommel in de marge. Waar Dokter Pim’s onderzoek direct op sneuvelt, is het feit dat hij niet heeft aangetoond, en ook niet kan aantonen, dat de herinneringen die de BDE-ers rapporteerden daadwerkelijk uit de periode van vermeende herseninactiviteit gedurende de klinisch-dood fase stammen. Hij kan niet eens aantonen dat die hersenen feitelijk inactief waren, want dat heeft ie niet gemeten. Hij baseert zich in zijn veronderstelling op een paar artikelen waaruit hij concludeert dat bij reanimatie het EEG na zo’n 10 seconden vlak wordt. Helaas heeft iemand de moeite genomen dat eens na te zoeken, om te ontdekken dat dat helemaal niet in die artikelen staat. Bovendien, al was het wel juist, dan nog laat een EEG alleen zien wat er in de buitenste hersenlagen gaande is. Kijk, dat krijg je nou als een cardioloog voor neuropsychiater gaat spelen. Maar zelfs al waren de hersenen echt tijdelijk uitgeschakeld, dan nog kan de BDE zich net zo goed hebben voorgedaan bij het wegglijden in die toestand, of bij de terugkeer daaruit. Met Occam’s scheermes is Dokter Pim’s warrige baardgroei zo in een handomdraai verwijderd: er is geen enkele reden om gangbare medische en neurofysiologische verklaringen te herzien.

Van dat soort scepsis schrikt onze onverstoorbare dokter overigens niet – al valt meteen op dat hij haar niet met inhoudelijke argumenten bestrijdt. Zijn onderzoek heeft in The Lancet gestaan, en dus is het waar - case closed, lijkt hij te denken. Dat is misschien nog het meest schrijnende bewijs van zijn onbenul in het bedrijven van wetenschap. Toch schroomt hij niet diezelfde wetenschap de zwarte piet toe te spelen. “Allemaal angst,” concludeert hij losjes; zijn onderzoek is bedreigend voor het materialistische westerse wereldbeeld, en daarom willen sommigen er niet aan. Het is net, voegt hij er bescheiden aan toe, als vroeger, met Galileo: die werd immers ook verguisd door een establishment dat nog niet klaar was voor zijn gelijk. Hij vergeet dan maar even dat Galileo iets had dat Dokter Pim ontbeert: deugdelijk bewijs. Alleen de gezellige wenkbrauwen, die hebben ze wel gemeen.

Als het vuur hem echt aan de schenen wordt gelegd tovert Dokter Pim de verpleegster en het kunstgebit uit de hoge hoed. Het ultieme bewijs, toch, dat de patiënt waarnemingen heeft gedaan terwijl hij buiten westen was, en dat zijn geest dus vrij van zijn materiële lijf opereerde? Het eind van het liedje is dan dat hij van ons verlangt dat we ons hele wetenschappelijke wereldbeeld overboord zetten op grond van dat ene verhaal. Als we ons kritisch uitlaten over dat voorstel trekt hij zijn gezellige wenkbrauwen op in een ongezellige frons: we gaan die arme, hardwerkende, toegewijde verpleegster toch niet voor leugenaar uitmaken zeker? Misschien niet – maar zomaar blindelings geloven mogen we haar niet, althans, niet zolang we aanspraak willen maken op het predicaat wetenschap. Een verhaal dat niet systematisch gedocumenteerd is, niet is voortgekomen uit een vooraf geplande methodische aanpak, niet ondersteund is door feitenchecks bij collega-verpleging of de betreffende patiënt, is net als alle andere anekdotische informatie als wetenschappelijk bewijs ondeugdelijk. Omdat mensen nou eenmaal verhalenmakers zijn, en het menselijk geheugen notoir fragmentarisch en onbetrouwbaar is. Bovendien, in deze tijden van virulent paranormalisme is het helemaal niet denkbeeldig dat we met een of andere zweefzuster te maken hebben die in haar vrije tijd aura's masseert, Maya-kalenders en planeetstanden angstvallig met elkaar vergelijkt, tarot legt, en tussen al die bedrijven door dikke boeken leest over BDE.

Allemaal teveel gedoe voor dokter Pim. Die liet zijn wetenschappelijke ambities varen en schreef een boek waarin hij alles eruit gooide wat hij The Lancet wijselijk had onthouden. Eindeloos Bewustzijn heet het, met de leugenachtige ondertitel Een wetenschappelijke visie op de bijna-dood ervaring. Net als elke paranormale pseudowetenschapper bedient Dokter Pim zich hier, niet door enige kennis gehinderd, van alles wat in zijn kraam te pas komt, tot kwantumfysica aan toe, om zo een cardiologische Celestijnse Belofte in elkaar te knutselen die als warme broodjes over de toonbank gaat.

Het zal dan ook geen verbazing wekken dat Dokter Pim inmiddels is afgedwaald naar de onvermijdelijke buurthuizen vol desperado’s en looney tunes die op parablabla afkomen als Woody Allen op uw kleindochter. Dat is een stuk veiliger, en lucratiever ook, dan het wetenschappelijke forum met al die mierenneukende zeurkousen en scheermes-zwaaiende Sweeney Todds. Ik zag de dokter in een TV-documentaire, vorige week, waar hij warm-begrijpend stond te knikken naar een meneer die uitlegde dat hij helderziend en heldervoelend was en die mooie eigenschappen inzette tot heil van heel de mensheid. Even later troostte hij de moeder en vriendin van een veel te vroeg gestorven jongen, waarbij hij zowaar overging tot handoplegging. Dokter Pim wordt Goeroe Pim. Daar zit een veel dikkere boterham in dan in cardiologie.

donderdag 12 juni 2008

Mobiel moment

Intercity Arnhem-Nijmegen, 18u10. Aan het woord: een héél blond meisje van een jaar of 17. - “Ja, ik ben het (…) Ik kom naar je toe hè (…) Dan kunnen we praten (…) Hoezo, daar heb je geen zin in? (…) Het is simpel hoor. Of we praten, of we kappen d’r mee (…) Het kan je niet schelen. Het interesseert je geen ene moer hè? (…) Ja? Dan praten we dus hè. Zeg het maar. Of we kappen, wat je wil (…) Dus ik kom, hè? (…) Wat? (…) Je gaat niet gezellig doen (…) En je ouders? (…) Gaan ook niet gezellig doen. Nou, dat wordt gezellig dan (…) Hoezo? Wat doe ik dan verkeerd? (…) Ja, dat zal wel. Tot je d’r bij vertelt dat je moeder me geslagen heeft. Dan wordt het wel effe een ander verhaal (…) Mijn ouders hebben jou nooit aangeraakt, maar jouw moeder heeft me geslagen! En jij stond er bij en zei niks (…) Best hoor. Ik kom gewoon. Maar één verkeerd woord van jou… (…) Nee hoor, ik ga jou niet slaan (…) Maar één verkeerd woord van jou en ik sla je moeder voor d’r bolle kop (…) IK SLA JE MOEDER VOOR D’R BOLLE KOP! (…) Ja hoor, sla ik die ook nog. Kan mij het schelen. Ben ik net zo’n judoka, zo’n dikke, met zo’n band om z’n buik (…) Ja. Nou, tot zo dan hè (…) Ja, doei.”

dinsdag 10 juni 2008

Ojee, ojee, ojee

En zo is de misère dan uitgebarsten. Ik heb de vreemdste dingen gezien gisteren. Ik zag Tom Egbers voor een stadion in Zwitserland in ademloze hijgerigheid verslag doen over niets. Hij had zichzelf maar nèt genoeg in de hand om niet helemaal te vervallen tot een van opwinding giechelende bakvis. Op de vraag wat De Opstelling zou worden verklaarde hij plechtig dat De Bondscoach ons dat om acht uur zou vertellen. Je kon ze hóren, die hoofdletters: alsof het ging over God de Vader zelf, die uit de hemel zou komen neerdalen met de laatste editie van de Tien Geboden. Ik zag ook een straatinterview in een van vlaggen, wimpels, guirlandes en lallende voetballianen volstrekt gespeende Italiaanse stad. Waar dan toch al die blauwe vlaggen en wimpels waren, informeerde de Nederlandse verslaggever welhaast verbijsterd bij een voorbijgangster. Op haar beurt verbaasd antwoordde ze dat die wel zouden verschijnen tegen de tijd dat Italië een halve finale speelt. En dat is het volk dat wereldwijd faam geniet als theatraal en over-the-top? Ga eens in Nederland kijken! Daar werd ik op weg naar huis bijna van mijn sokken gereden door een Dikke Willy op een scooter, van onder tot boven oranje en met de nationale driekleur als cape om zijn schouders. Het gebeurde ter hoogte van de woning waar een stoffige Christine le Duc sekspop een tweede leven begonnen is op de luifel, even wijdbeens als altijd, maar wel in oranje overall. O treurnis.

De studentjes drie deuren verder hadden er ook weer zin in. Als vanouds stond de televisie, doorgeschakeld via de stereo, in de tuin, volume standje Roxy. Na behaald succes werd er vuurwerk afgestoken. Alleen al om redenen van binnensteedse veiligheid mag ik hopen dat we de voorrondes niet overleven, want wat wordt het dan: clusterbommen? Maar na gisteren moet ik ook nog gaan vrezen dat de diverse ter zake deskundigen die me hoopvolle prognoses hebben verstrekt over de succeskansen van onze Godenzonen net zo betrouwbaar zijn als Derek Ogilvie.

Hier ten huize hebben we onverstoorbaar gekwartet. Balkondeuren open. Zo hard als we konden.

zondag 8 juni 2008

Mythomania musicalis

De muziekkritiek is een merkwaardig vak, waar het wemelt van de sprookjes en de rariteiten. Heb je net een jubelrecensie gelezen van een nieuwe CD, sla je een ander blad open waar diezelfde CD met de grond gelijk wordt gemaakt. Bijvoorbeeld. Ozawa’s opname van Honeggers Jeanne d’Arc au Bûcher won een Gramophone Award - en kreeg in Luister een rapportcijfer 4. Gramophone bejubelde nadrukkelijk de technisch geslaagde kant van de opname, en Luister klaagde dat de zwembadakoestiek waarin het stuk was opgenomen het de helft van de tijd onmogelijk maakte te horen wat er gaande was. Volgens mij heeft Gramophone gelijk en heeft de Luister-recensent alleen naar het CD-boekje gekeken, gedacht, ‘o jee, opgenomen in een kathedraal, dat kan niet deugen’, en het daarbij gelaten.

Een andere keer weer vind je een CD overal aangeprezen en begrijp je daar zelf niks van. De Penguin CD-gids vindt Maria Kliegel op Naxos een prima optie voor de Kodaly cello solosonate, terwijl ik een celliste beluister die nogal hoorbaar worstelt met de (toegegeven vingerkneuzende) materie en die in de finale maar gewoon een hele bladzijde overslaat. Dat soort deceptie overkomt me wel vaker, en dan vooral bij opnamen die zich de status ‘legendarisch’ hebben verworven. Jacqueline du Pré met het Elgar celloconcert, dat soort werk. Briljante jonge celliste die de doem van MS boven haar hoofd heeft hangen speelt het herfstige celloconcert van ’s lands nationale componist, begeleid door de leidende grand old man van de Engelse muziek, John Barbirolli. Wie de hele tragische geschiedenis kent roept al ‘definitief’ en ‘volmaakt’ voordat ie een noot gehoord heeft. Maar als je er nou gewoon blanco naar luistert, wat is dan de conclusie? Bij vlagen heel goed, maar ook wel een beetje temerig en hier en daar beslist overdone. Hifi-technisch geen geweldig product, bovendien. Haalt het in geen enkel opzicht bij, pakweg, Wispelwey en Van Steen, ook al zijn dat twee gezonde Hollandse jongens die naar ik ze toewens nog lange jaren van enige nare ziekte gespeend blijven.

Al sinds de grijze oudheid kun je je op zondagmiddag vermaken met het radioprogramma Diskotabel. Daar kun je terzake deskundigen muzikale uitvoeringen horen vergelijken in termen van havermout of cornflakes, of andere spitsvondigheden van gelijke strekking. Men doet allemaal erg gewichtig en pompeus, maar gaat helaas de een na de ander genadeloos voor de bijl wanneer, zonder voorkennis of blik op de CD-hoes, een mening moet worden gevormd over de relatieve merites van twee of drie verschillende opnamen van hetzelfde werk. Ik herinner me levendig een vergelijking van Mahler Zesdes waarvan er één duidelijk met kop en schouders boven de rest uitstak. Het was Mahler en het was goed, dat kon in Nederland maar tot één conclusie leiden: Haitink. Helaas bleek het bij het démasqué te gaan om een opname van het relatief obscure Symfonieorkest van Frankfurt, onder leiding van Eliahu Inbal, ook al niet een naam die een instant Aha-Erlebnis oproept. Nog pijnlijker was, dat een van de concurrende CDs wèl van Haitinks hand was. Sic transit gloria mundi.

Het is in de wetenschap goed gebruik om dit soort tests blind uit te voeren, en volgens mij leent de Diskotabel vergelijkings-formule zich uitstekend om een aantal hardnekkige recensenten-mythes om zeep te helpen. Bijvoorbeeld de wijd verbreide opvatting dat opnamen die ‘live’ zijn gemaakt gedurende een concert eigenlijk altijd beter, spannender, meer op het scherpst van de snede zijn dan studio-opnamen. Echt waar? De enige rode draad die ik vooralsnog in live-opnamen heb kunnen ontdekken is de aanwezigheid van gekuch, gestommel, geritsel, en een heel assortiment minder verklaarbare en soms hoogst verbazende of ronduit zorgwekkende geluiden die beslist niet in de partituur zijn voorgeschreven. Met als klap op de vuurpijl, als je pech hebt, donderend applaus pal na het versterven van een stuk als Mahler’s Negende. Ik heb me altijd afgevraagd of de aankondiging ‘Live recording’ op een CD-hoes bedoeld is als aanprijzing of als waarschuwing.

Sommige plaatopnamen vervullen mij om bovengenoemde redenen met diep wantrouwen. Bijvoorbeeld de opname die Leonard Bernstein met de Berliner Philharmoniker maakte van Mahler’s Negende. Het was de eerste en enige keer dat de onstuimige Amerikaan het orkest der orkesten dirigeerde. En dan in zo’n stuk! Legendarischer krijg je het niet. En nog live opgenomen ook. Ik ben er met een grote boog omheen gelopen, maar op zeker moment is je van zoveel kanten ingepeperd dat dit iets onuitsprekelijk geniaals is dat er als koopverslaafde Mahlerfanaat geen ontkomen meer aan is. Spijt als haren op mijn hoofd. Je hoeft de CD maar één keer te beluisteren en je snapt precies waarom Lenny niet werd teruggevraagd, en waarom deze opname in welverdiende vergetelheid op de plank gelegen heeft tot een gewetenloos iemand er na 's maestro's verscheiden een hapklaar commercieel succes in herkende. Het is één groot misverstand in geluid. Als er één geniale prestatie is, is het dat Bernstein erin slaagt de Rolls Royce onder de symfonieorkesten met enige regelmaat te laten klinken als een meute wanhopig worstelende amateurs. Het duurt in het woeste Rondo minstens 10 maten voordat iedereen in de gaten heeft in welk tempo de maestro zit. Intonatieproblemen te kust en te keur. Een solotrompet klinkt als een kleuter die jammerend om zijn moeder roept. Major disaster in het slotadagio, waar het orkest net voor de finale climax zo in de war is dat de trombonisten het spoor bijster raken, en daarom veiligheidshalve maar helemaal niet spelen als het hoogtepunt arriveert. Hoewel boze tongen later wel eens hebben beweerd dat ze daartoe opdracht hadden gekregen van een ontstemde Karajan…

Nu heeft Karajan zelf óók een legendarische opname gemaakt van Mahler IX. Oók live. En zal ik je eens iets vertellen: er is altijd een uitzondering die de regel bevestigt. Je verwacht het niet van een dirigent die vooral geassocieerd wordt met aardse geneugten, ronkende klankschoonheid en Straussiaanse virtuositeit, maar Mahler haalde altijd het beste in hem boven. Zijn Zesde is een van de meest diepgravende ooit, en met deze Negende is het niet anders. Het is soeverein, het is majestueus, het is ontroerend; het is volstrekt gecontroleerd en toch intens dramatisch, met iedere lijn in de complexe polyfonie helder op zijn plek; het is verstild waar het moet en ruig waar het moet en boertig waar het moet; het is simpelweg beeldschoon; het is ook nog eens, Gott sei gelobt, geheel vrij van gekuch, gestommel en Bernsteiniaanse podiumstampij.

zaterdag 7 juni 2008

De weg naar Rolduc

Zo. Vandaag mezelf maar eens een schop onder mijn luie kont gegeven en aan de slag gegaan. Want het is nog maar een weekje of zes en dan gaat het Orlando festival van start, waar ik toch liefst een klein beetje beslagen ten ijs kom. Dus vanaf nu elke maandagavond kwartetten, om de ergste technische ellende uit de weg te krijgen, en vooral ook om te kijken wat het repertoire moet worden. De Mozarts heb ik ook vandaag weer verdrongen, moet ik bekennen – je bent als cellist gewend dat je je partij in muziek uit die tijd geeuwend wegspeelt met één oog dicht en een glas bier in de hand, maar dat kun je bij Wolfgang wel vergeten: duivels moeilijk spul waarin iedere kleinste misser het effect heeft van een tandartsboor. Dan maar liever weggevlucht in Smetana’s e klein; daar is ook van alles aan te doen, maar in elk geval stort het bouwwerk niet bij de eerste uitglijer in. De manische finale met de beroemde tinnitus-piep is niettemin een waagstuk. Cooling down met de beeldschone pavane Couleur du temps van Frank Martin. Het zou leuk zijn als we straks in Kerkrade een contrabassist kunnen opduikelen om de vijfde stem te spelen.

Dutch gothic - the sequel

De Volkskrant stond bol van de embryo’s, vandaag. Een geweldige bloemlezing van misgeslagen planken, drogredenen, niet onderbouwde veronderstellingen en ongefundeerde doemscenario’s, slechts hier en daar verlicht door een enkel verstandig woord. Een resumeetje:

In de Kennis-bijlage laat columnist Maarten Keulemans weten het tot zijn schrik eens te zijn met de CU, maar al snel blijkt dat dat wel meevalt. Hij zet het embryo plastisch neer als een ‘onzichtbaar klein kleddertje slijm’, en constateert dat er jaarlijks zo’n 65.000 van die slijmballetjes spontaan uit de baarmoeder worden afgedreven. Dat de dokter er weloverwogen een paar aan toe voegt kan dus zo erg niet zijn. Keulemans conclusie is dat ingewikkelde medisch-ethische beslissingen niet in de Kamer thuishoren, maar bij terzake deskundige artsen. En zo is dat; al denkt zijn collega-columnist Marjolijn Februari er heel anders over – zie onder.

Theoloog Frank Bosman van de Universiteit van Tilburg constateert terecht dat (zolang althans Rita niet aan de macht is) democratie niet betekent dat wat de meerderheid wil altijd wet is. Maar goed ook, want als dat wel zo was zouden zelfs Rita’s totem-homo’s het wel eens een stuk moeilijker kunnen krijgen dan ze denkt. We hebben een representatieve democratie waarin de belangen van alle groepen gewogen worden. Dus, concludeert Bosman, mag die arme CU niet het slachtoffer worden van de dictatuur van de meerderheid. Hij vergeet één kleinigheidje. De meerderheid legt de CU geen enkel verbod of beperking op. Conservatieve christenen, ik zei het al, staat het vrij om af te zien van IVF of embryoselectie, en ze mogen ook uit volle borst verkondigen dat ze het bedrijven ervan zondig vinden, desgewenst in samenzangbijeenkomsten tegenover de Blokker. Het is juist de CU zelf die aan andersdenkenden een beperking wil opleggen, louter op basis van hun particuliere geloofsovertuiging. Exit Bosman.

Precies dit punt wordt glashelder gemaakt door juriste Eva Asscher, ook van de UvT, en gespecialiseerd in embryoselectie. Ze legt daarbij in het voorbijgaan fijntjes de vinger op het opportunisme van de CU, die er geen moeite mee had in een kabinet te gaan zitten dat een hele reeks standpunten aanhangt waar de kleine christenen van gruwen, maar nu hoog van de toren blaast over een detail. Asscher veegt de vloer aan met het bizarre idee dat genezen beter is dan voorkomen, en met de leugenachtige boodschap van de CU dat embryoselectie ten koste zou gaan van onderzoek naar betere geneeswijzen. Het debat over de embryoselectie, besluit Asscher, hoort open en transparant in de Kamer te worden gevoerd, niet achter gesloten deuren waar een minieme fundamentalistische minderheid het kabinet en daarmee dus het hele land kan gijzelen. Applaus.

Marjolijn Februari, vast columniste, borduurt voort op een stuk van Frank Bosman in Trouw met de vraag: wie bepaalt op welke ziekten wordt geselecteerd? Want het grote geld regeert, medici, wetenschappers en zorgverzekeraars zijn net zo geldbelust en onbetrouwbaar als ieder ander en o, o, waar moet dat allemaal eindigen. Ik heb van mevrouw Februari wel eens rationelere bijdragen gelezen. Het is een beetje gemakzuchtig, en ook nogal paranoïde, om te doen alsof iedereen dadelijk ‘zomaar’ aan het rommelen slaat met embryo’s, zonder enige normstelling of regulering en met geldelijk gewin als enig doel. De keuzes bij embryoselectie worden in medische kringen uiterst zorgvuldig getoetst en afgewogen. Anderzijds is de interessantere vraag waarom het erg zou zijn als de ondergrens voor selectie nog veel verder zou verschuiven. Zie verderop. Februari in de parkeerstand. Maar wel met wielklem.

Het ingezonden brievenblok kopt met “Ik ben blij dat ik niet ben vernietigd”. Dat vindt Truus Jonker uit Nijkerk, die blind is. Mevrouw Jonker leidt een kennelijk gelukkig leven, en is blij dat onwetende buitenstaanders, die blindheid waarschijnlijk als een ondraaglijk lijden zouden zien, haar niet als fout embryo bij het huisvuil hebben gezet. Jammer genoeg snijdt deze omgekeerde redenering geen enkel hout. Als Truus Jonker nooit in de baarmoeder was gezet zou ze niet geboren zijn en dat feit ook niet hebben kunnen betreuren. In plaats van haar zou een ziend kind geboren zijn dat op zijn beurt een waardevol en gelukkig leven had kunnen leiden. Wat iedereen ook lijkt te vergeten is dat niemand zegt dat embryo-selectie moet – het mag. Dag Truus.

Hannie Hermsen uit Zoeterwolde noemt een beestje bij de naam dat voortdurend onsmakelijk en ongrijpbaar tussen de regels van deze discussie doorglibbert. “Verdergaande selectie ruikt naar de praktijken van Hitler, het kweken van een superras”. Voilà – daar hebben we het dan. Embryoselectie is voor je het weet angehaucht met eugenetica en rassenleer. Ziehier een echt hellend vlak. In plaats van te blijven bij de werkelijke discussie, het uitbannen van ziekten in toekomstige IVF-kinderen, wordt afgegleden naar een argumentatie die veronderstelt dat we zometeen alle embryo’s verplicht gaan selecteren op willekeurige andere kenmerken zonder medische betekenis. Wake-up call voor Hannie: we leven hier niet in Nazi-Duitsland (althans, zolang Rita niet aan de macht is). Hup, weer met de fanfare mee jij, en Hitler er achteraan.

Verreweg het meest interessant is een prikkelend interview met de Engelse filosoof en bio-ethicus John Harris. Die profileert zich rigoureus als de volstrekte antipode van Rouvoet. Met de onwankelbare zelfverzekerdheid die grote denkers en enge fanatici in gelijke mate kenmerkt weigert hij zijn standpunt af te zwakken met de obligate politiek correcte bakerpraat waar alle voornoemde discussianten in meer of mindere mate aan toegeven. Er bestaan geen bio-ethische grenzen die overschreden kunnen worden; er is geen ‘hellend vlak’ – punt, uit. “Dat we niet tegen de natuur in mogen gaan of voor God mogen spelen, dat is bijgeloof. Elk medicijn gaat tegen de natuur in.” Zo’n gedachte was bij mij ook al eens opgekomen. Het is eigenlijk best arrogant om te doen alsof wij de natuur dingen zouden kunnen aandoen die niet ‘mogen’ – alsof wij boven en buiten de natuur staan; alsof de natuur verbodsbepalingen kent; alsof de natuur haar eigen boontjes niet kan doppen. Het verbeteren van de soort is bovendien de meest natuurlijke reflex die er bestaat: het is de drijvende kracht achter evolutie. Als we bij machte zijn dat proces aanzienlijk te versnellen, waarom moeten we daar dan vanaf zien? De interviewer doet natuurlijk wel wat pogingen. Ontstaan er zo geen nieuwe vormen van ongelijkheid en onrechtvaardigheid? Harris: “Het is niet onethisch sommige levens te redden als niet allen kunnen worden gered. Het is onethisch sommigen iets te onthouden omdat niet iedereen het kan krijgen.” Ongelijkheid is er bovendien altijd. De gemiddelde levensverwachting is in Andorra meer dan twee keer zo hoog als in Zambia. “We kennen nu ook allemaal mensen die slimmer, sneller of mooier zijn dan wijzelf.” Dat wil nog niet zeggen dat daardoor elites of bedreigingen ontstaan. Daarmee zijn we ook klaar met Marjolijn Februari: wegslepen maar.

Je kunt het met Harris eens zijn of niet, hij maakt wel duidelijk over welke vragen het echt gaat: waarom zouden er grenzen moeten zijn aan selectie op medische defecten? Wie zegt dat? Waar zijn we precies bang voor? Waar is die angst op gebaseerd? Er zitten echt wel een paar lastige addertjes onder het gras – denk bijvoorbeeld aan nieuwe vormen van verwijtbaarheid (“Je had toch kunnen weten dat je een kind zou krijgen dat ziek wordt”). En toch zou een rationele discussie over zulke vragen wel eens tot heel andere conclusies kunnen leiden dan de benepen gewichtigdoenerij waarmee Balkenende de val van zijn kabinet probeert te voorkomen.

vrijdag 6 juni 2008

Dutch gothic

Een grote bos bloemen en een warme knuffel voor professor Hans Evers van het Academisch Ziekenhuis Maastricht! Terwijl ons excuus-voor-een-regering bakkeleit over de vraag hoe de Nederlandse theocratie precies gestalte moet krijgen, doet hij het enige dat met recht christelijk kan worden genoemd: niet alleen toekomstige individuen, maar hele familietakken voorgoed vrijwaren van een afschuwelijke erfelijke aandoening en al het aanhangende leed.

Sommigen noemen dat een ‘hellend vlak’. Beuzelpraat. Het enige hellende vlak is de zeephelling waarlangs het kabinet met sneltreinvaart afroetsjt naar een beleid dat allerlei religieuze minderheden toestaat de veronderstelde wil van hun veronderstelde god dwingend op te leggen aan een andersdenkende meerderheid. Een partij als de Christenunie heeft in wezen niets te zoeken in een democratisch staatsbestel omdat haar uitgangspunt fundamenteel ondemocratisch is: de mens heeft niets te willen, hij heeft zich slechts te voegen naar gods woord (de spellingscontrole wil een hoofdletter voor god, maar ik vertik het!). De passage in de Bijbel waarin gods beleid rond embryo’s beschreven wordt heb ik overigens nog niet kunnen lokaliseren. Die over clusterbommen evenmin.

André Rouvoet zal de Here wel elke avond op zijn knokige, in Jaegerondergoed verpakte knieën danken voor deze buitenkans. Op de Veluwe trekt zijn achterban de zwarte kousen eens flink op en denkt, zo, hebben we die heidenen mooi een poepie laten ruiken. Hoewel, calvinisten denken vast geen ‘poepie’. Gul en glunderend deed CU-kamerlid Esmé Wiegman-Van Meppelen Scheppink (what’s in a name) ons er ook nog de wijsheid bij cadeau dat we gezondheid niet moeten overwaarderen. Misschien moet ze daar bij gelegenheid nog eens over doorkouten met een jonge vrouw die net preventief haar borsten heeft laten verwijderen. Die zou mevrouw Wiegman dan wellicht kunnen suggereren dat zij een tweeduizend jaar oud stuk mythologie niet moet overwaarderen. Om haar daarna hopelijk met een onchristelijk welgemikte linkse hoek een poosje naar een ander dromenland te helpen. Eens kijken of die zelfzalige christelijke glimlach daar tegen bestand is.

Vrij naar Grant Wood (1930)

Helaas. De CU, dat fossiele overblijfsel uit donkere tijden, kan de regering naar hartelust chanteren met haar eigen machtswellust. Balkenende kan natuurlijk niet een vierde crashend kabinet op zijn naam hebben, dat gaat een beetje teveel op een Soedanese luchtvaartmaatschappij lijken, dus doorvliegen is prioriteit nummer één. Als het daarvoor nodig is Rouvoet een puntje te laten scoren, soit. Dat dat puntje op termijn martelende onzekerheid, zware operaties en een grote kans op een nare en vroegtijdige dood betekent voor vele tientallen mensen, dat neem je als fatsoendoende christen dan maar op de koop toe. Je moet gezondheid tenslotte niet overwaarderen.

Waar zijn de tijden dat Ronald Plasterk in de Volkskrant fulmineerde tegen deze theïstische santenkraam en de grond gelijk maakte met godsdienstige drogredeneringen? Hoe houdt hij het vol in deze rare sekte? Ik mag toch aannemen dat als er dadelijk echt ook maar een letter wordt aangepast in de brief van Jet Bussemaker (bless her soul), dat hij dan onmiddellijk zijn biezen pakt? Of hebben de religieuze fundamentalisten soms echt een alleenrecht op geweten en ethiek?

Intussen wordt er met veel poeha gedaan alsof het hier een complexe morele kwestie betreft. Beuzelpraat in het kwadraat, en moedwillige mystificatie bovendien. Als een foetus van drie maanden geaborteerd mag worden wegens erfelijke belasting met borstkanker, en dat mag, en terecht, kan geen zinnig mens volhouden dat het een ingewikkelde vraag is of selectie van een embryo met datzelfde defect ook mag. Daar gaat de discussie natuurlijk ook niet ècht over. Die gaat er alleen maar over dat Rouvoet iedereen wil verbieden in te grijpen in gods grote plan – u weet wel, dat plan dat hij in zijn oneindige goedheid heeft volgestopt met ziekte, oorlog, honger, natuurrampen, clusterbommen en nog zo wat (een beetje een lamme god, trouwens, als ie een Rouvoet nodig heeft om zijn werk veilig te stellen, maar dat terzijde). We voeren dus eigenlijk een discussie over de fictieve bedoelingen van een fictieve figuur rond een probleem dat helemaal geen probleem is. Niemand dwingt gristenen immers om een baby te krijgen via IVF of om hun embryo’s te laten screenen en selecteren. Integendeel. Ze zijn volkomen vrij om hun kroost te laten bezoeken door iedere plaag die het god in zijn oneindige liefde behaagt hen op het dak te sturen. Het enige echte probleem is dat de CU dat niet genoeg vindt. Die zal niet rusten tot de striemen van gods gesel op ieders rug gevoeld worden, gelovig of niet.

Kan iemand alsjeblieft uitzoeken of er misschien een religieus-fundamentalisme-gen is? Dat lijkt me een defect waar ook nodig eens op geselecteerd moet gaan worden. Liefst verplicht.

zondag 1 juni 2008

Olé

Voelt u het ook? Een beetje als dat drukkende en dreigende dat zich na een benauwde dag van de wereld meester maakt? Een onbestemd gerommel in de verte, een zinkend gevoel in de maag? Wat u voelt is de acute daling van het gemiddelde nationale IQ die nog stil maar o zo onstuitbaar heeft ingezet. De symptomen zijn gemakkelijk herkenbaar. Het begint met een ongecontroleerde drift tot generaliseren. “Vanaf zaterdag denken we nog maar aan één ding.” “Zestien miljoen coaches”. “Onze helden”. In die laatste kreet ziet u al een tweede karakteristiek symptoom, namelijk de neiging tot pompeus en brallerig taalgebruik en het volstrekte verlies van relativeringsvermogen.

Het zijn nog milde symptomen, aanwijzingen dat de ziekte incubeert. Als zij uitbreekt is er geen twijfel meer mogelijk. De patiënt kleurt volledig en fel oranje. Hij (de aandoening komt ook bij vrouwen voor, maar minder) maakt graag en veel lawaai voornamelijk bestaande uit incoherente kreten (“olé”) en door alcohol aangemoedigd gezang van onduidelijke signatuur. Het veroorzaken van overlast in de publieke ruimte, liefst samen met kornuiten die aan dezelfde aandoening lijden, is eerder regel dan uitzondering. Primitieve regressie uit zich verder in het dragen van merkwaardige uitdossingen en vreemde hoofddeksels. Er is sprake van een manisch-depressieve stoornis waarvan het beeld volledig wordt bepaald door de verrichtingen van een clubje mannen rond een balletje. Heftige agressie is een reële mogelijkheid, vooral als men onjuist getimed voor het beeldscherm van de televisie langs loopt. Ook is het niet raadzaam zich al te olijk grappend uit te laten over voornoemde mannetjes en hun bal, of anderszins te laten blijken dat men de hele aangelegenheid niet erg serieus neemt.

Eerdere gevallen van deze frequent voorkomende epidemie hebben laten zien dat zij wijd om zich heen kan grijpen. Er is geen kruid tegen gewassen, al is er de troost dat het met een paar weken vanzelf over gaat, en met een beetje geluk al een stuk eerder. Voor de zekerheid verklaar ik echter uitdrukkelijk dat ik niet “we” ben, dat het op zijn hoogst zestien miljoen-min-één is, en dat onze helden helemaal geen helden zijn, en al zeker niet van mij.