vrijdag 26 december 2008

Wild geraas

Een paar repetities geleden trof ik onze dirigent aan naast een grote houten kist, met een vervaarlijke hamer in de hand. “Zo, gaan we nou Mahler Zes spelen?” Dat bleek toch niet het geval. De kist was op zijn verzoek door een van onze contrabassisten in elkaar getimmerd ten behoeve van een kamermuziekwerk, ik weet niet meer van wie, dat hij met een ander ensemble gaat uitvoeren en waar ook zo’n hamer in voorkomt. Weliswaar iets kleiner dan die waar Mahler zijn held mee om de oren slaat. Een Kammerhammer.

We kwamen te spreken over Mahler, en over Ustvolskaja, de vrouw met de hamer op wie Sjostakovitsj ooit verliefd was, en die haar nadagen in godvruchtige verlatenheid sleet op een armoedig flatje driehoog-achter in St. Petersburg. Daar kieperde ze bijna alles wat ze schreef meteen weer in de kachel, omdat voor de Lieve Heer eigenlijk niets goed genoeg is. Dat bedeesde boerinneke schreef niettemin een werk voor acht contrabassen, een piano en een houten kubus van 43x43x43cm, welke laatste genadeloos met zo’n Mahlerhamer wordt bewerkt. Compositie II, Dies Irae. Niet om vrolijk van te worden, maar ik beloof je, je hebt nog nooit zoiets gehoord en het is vreemd fascinerend.

Maar enfin, zo kwam ik te peinzen over het feit dat vanaf het begin van de twintigste eeuw een toenemend merkwaardig arsenaal aan instrumenten aan het orkest werd toegevoegd. In de opera gebeurde dat natuurlijk al eerder, maar dan ging het om theatrale special effects. In het orkestrale trof je zoiets maar zelden aan. Incidenteel ging een Beethoven zich te buiten aan kanonnen en musketten (Wellington’s Sieg), net als Berlioz trouwens (Tristia), maar het waren nog de tijden dat een enkele slag op een tamtam een ongehoord effect kon hebben omdat zoiets, nou ja, ongehoord was (Requiem van Cherubini).

Denkend aan de vreemdste ‘instrumenten’ die ik tot nu toe in symfonische werken uit de 20ste eeuw ben tegengekomen kwam ik tot de volgende ménagerie, in opklimmende graad van vreemdheid:

  • Ives, Holidays Symphony: Een mondharp
  • Schönberg, Gurrelieder: IJzeren kettingen
  • Mahler, Zesde symfonie: Een grote hamer
  • Varèse, Amériques: Sirenes
  • Anthill, Coroborree: Een bull-roarer (een Aboriginal instrument bestaande uit een plat stuk hout dat aan een lang touw wordt rondgeslingerd en dat zo een zoemend geluid voortbrengt).
  • Nielsen, Aladdin: Zes megafoons (de stem van de Geest wordt voortgebracht door zes tenoren die achter de coulissen door even zoveel megafoons zingen; een megafoon werd overigens ook gebruikt door Edith Sitwell om haar gedichten door te reciteren tijdens de première van Walton’s Façade, en in Prokofiev’s cantate Oktober gaat een megafoon vergezeld van drie accordeons).
  • Antheil, Ballet Mécanique: Een grote en een kleine vliegtuigpropeller (in de gereviseerde versie van het ballet die nu nog wel eens gespeeld wordt en ook op CD te krijgen is; oorspronkelijk waren het drie propellers, benevens zeven electrische bellen, zestien pianolas en natuurlijk een sirene...)
  • Arnold, A grand, grand Festival Overture (eigenlijk hors concours, want als practical joke geschreven voor een feestconcert, maar toch): drie stofzuigers en een boenwasmachine, alsmede een vuurpeloton dat tegen het einde van het werk de stofzuigerspelers het zwijgen oplegt.
Iets vergeten?

maandag 22 december 2008

Impulsdoorbraak

Omdat ik graag met mijn tijd meega ben ik een doorgewinterd internetshopper. In winkels kom ik voornamelijk nog om te kijken wat er is, waarna ik me rap huiswaarts spoed om begeerde artikelen voor tweederde van de winkelprijs, en soms nog veel minder, via de elektronische snelweg te bestellen. Als je een beetje je verstand gebruikt werkt dat feilloos, maar als je overweldigd wordt door een stoornis in de impulscontrole, dan berg je maar. Het gebeurde me laatstleden donderdagavond. Lees en huiver.

Ik had me voorgenomen me in de kerstvakantie te gaan wijden aan enig digitaal tekenwerk. Dat doe je natuurlijk met een tekentablet, want met een gewone muis blijf je noodgedwongen steken op niveau Corneille. Nu heb ik al jaren zo’n tabletje, maar sinds ik over een breedbeeld computerscherm beschik sporen de tekenverhoudingen niet meer met het beeld. Tijd dus voor een splinternieuwe, flitsende breedbeeldtablet. Ik wist wat ik wilde dus dat was niet moeilijk – maar waar te bestellen? Wacom, de maker van deze tabletten, bleek het gewenste apparaat te verkopen voor 360 euro. Maar een beetje winkelvergelijken dreef me in de armen van een Hengelose firma luisterend naar de heel Twentse naam 4allclients. Die lieve schatten boden hetzelfde product aan voor maar 316 euro; op voorraad ook, dus binnen twee werkdagen verzonden – aldus de site.

So far so good. Met geoefende hand meldde ik me aan als klant, zoefde door de invulschermpjes heen, en haperde alleen even toen ik bijna klaar was. Want er was een scherm verschenen met het totaaloverzicht van mijn bestelling, en tussen dat scherm en het vorige had een gevorderde wiskundige bewerking plaatsgevonden waarin ruim bemeten verzendkosten een cruciale rol speelden, alsmede een raadselachtige post ‘transactiekosten’, waardoor die aantrekkelijke 316 euro van eerder ineens was veranderd in 335. In Hengelo kunnen ze toveren! Knappe psychologen zijn het ook, want als je nog maar één klik verwijderd bent van afronding van je bestelling is de verleiding groot om maar door te gaan. Dus met een licht-belazerd gevoel deed ik dat inderdaad. Nog effe een behendige iDeal betaling eroverheen en voilà, 4allclients was 335 euro rijker en ik had voorlopig nog niks.

Tevreden mijn internetschermpjes sluitend viel nu pas mijn oog op het klanttevredenheidsthermometertje van de winkelvergelijksite waar ik 4allclients had gevonden. Dat wees voor deze firma een nogal onderkoelde temperatuur aan. Hm. Even wat klantrecensies lezen. Die bleken uit twee soorten te bestaan. Enerzijds: Een lange serie boze, teleurgestelde en ontdane één-ster reacties van klanten die maanden op leveringen hadden moeten wachten, eindeloos in klantenservice wachtrijen hadden gestaan, en in een enkel geval een advocaat hadden moeten inschakelen om hun geld terug te krijgen na een annulering. Anderzijds: opvallend gelijkvormige, taal- en spelfoutvrije vijfsterrenrecensies van bijzonder tevreden kopers. Preciezer gezegd las ik respectievelijk boze reacties van echte klanten en neprecensies die 4allclients overduidelijk zelf had geplaatst om de temperatuur op de thermometer tenminste uit de meest Arctische regionen op te stuwen.

Ik kreeg het ineens heel warm, en niet omdat de geest van kerstmis over mij vaardig werd. Ik kreeg het nog warmer toen ik op de website in mijn klantenaccount probeerde in te loggen maar dat niet bleek te kunnen, omdat ik daar een klantnummer voor nodig had dat ik niet had gekregen. Het enige dat ik kreeg was een kale mail met een bevestiging van betaling. Geen woord over waarvoor ik had betaald of wanneer ik het mocht verwachten. Gelukkig vermeldde de site ook nog iets anders: zolang bestellingen niet in de verzendprocedure zitten, kunnen ze worden geannuleerd. Mijn besluit was snel genomen.

“Welkom bij de klantenservice van 4allclients. Dit informatienummer kost 45 eurocent per minuut, met een maximum van 22 euro 50.” Was dat een dreigement? Maar ik had geluk, ik was nummer één in de rij.
“Goedemorgen meneer, wat kan ik voor u doen?”
“Uhm, ik heb gisteravond een Wacom tablet bij jullie besteld; die wil ik graag annuleren.”
“En wat is het bestelnummer?”

Ik geef het gevraagde. Aan de andere kant gaat het rammelderammeltyptyp…

“Nee meneer, die bestelling zit al in de verzending en kan niet meer worden geannuleerd.”
“Oh. Ok. Zit in de verzending, dus dan heb ik ‘m morgen in huis?”
“Uitlevering staat hier voor begin volgende week meneer.”
“Hm. Nou, in dat geval laat ik het erbij. Heeft u trouwens mijn klantnummer voor me, dan kan ik in elk geval volgen hoe het ermee staat.”
“Zal ik u de factuur sturen, daar staat alle informatie in?” Ze zegt het op een toon alsof me een uitzonderlijke dienst bewezen wordt.
“Graag!”

Later die dag log ik, nu gewapend met mijn klantnummer, in op de site van 4allclients. Opnieuw krijg ik het heel warm. Winkelen bij 4allclients is beslist aan te raden voor koukleumen. Want wat staat daar, bij de tracking informatie? “Verzenddatum: 24-12-2008”. Kerstavond. Dat betekent dus dat ik mijn tabletje op zijn vroegst 27 december kan verwachten, en waarschijnlijker nog op maandag 29, want pakketten op zaterdag dat doet TNT nog maar zelden sinds ze klantgericht is geworden. En op maandag helemaal niet, nu ik erover nadenk. Dinsdag 30 dus, dan is de vakantie alweer zowat voorbij. Als ik bij Wacom besteld had, had ik het ding een dag later in huis gehad. Briesend hamer ik het klantenservicenummer maar weer in mijn telefoon. Vier wachtenden dit keer.

4allclients, waarmee kan ik u helpen?”
“Hallo. Ik heb vanmorgen met uw collega gebeld over een bestelling die ik gisteren heb gedaan en die ik wilde annuleren. Dat kon niet zei zij, want de bestelling zat al in de verzending. Maar nu zie ik in mijn tracking informatie dat het pakket pas volgende week woensdag wordt verstuurd. Dus ik wil alsnog graag annuleren.”
“En wat is het bestelnummer?”
(…rammelderammeltyptyp)
“Sorry meneer, die bestelling kan niet meer worden geannuleeerd.”
“Waarom zou dat niet kunnen? Op uw site staat dat bestellingen kunnen worden geannuleerd zolang ze niet verzonden zijn. En deze is voorlopig nog niet verzonden.”
“De bestelling kan niet geannuleerd worden meneer.”
“Natuurlijk kan dat wel.”
“Meneer, ik kan de bestelling niet annuleren, ik heb het scherm voor me, er staat, ‘bestelling kan niet worden geannuleerd’.”

Ik heb ineens de indringende gewaarwording te zijn beland in een sketch uit Little Britain. Ik heb de real life Carol Beer aan de lijn. “Computer says no…”

“Luister, het is heel simpel. U verstuurt dat artikel niet en stort mij mijn geld terug, klaar.”
“De bestelling kan niet worden geannuleerd meneer. Als u wilt annuleren moet u er op tijd bij zijn.”
‘Hallo zeg, ik heb de bestelling pas gisteravond gedaan! Hoe op tijd moet ik wezen?”
“Sorry meneer, de bestelling kan niet worden geannuleerd.”
“Dit is belachelijk. Op uw site staat dat de levertijd maximaal drie dagen is, en ik zit dadelijk anderhalve week wachten. Dat is misleidend, en dat geeft me minstens recht om te annuleren.’
“Hoezo meneer? Volgens mijn gegevens gaat de bestelling dinsdag in de verzending, dan hebt u hem woensdag in huis.”

Ook dat nog. Heb je je net lekker opgefokt, gooit zo’n juffrouw er dit soort deflatoire informatie tegenaan. Het moest niet mogen. “Dat is iets anders dan wat hier staat,” probeerde ik nog amechtig, maar ik voelde de fut eruit gaan. Al mijn welverdiende verontwaardiging vloeide heen als een Groenlandse gletsjer. Een klein, gemeen stemmetje ergens in mijn achterhoofd maakte me opmerkzaam op het feit dat ik natuurlijk niet echt boos was op 4allclients maar vooral op mezelf en mijn eigen impulsieve stommiteit.

Sedertdien is er op wonderbare wijze in mijn trackinginformatie een annuleerknop verschenen die er eerder niet was. Ik denk dat mijn Hengelose vrienden dat expres gedaan hebben om mij een beetje te plagen. Want als je erop drukt verschijnt alleen maar de tekst: ‘Not Found. The requested document was not found on this server.’ Maar ik laat me niet gek maken. Ik leun achterover en wacht op woensdag. Als die dag tabletloos verstrijkt, en daar houd ik terdege rekening mee, dan mag ik weer lekker boos worden, en hartstikke terecht. Dat doet een mens goed in deze dagen van vrede op aarde.

zondag 21 december 2008

Klankschoon

In het land van de muziekkritiek en de gevestigde deskundige liefhebbers verbaas ik me er telkens weer over hoe onbelangrijk men over het algemeen de geluidskwaliteit van een opname vindt. Lees een high brow muziekblad als Gramophone erop na en je zult zien dat de meeste recensenten aan de kwaliteit van een geluidsopname nauwelijks een woord vuilmaken. Sterker nog, er wordt enigszins hoofdschuddend neergekeken op luisteraars die daar wel belang aan hechten, en luisteraars die er onbeschaamd veel belang aan hechten worden met opgetrokken neus in de hoek gezet als ‘alleen maar audiofiel’. Zulke mensen geven niet echt om de muziek, die willen alleen maar gekieteld worden door de technische hoogstandjes van hun apparatuur.

De echte kenner daarentegen zal je zonder blikken of blozen een mono-opname uit de jaren veertig, die klinkt alsof ie niet naast maar ín een knapperende open haard is opgenomen en ingespeeld werd op met prikkeldraad bespannen triplexviolen, aanprijzen als de beste uitvoering ooit van betreffend werk. Hoe ouder hoe beter. Men biedt tegen elkaar op. Het oeuvre van dode componisten komt kennelijk pas echt tot leven als we het horen van ensembles wier leden ook allemaal alweer een tuintje op hun buik hebben (auteursrechtelijke noot: die laatste wending is vrij naar het Nijmeegs, waar ongure types de retorische vraag ‘moj je ’n tuun op de buuk?’ bij wijze van dreigement plegen te hanteren).

Ik begrijp dat niet. Ik vind de klankkwaliteit van muziekopnames uitermate belangrijk, en om een heel simpele reden: muziek is geluid, en alleen maar geluid. Alles wat door mankementeuze techniek aan nuance, dynamiek en realisme verloren gaat doen we de componist tekort. Als Mahler schrijft Mit höchster Kraftentfaltung dan wil ik die krachtontplooiing in zijn volle glorie horen, en niet worden overgeleverd aan mijn eigen fantasie terwijl een of andere antieke opname me in de steek laat omdat die pijnlijk tegen zijn laaghangende dynamische plafond botst. Ik hunker naar fluisterzachte ppp’s, doorzichtigheid en fijne klanknuances – de componist heeft ze toch niet voor niets opgeschreven?

Wat onze echte kenners doen is zoiets zeggen als dat het niet uitmaakt of je naar “Gezicht op Delft” kijkt zoals het er hangt, of door een plaat matglas. Natuurlijk, het blijft een even mooi schilderij, maar in het laatste geval kan ik dat niet echt zien, dan weet ik het alleen van horen zeggen. We willen niet als door enen spiegel in ene duystere rede staren, we willen zien van aangezicht tot aangezicht. Het lijkt me onzin te menen dat luidsprekers nog iets anders doen dan de lucht trillend in beweging zetten, dat zij op ondoorgrondelijke wijze een soort geheimzinnige, alleen voor ingewijden te bespeuren quinta essentia uitscheiden die de krakkemikkige klankrealiteit overstijgt en waarin het ware hart van de muziek besloten ligt.

Hoewel, nu ik erover nadenk… Misschien is dat toch wel ongeveer hoe het gaat. Alleen komt die kwintessens niet met de klanken mee uit de luidspreker. Ze bestaat daarentegen in de verhalen die de ingewijden elkaar vertellen over bepaalde opnames, bepaalde vertolkers: gelovige leerstellingen die je moet onderschrijven voordat je tot het heilige der heiligen van de Kenners kunt toetreden; rijke mythologieën die zich vestigen in het hoofd van de gelovigen en die tot leven worden gewekt door de opname. De diepe esthetische ervaring die volgt komt niet voort uit wat feitelijk gehoord wordt, maar lag al kant-en-klaar te wachten, een duveltje in een doosje waarvan de geluidsgolven alleen maar het deksel hoefden op te tillen.

Priemend

Groot nieuws. Twee tot de macht drieënveertigmiljoen honderdtwaalfduizend zeshonderdnegen minus één is een priemgetal. Om precies te zijn, het eerste bekend geworden priemgetal dat uit meer dan tien miljoen cijfers bestaat. Als je het uit je hoofd wilt leren om bijvoorbeeld een doodlopend oudjaarsfeestje weer wat leven in te blazen, hier kun je het in zijn volle glorie bewonderen. Pas op, ook al is het maar platte tekst, de download is niettemin 16MB groot...

maandag 8 december 2008

Misdenk

Dacht ik altijd dat Australië het land was van vrijbuiters en rauwdouwers, heb ik het weer mis. Natuurlijk had ik wel vermoedens dat het normen- en waardenstelsel enigszins was bijgesteld sedert de dagen dat Down Under een criminelenkolonie was, maar dat men nou meteen zou gaan meedingen naar het wereldkampioenschap fatsoensrakkerij, nee, dat kwam toch tamelijk onverwacht. De gedane gooi is echter indrukwekkend. Vandaag werd een Australiër veroordeeld tot 1500 euro boete en een proeftijd van twee jaar omdat hij plaatjes in bezit had waarop de kinderen Simpson, u weet wel, het volstrekt fictieve en niet bijster realistisch getekende kroost van Homer en Marge uit Springfield, dingen met elkaar aan het doen waren die kinderen gewoonlijk niet geacht worden te doen.

De argumentatie van de rechter: “Als dit echte kinderen waren geweest, zou het hier om een van de zwaarste misdaden in ons rechtssysteem gaan.” Voorwaar, de bioscopen in Australië gaan zware tijden tegemoet. Al die moord en doodslag die aanhoudend over het witte doek vliegt, dat kan natuurlijk helemaal niet! Als dat echte mensen waren in plaats van acteurs zou het om de zwaarste misdrijven gaan die het Australische rechtstelsel kent! En hebt u wel eens goed naar een Tom en Jerry cartoon gekeken? Misdadig gewoon! Ook het lezen over onoorbaar gedrag dient sterk ontmoedigd te worden. Agatha Christie? Een poel van verderf! Mensen mochten eens op ideeën komen!

Een ver-van-mijn-bed-show denkt u, daar bij onze antipoden? Dan zou ik uw cartooncollectie maar eens fluks nakijken. In Nederland is evengoed de wet op de kinderporno opgerekt zodat zij nu ook virtuele afbeeldingen omvat, waaraan geen echte kinderen te pas zijn gekomen. Met de Simpsons kom je hier nog weg, want in tegenstelling tot de Australiërs vereist de Nederlandse wetgever wel een bepaalde mate van realisme voordat de afbeelding strafbaar wordt. Vier vingers is niet genoeg, zo vermoeden we, maar wat verder de maatstaven voor werkelijkheidswaarde zijn blijft rijkelijk in het ongewisse. Tot enige vervolging heeft de wetswijziging dan ook tot op heden niet geleid, want in de praktijk denken rechters en officieren van justitie wel drie keer na voordat ze zich wagen aan een glijpartij op deze morele zeephelling. Niet alleen moet de afbeelding namelijk een voldoende graad van realisme hebben, bovendien moet worden aangetoond dat het virtuele slachtoffer ‘kennelijk’ jonger is dan 18 jaar. Ga er maar aan staan. Als de cartoonist er geen paspoort bijgetekend heeft ben je nergens.

Natuurlijk kun je je diepgrondig af gaan zitten vragen waarom sommige mensen zonodig Bart en Lisa Simpson willen bewonderen in standje zevenhonderdachtentwintig (de Spaghettischotel) uit de Kama Sutra; maar even diepgrondig kun je je afvragen waarom we ons daar druk over zouden maken; en nijpend dient zich daarnaast de vraag aan waarom de film-serie Saw, waarin mensen in smakelijk close-up op de meest godsonmogelijk gruwelijke manieren naar het leven worden gestaan, al aan zijn vijfde, drukbezochte aflevering toe is, alsmede de vraag waarom we ons daar in het geheel niet druk over maken. Je kunt verder allerlei theorieën ophangen over hoe consumptie van dergelijk materiaal aanzet tot handelen in de geest ervan, alleen maar om te ontdekken dat daarvoor ieder greintje bewijs ontbreekt. De bottom line blijft over, en klinkt vertrouwd: Die Gedanken sind frei. De overheid kan en mag geen gedachtenpolitie zijn, de wereld van de fantasie, hoe verknipt de fantasie ook is, is een soevereine vrijstaat die ons allemaal soelaas biedt.

Mocht een overijverige rechter straks toch een virtuele kinderpornozaak op zich nemen, dan zou ik willen voorstellen daarin ook virtueel te straffen, en de dader zijn geldelijke boete te laten voldoen met gephotoshopte bankbiljetten.

Oud en nieuw

Vergaat het anderen ook zo, vraag ik me af; dat componisten in en uit de gratie raken, of misschien beter gezegd binnen gehoorsafstand komen en zich er dan weer uit verwijderen, sommigen in cycli van jaren, anderen van maanden – als kometen in een muzikaal zonnestelsel? Er zijn in mijn geval maar heel weinig componisten die altijd aan de hemel staan; zo weinig, nou ik erover nadenk, dat het er eigenlijk misschien maar één is, Beethoven, die als ik de beeldspraak naar zijn uiterste consequentie voer dan de zon moet zijn in mijn muzikale universum. Dat laat altijd nog ruimte voor een maan, maar een naam schiet me daarbij maar zo niet te binnen.

Sjostakovitsj, dat is wel zeker, hoort tot de kometen met een meer wijdlopige, elliptische baan. Maar elke keer als hij weer in beeld komt word ik geraakt door dat geteisterde leven, de angstige balanceeract tussen kunstzinnige integriteit en de druk van een politiek systeem dat de muziek voor zijn karretje wilde spannen (je zou soms willen dat onze politiek kunst daar belangrijk genoeg voor vond). Het kan best een jaar geleden zijn dat ik voor het laatst iets van hem hoorde voordat ik recent ineens begraven raakte in zijn strijkkwartetten, en in het kielzog daarvan ook de symfonieën weer langs het firmament zag scheren.

Bijvoorbeeld op deze twee recent verschenen CDs van ons aller Bernhard Haitink, die zich bijna tegen wil en dank een reputatie als Sjostakovitsj-dirigent heeft verworven. Dat komt dan vooral door zijn indrukwekkende symfoniecyclus op Decca, in de jaren ‘70 en ‘80 opgenomen met het London Philharmonic en het Concertgebouworkest. Interessant genoeg dateert ook de ‘nieuwe’ uitgave van de Tiende symfonie uit die tijd; ze werd opgenomen tijdens de BBC Proms van 1986. Vergelijking met de splinternieuwe Vierde uit Chicago laat er weinig twijfel over dat Haitink 22 jaar geleden een geïnspireerder Sjostakovitsj-dirigent was dan hij nu is; en dat komt uit de mond van iemand die de Vierde een beduidend geïnspireerder werk vindt dan de Tiende.

De opname van de Vierde komt met een bonus-DVD onder de titel Beyond the score. Zo heet de serie van preconcert talks waarmee het publiek in Chicago’s Orchestra Hall wordt klaargestoomd voor de noten. Nou ja... Deze bombastische semi-performance bevat hoegenaamd niets dat je veel wijzer maakt over de muziek, maar bombardeert je wel met alle denkbare clichés, die de symfonie bij voorbaat beladen met associaties van marcherende horden, stampende machines, walmende industrie en Stalinistische gruwelen. En Charlie Chaplin slapstick. De makers lijken weinig te beseffen hoe ruïneus zoiets kan zijn. Ik kan Stravinsky’s Les Noces amper meer serieus beluisteren sinds een kennis, daar waar de bruiloftsgasten erg uitbundig worden, meewarig opmerkte “Je zult zo toch moeten trouwen…”. In een interview op dezelfde DVD tekent ook Haitink bezwaar aan tegen deze onzin (terzijde, wat een buitengewoon innemende en ontroerende man is dat toch, nog altijd het verlegen schooljongetje, maar eentje met diepe gronden). Hij onderstreept het overwegend intieme en persoonlijke karakter van dit werk, dat veel vaker zacht dan luid is, al is dat niet de reputatie die het geniet.

Maar in zijn uitvoering gaat hij toch echt een beetje te ver in het benadrukken van de ingetogen en peinzende momenten. Is music dangerous? zo vraagt de ondertitel van de DVD. Het antwoord: niet als je Haitink er zijn gang mee laat gaan. Het tempo grenst bij tijden aan stasis, zodat dit de traagste uitvoering van de Vierde is op CD: ruim 70 minuten waar veel van Haitinks collegae aan 60 genoeg hebben. Wat is dat toch, die neiging van ouder wordende dirigenten om het rempedaal nooit meer los te laten? Natuurlijk, als je langzamer rijdt kun je beter van het uitzicht genieten, maar dan moet er wel iets te zien zijn, en dat valt daar in Chicago best tegen – eerder heerst een grijzige eentonigheid, voor een deel ongetwijfeld veroorzaakt door de nogal ongelukkige akoestiek (of het gebrek eraan). Maar ook de brute momenten die het gemijmer telkens weer aan flarden scheuren klinken veel te beheerst en gepolitoerd – daar moet het brullen en stampen, woeden en krijsen, maar hier blijft het bij heel-netjes-best-wel-hard-spelen. Wat een contrast met de duistere majesteit van Haitinks eerdere, overigens ook al trage, Londonse uitvoering.

Pas in de finale, bij partituurnummer 184, waar de Vierde voor de eerste en enige keer in onversneden, tomeloze blijdschap uitbarst breken Haitink en zijn spelers eindelijk door hun remmingen heen. De bizarre reeks van parodistische walsen en marsen die volgt is prachtig gedaan en fonkelt van geestig detail. En ook de cataclysmische nepclimax net voor het coda is indrukwekkend – dit is een van de weinige opnames waar je de terugkeer van de treurmars die de Finale opende daadwerkelijk kunt horen in de koperen diepten onder al het duizelingwekkende tumult van ostinato pauken en krijsende houtblazers. Daarna mist ook het eindeloos eenzame coda, met zijn verre donder en zijn verwaaide Last Post, zijn effect niet – wat een geniale vondst toch, om de celesta nog net, in de allerlaatste maten, te laten wegbreken uit de kluisters van c klein, zodat wat lang een voltrokken tragedie lijkt op de valreep verandert in een enorm vraagteken.

In de Tiende wordt van heel wat dikker hout planken gezaagd en valt er over gebrek aan power niet te klagen. Alleen jammer dat ook daar de ongelukkige akoestiek, van de Royal Albert Hall ditmaal, roet in het eten gooit. Waar het hard moet gaat het hard, en met een lekkere, vette, diepe bas, alleen gaan nogal wat belangrijke melodische details daarin helaas roemloos ten onder. Zodra het stiller wordt trekt de orkestklank zich schuchtertjes terug in ijle verten en is het soms moeilijk het gevoel van contact met de muziek te bewaren. In de editing room is iemand niet helemaal wakker geweest denk ik, want het linker- en rechterkanaal staan verkeerdom op de CD.

Maar het mag, zeker naar het einde toe, de pret niet drukken. Daar is het effect beslist meeslepend, met juichende hoorns die het fameuze, eindeloos herhaalde D-Es-C-H onbehouwen de zaal inslingeren, en een slotgalop die klinkt alsof de bedachtzame Haitink zich te buiten is gegaan aan een flinke snuif speed. Het applaus krijg je er ook bij, dat viel niet weg te redigeren want het barst al los voordat de laatste noot verklonken is. Niet voor dagelijks gebruik al met al, eerlijk gezegd een wrattenzwijn van een CD, maar best te hebben die ene keer in het jaar dat de Sjostakovitsj-komeet langs de hemel trekt.

zondag 7 december 2008

Statistiekemerds

Jane Goldman is een hippe, eigentijdse meid met een fluorescerende haarspoeling en een neuspiercing bovendien; een kranige tante die je zo ziet uitspatten in het wildere uitgaansleven, u weet wel, waar het best leuk is als je maar de goeie drugs achter de kiezen hebt, en die zich zeker niet met een kluitje in het riet laat sturen. Het is dan ook aanvankelijk wat verrassend dat juist zij zich heeft toegelegd op het kritisch onderzoeken van paranormale fenomenen, want afgezien van haar overstelpende, gul geëtaleerde wiebelboezem is er aan Jane helemaal niets dat naar het bovennatuurlijke zweemt. Jane Goldman Investigates wordt daardoor natuurlijk alleen maar fascinerender TV.

(Jane is overigens ook, maar dat terzijde, de wederhelft van TV-presentator Jonathan Ross, die recent de nationale schande van het Verenigd Koninkrijk werd nadat hij in een radioprogramma onnette telefoontjes had gepleegd naar acteur Andrew Sachs, u beter bekend als Manuel uit Fawlty Towers. Ross had op Sachs’ antwoordapparaat de boodschap achter gelaten dat zijn partner in crime, komiek Russell Brand, van bil was gegaan met Sachs’ kleindochter – een inderdaad onsmakelijke suggestie zoals iedereen kan betuigen die Brand wel eens heeft gezien. De kleindochter in kwestie, Georgina Baillie, was diep in heur frêle kuisheid geraakt, maar kon verder niet rechtstreeks reageren omdat ze op tournee was met haar dansgroepje, The Satanic Sluts. Het in-keurige meisje treedt daarin op onder haar artiestennaam, Voluptua. Enigszins verrassend bijkt overigens dat het niet zo is dat ze niet stout is geweest met Brand, het was alleen niet de bedoeling dat opa dat wist. De Engelsen zijn, zo zie je maar weer, grootmeesters in het schandaalmaken uit niets. Maar dat, nogmaals, terzijde).

Onlangs was onze ondernemende Jane, misschien ter afleiding van de familieperikelen, op onderzoek uit in de Old Queen’s Head Pub in Islington, een oude uitspanning die behalve door de gebruikelijke binge drinkers ook gefrequenteerd wordt door het in Engeland min of meer verplichte spook, in dit geval de geest van een klein meisje dat in een wapperende jurk door de gangen rent. Maar die details waren Jane onbekend, althans, dat beweerde ze bij hoog en bij laag en waarom zouden we iemand met zo’n eerlijke haarkleur niet geloven? Ervan uitgaande dat Jane inderdaad niet even op internet had gespiekt was het best indrukwekkend dat ze, op geleide van een medium, helemaal vanuit haar eigen intuïtie kwam aanzetten met precies dit beeld, van een klein meisje in iets fladderend wits. Spooky!

Maar nu komt het. Pal nadat Jane haar intuïtieve beschrijving van het spook had gecompleteerd, en nadat het medium, dat het natuurlijk weten kan, had bevestigd hoe precies dit beeld klopte, verscheen een buitengewoon intrigerende tekst in beeld. Die luidde: “De kans om dit spontaan goed te raden is 1 op 15.000”.

Huh?

Daar word ik nieuwsgierig van. Wie heeft dat uitgerekend, en hoe dan wel? Als je spontaan moet raden naar wat er rondspookt in een oude pub, welke 15.000 opties doen zich dan voor? Ik zou zo op het eerste gezicht denken dat het aantal mogelijkheden een stuk beperkter is. Spoken worden namelijk, weet ik als trouwe fan van Jane en andere paranormale informatiebronnen, vrijwel zonder uitzondering beschreven als menselijke gedaantes. De enige details die Jane intuïtief toevoegde waren de jeugdigheid van de verschijning, de fladderigheid van het jurkje, en zijn kleur. De opties laten zich dan snel aftellen. De menselijke gedaante kan een man zijn of een vrouw. Ik weet niet hoe scherp afgetekend mediamieke visioenen zijn wat betreft leeftijd, maar laten we zeggen dat het kan gaan om een kind, een adolescent of jong-volwassene, een volwassene of een bejaarde. Twee geslachten maal vier leeftijden, dat zijn acht mogelijkheden, nog lang geen vijftienduizend. Aangezien de kleding niet nader werd gespecificeerd dan zijnde fladderend hoeven op dit punt niet meer dan twee opties te worden toegevoegd, namelijk fladderend en niet-fladderend. Tweemaal acht is zestien, nog bijna duizend keer te weinig, en dan zijn we al gul want hoe groot is de kans dat een mannelijke geest in een Engelse pub zich in een fladderend gewaad vertoont? Zo’n genezijder wil toch niet voor een astrale travestiet worden aangezien!

Rest de kleur. Natuurlijk is het aantal nuances daar eindeloos, maar is het aantal kleuren dat een mens spontaan benoemen kan dat ook? Lijkt me niet. Het lijkt me dat we dan al heel, heel erg royaal zijn als we uitgaan van de 216 standaard websafe kleuren. Maal zestien is 3.456, nog steeds bijna vijf keer te weinig om aan die raadselachtige kans van 1 op 15.000 te komen. En dan vergeet ik gemakshalve maar even dat de kleur wit traditioneel met spoken geassocieerd wordt en dus vanzelf al een grotere kans maakt dan andere kleuren om spontaan genoemd te worden door iemand die moet raden naar de kenmerken van een huisspook.

Al met al lijkt me de kans dat de kijker hier bedot wordt ongeveer 1 op 1. Intuïtie en statistiek hebben altijd al een moeizame verhouding gekend.

dinsdag 2 december 2008

Heengegaan

Richard Hickox voelt als een oude bekende. Zijn joviale, vierkante kop heeft me toegelachen vanuit meer CD-boekjes dan ik ooit heb willen tellen. Maar ja, onder zo'n massieve kop zit natuurlijk een soortgelijk lijf, en dat is niet goed voor je hart, ook niet voor zo'n groot muziekhart als dat van Hickox. Dus nu is hij dood.

De liefhebber van Engelse muziek wordt door de Nederlandse concertprogrammeurs harteloos aan zijn lot over gelaten. Een heel, heel enkel stukje Britten of Elgar wil misschien nog door de mazen van het net glippen, en dat gaat dan zelden verder dan de Sea Interludes respectievelijk het Celloconcert en de Enigma Variations. The Planets van Holst maken ook nog een kansje, vooral omdat amateurorkesten zich daar graag aan wagen als ze eens echt uit hun bol willen gaan. Het Gelders Orkest programmeerde ooit, in een daad van woeste anglofilie, de Eerste Symfonie van Walton (geweldig, met die knallende, door twee slagwerkers geslagen paukencascades aan het eind!) maar trok zich daarna weer schielijk terug in een veilig ijzeren bastion van Tsjaikovski, Beethoven en Brahms. Ik heb zelfs, ooit, lang geleden, in het Concertgebouw Vaughan Williams' Sea Symphony gehoord, een ervaring zeldzamer dan een gecombineerde theevisite bij u thuis door de paus en de koningin.

Maar Alwyn, Brian, Rubbra, Delius, Bax, Arnold, Tippett, Bantock, Bridge, Simpson, Moeran, de rest van Holst, de rest van Elgar, de rest van Walton, de rest van Vaughan Williams, en de rest van al die andere Engelse toonkunstenaars? Nergens te bekennen. Geen noot. De CD is de enige route om deze componisten te leren kennen, die met elkaar in hun muziek een kwaliteit vertegenwoordigen die in geen enkele andere muziek precies zo te vinden is, een kwaliteit die bijna geen naam te geven is maar die iets te maken heeft met mistige valleien, verwaterde zonsopgangen, koele verten, druïdische mysteriën, pastorale groengebieden, avondlijke mijmeringen, een agnostische religiositeit, in een woord, Engelsheid. Het was die muziek bij uitstek waar Richard Hickox zich sterk voor maakte – al draaide hij zijn hand ook niet om voor authentieke Haydn.

En nu is hij dood, zomaar ineens, 60 jaar jong, te vroeg zelfs om een dubbel en dwars verdiend ridderschap aan zijn naam te verbinden - midden in de opnames van Holst's Choral Symphony, een werk waarvan een nieuwe CD smachtend tegemoet werd gezien en er nu waarschijnlijk toch weer niet komt. Hickox is, hè bah, was, een ware Saint George die de draak van de verwaarlozing rigoureus heeft verjaagd uit componerend Albion. Niet alleen maakte hij must-have opnames van Peter Grimes en het War Requiem, hij kwam ook met duizelingwekkend prachtige Arnold-lezingen en een set van volledige Alwyns, om over de eindeloos fascinerende, langverloren oerversie van Vaughan Williams' Londonse maar te zwijgen. Zijn opname van Holsts Cloud messenger etst de sferen en melodieën obsederend in je kop en doet je afvragen waarom dat werk niet twaalf keer per jaar wordt uitgevoerd, en hetzelfde geldt voor de Hymn of Jesus, die heus heel anders klinkt dan zijn onuitstaanbaar suikerige EO-titel doet vermoeden. En alsof dat allemaal niet genoeg was gaf hij ons ook nog alle symfonieën van de onuitsprekelijke Rubbra, waaronder een koel-fonkelend juweel van een Vierde met enkele van de meest magische openingsbladzijden ooit gecomponeerd.

Waar moet het heen met de Engelse muziek, en waarheen moet de liefhebber van Engelse muziek nu deze maestro zijn wapenbroeder Vernon Handley zo veel te haastig achterna is gesneld?

zondag 30 november 2008

Respect

Wetenschapsfilosofen Herman de Regt en Hans Dooremalen schreven een boekje met de treffende titel Wat een onzin!. Daarin stellen ze zonder pardon alle abracadabra aan de kaak waar onwaarschijnlijke hordes landgenoten zomaar klakkeloos in geloven, van Dr. Pims zogenaamd wetenschappelijk bewezen leven na de dood tot Derek Ogilvie’s zogenaamde contact met overledenen. Reden voor De Volkskrant om de heren academici in een interview nog wat nader aan het woord te laten. Het resultaat was voorspelbaar. In de ingezonden brieven rubriek buitelden de zweveriken over elkaar heen om deze onbestaanbare wetenschappelijke arrogantie eens goed aan de kaak te stellen.

Wat daarbij vooral pijnlijk in het oog springt is het onwaarschijnlijk primitieve denkniveau van de briefschrijvers. Elektriciteit kun je niet zien en bestaat toch ook? zo werpt Nico Sjerps uit Amstelveen in de strijd. Je vraagt je af wat zich afspeelt in de oersoep tussen ’s mans oren. Elektriciteit kun je niet zien en bestaat tóch, spoken kun je evenmin zien en bestaan dus ook, dat is de kennelijke achterliggende redenering. Meneer Sjerps vergeet even dat om de vraag te beantwoorden of elektriciteit bestaat, hij alleen maar op een lichtknopje hoeft te drukken. Je kunt elektriciteit weliswaar niet met je ogen zien, maar we kunnen haar opwekken, manipuleren, meten en geleiden; we kunnen tot in de finesses voorspellen hoe ze zich zal gedragen. Zodra meneer Sjerps een spook heeft gevonden waarvoor hetzelfde geldt, mag hij terug komen.

Maar dat is niet het ergste uit zijn brief. Het ergste is de neerbuigende Überlegenheit waarmee hij De Regt en Dooremalen maant niet zo puberaal te doen, maar als heuse volwassenen andere meningen naast de hunne te laten bestaan en te respecteren. Nico Sjerps wil respect voor mensen die in onzin geloven. In dit arrogante staaltje zelfoverschatting gaat een drogreden schuil die paranonsensadepten met graagte hanteren: de wetenschappelijke kijk op de wereld is ook maar een mening, en alle meningen zijn evenveel waard.

Echt waar? Dat de aarde om de zon draait, een kwestie van opinie? Dat elektriciteit bestaat, het is maar wat je gelooft, als je denkt van niet doet je lichtknopje het niet meer?

Je vraagt je af wat deze mensen eigenlijk voor de geest staat als ze aan wetenschap denken. Maar dat het weinig te maken heeft met wat wetenschap is, dat is wel zeker. De wetenschap, immers, doet niet veel anders dan vragen, ‘hoe weet je dat zo zeker?’ en ‘waar is je bewijs?’. In belangrijke mate is zij niet meer dan geïnstitutionaliseerd gezond verstand. Hoogstens is ze wat secuurder in het onderzoeken van bewijsstukken en het verkennen van alternatieve verklaringen. Als meneer Sjerps nu beweert dat spoken bestaan, of dat aliens ons bezoeken, of dat bomen zielen hebben, of dat Bigfoot door de Amerikaanse wouden zwerft, wat is er dan zo puberaal en respectloos aan om te vragen, ‘hoe weet je dat zo zeker?’ en ‘waar is je bewijs?’. Helemaal niets, natuurlijk. Maar meneer Sjerps en zijn kornuiten vinden zulke vragen erg vervelend omdat ze voelen dat er meer is, maar eigenlijk niet zo goed kunnen uitleggen waarom - en bewijs, dat hebben ze al helemaal niet. Sjerps & Co. vinden het gewoon fijn om te geloven wat in hun kraam te pas komt. ‘Spiritueel’ noemen ze dat, met het meest uitgewoonde woord in de Nederlandse taal. Mij lijkt ‘puberaal’ nog teveel eer, dit is ruimschoots prepuberaal, het is infantiel.

Maar ja, als ik dat beweer ben ik natuurlijk ook zo’n ‘fundamentalistische’ wetenschapper die ‘de waarheid in pacht heeft’. Het is nog nooit in meneer Sjerps schemerige hoofd doorgedrongen dat de wetenschap wel de laatste wereldkijk is die in waarheden grossiert – dat kun je over het algemeen veel beter aan religies en gelovigen overlaten. Wetenschap verzamelt bewijzen, ontwerpt op basis daarvan theorieën over de werkelijkheid, en verwerpt die weer wanneer waarnemingen worden gedaan die niet met de theorie stroken. Sterker nog, met welhaast masochistische vastberadenheid wordt gezocht naar situaties die de theorie ontkrachten. Wie begrijpt hoe dat werkt, en dat doet Nico Sjerps beslist niet, evenmin trouwens als Peter van der Wurf uit Geldrop, begrijpt ook dat wetenschappers nooit zullen beweren dat ze hebben bewezen dat iets niet bestaat. Meneer van der Wurf uit Geldrop slaat een zielig modderfiguur met zijn ironisch bedoelde ‘Chapeau!’ voor de wetenschappers die eindelijk hebben bewezen dat God niet bestaat, noch een leven na de dood.

Bewijzen dat iets niet bestaat is namelijk onmogelijk. Stel u een wezen voor dat u lachwekkend absurd voorkomt, echt, u mag er van maken wat u wilt, paarse stippen, gifgroene kippenpoten, zes paar vlindervleugels, geneigd in paringstijd luidkeels aria’s te zingen uit Lucia di Lammermoorhave a ball, maar zorg dat het iets is waarvan uw geestelijke gezondheid en uw goede smaak het u onmogelijk maken te geloven dat het bestaat. En vraagt u zich nu eens af hoe u een ander gaat bewijzen dat dit vreemde, verrassend muzikale wezen feitelijk niet bestaat. Daar kunt u heel lang over nadenken, het gaat u niet lukken. Maar u zult wel merken dat u met een grote mate van waarschijnlijkheid aannemelijk kunt maken dat het niet meer dan een fictie is. Er bestaan bijvoorbeeld geen consistente, onafhankelijke waarnemingen van. Het is nooit gefotografeerd. Nooit is een noot gehoord, laat staan op band vastgelegd, van zijn doorleefde Regnava del silenzio, zelfs niet door die Italiaanse expeditie die, verdwaald in de Boliviaanse jungle, toch hunkerde naar iets te eten en een paar maten Donizetti...

Kijk, het is zo. Mensen mogen geloven wat ze willen. Maar zodra gelovigen beweren dat hun overtuigingen over meer gaan dan alleen hun eigen subjectieve beleving, dat zij daadwerkelijk iets zeggen over de werkelijkheid buiten hun hoofd, over de objectieve werkelijkheid van de kosmos, dan mag de wetenschap vragen, ‘hoe weet je dat zo zeker?’ en ‘waar is je bewijs?’. En dan mag de wetenschap (en het gezond verstand) bij gebrek aan enig deugdelijk bewijs ook vaststellen dat er heel weinig reden is om aan te nemen dat echt sprake is van meer dan een hersenspinsel, een wens die weer eens een gedachte op de wereld heeft geschopt. Zodra een of andere zweverik een betere manier gevonden heeft om fabeltjes van feiten te scheiden hoor ik het graag.

Korsakov

Zelfs het koor en het orkest deden mee in de ovatie voor de maestro, dus ik zal het allemaal wel verkeerd hebben gehoord. Maar de Mahler II die mij zonet uit de Londense Barbican werd voorgeschoteld op BBC Four klonk me allerminst bevredigend in de oren. Net als al die eerdere Mahlers van Gergiev. Is deze man echt een groot dirigent, of toch een mythe die zijn eigen leven is gaan leiden? Zijn dirigeertechniek is ongeveer die van een virtuele stereotorendirigent, en kent grofweg drie standen: orgeldraaier met Korsakov, vliegtuigloods met Korsakov, en geschrokken nicht (handjes achterwaarts fladderend boven de schouders).

Qua interpretatie is het devies ‘zo snel als het maar kan, maar langzaam waar de componist het snel wil hebben’. Breng in die grote lijn een paar excentrieke trekjes aan, sterk overdreven ritenuti, eindeloos uitgestelde slotnoten, en voilà, een muzikale visie is geboren. En een ongelijk pizzicato ook, maar soit. De solotrombone had een ongelukje, de Fernhörner hadden er wat meer, en de uit Rusland ingevlogen alt wàs een ongelukje, al dwong haar creatieve opvatting van het Duits bewondering af, evenals de onverstoorbare rust waarmee ze elke volgende zin wéér te laag inzette. Het koor, tenslotte, gaf hem formidabel van jetje maar was toch ook een moment a wee bit flustered toen de grote Valery geheel zonder Mahlers instemming het tempo nog maar eens een paar tandjes opschroefde voor de grote apotheose.

Alweer een CD die ik niet hoeft te kopen. Altijd iets om dankbaar voor te zijn in deze tijden van recessie en renovatie.

maandag 17 november 2008

Huispijn

Het begon met de jongens van de steigerbouw. ‘Van zessen klaar’ heb ik altijd een mooie maar onbegrijpelijke uitdrukking gevonden, maar tegenwoordig begrijp ik ‘m. Steigerbouwers zijn van zessen klaar. Schilders en timmerlui ook. Daar doe je de deur voor open met beslapen oogjes, rechtovereind staande haren en alle andere symptomen van gebrekkig decorum die gepaard gaan met bruut kortgesloten nachtrust. Ik heb mij inmiddels maar hulpeloos overgegeven aan het drama dat renovatie heet, hoewel sommige frivole types er tv-programma's over maken die de indruk wekken dat het iets leuks is, en hoewel de dichtheid van zulke programma's doet vermoeden dat half Nederland geen groter vreugde kent dan zijn huis overhoop halen - voorwaar, zijn huis helemaal niet heeft om in te wonen maar alleen maar om het voortdurend te verbouwen, te vertimmeren en in de verf te zetten.

Nog geen anderhalf uur en enkele fundamentschuddende boormomenten later (allejezus, ze zetten het ding vast aan de muur! Die gaten stoppen ze straks toch wel weer dicht…?) stond hij er: een ultradeluxe, state of the art inbrekerinklimfaciliteit, ook zeer functioneel als huiseigenaren-gemoedsrustdoder. "Moet van de ARBO hè," legde de ongeschoren ouwe rocker uit die bij mij voor schilder door moet, en stak nog maar eens een vette shag op. Dat heb ìk weer. Toen er bij de achterburen werd geschilderd stond de hele steiger vol met frisse, aantrekkelijke jongetjes in van die leuke witte overalls.

Niet veel later banjerde de timmerman binnen die me na een week al aankijkt alsof ik een ongenode gast ben in zijn huis. Met een meewarige frons deelde hij mee dat hij twee kleine tegenvallertjes was tegengekomen, en dan weet je het wel. Als dat soort lui over kleine tegenvallertjes praten gaat het geheid over geldbedragen ter grootte van een luxe midweek op de Azoren of een beter model flatscreen TV. Inmiddels ben ik de volgende grondbeginselen van het idioom machtig: een 'klein probleempje' is ongeveer vijfhonderd euro; een 'probleempje' komt al snel rond de duizend terecht; en een 'probleem' gaat vanaf zo’n vijftienhonderd.

Nee-zeggen is natuurlijk geen optie, dat weten die handwerkslieden als geen ander, daarom zien ze er altijd zo tevreden uit, met jolige pretoogjes, een welgedane buik en om de twee zinnen een olijke kwinkslag. Zij zijn het die straks op de Azoren zitten, niet ik. Ik zit dan arm als een kerkrat in mijn weliswaar tot hoogglans opgepoetste kerk, waaraan de tand des tijds intussen zijn werk alweer doet omdat de timmerman ook nog wel eens een keer verder wil kijken dan de Azoren.

Maar aan de pluskant, ik heb eindelijk weer een keukendeur die open gaat zonder dat je er gevorderde karatetrucs op moet toepassen, de voordeur blinkt als een spiegeltje, het huis van de buurman begint ineens opvallend verwaarloosd af te steken (gniffel, gniffel), en zowaar, vandaag had mijn ouwe rocker godweetwaarvandaan ook zo'n fris jong schildertje bij zich, knap op een nogal foute RTL4 manier, Men’s Health in de werktas, compleet met zo'n leuke witte overall, en hoewel zo Nimweegs als Mariken niettemin luisterend naar de onwaarschijnlijke pastareclamenaam Roberto.

zondag 16 november 2008

Uitgeboerd

Van de week was ik weer eens een keer uit eten in de Librije. Uit eten zeg ik, maar een avondje bij Jonnie Boer is natuurlijk alleen maar ‘uit eten’ op dezelfde manier als de Taj Mahal een grafzerk is. Het alomtegenwoordige, zwartgejaste personeel dat je vanaf het taxiportier tot nog net niet in het toilet omzwermt, en je plechtige en even zwartgejaste eetgenoten maken al snel duidelijk dat je niet zomaar een restaurantje binnenstapt. Maar dat wist je eigenlijk ook al wel toen je ergens in maart belde om te reserveren en de juffrouw aan de andere kant, tot wie je doordrong na zowaar in de wacht te hebben gestaan, niet alleen zonder stotteren maar op welhaast verveelde toon meedeelde dat de eerstvolgende beschikbare donderdagavond medio november viel.

Maar goed, eindelijk ben je er dan, in de met nouveau riche enthousiasme onder barokke, oeps-ik-heb-iets-verkeerds-gegeten-kleurige glimgordijnen gesmoorde voormalige kloosterbibliotheek waar Nêerlands culinaire Mekka zich verschanst heeft. Waarom in vredesnaam staan er toch gecapitonneerde zwarte matrassen tegen de wand? En wat moet dat rare wiel vol spiegeltjes aan het plafond? Om van die eenzaam in reageerbuisjes neerbungelende rode rozen maar te zwijgen? Eén klein tikje nog en de hele entourage verandert in een compleet ander huis van plezier. Dat dat vast geen toeval is weet elke lezer van het Volkskrant magazine, want die is bij monde van Thérèse meer te weten gekomen over het lustige leven van het succesvolle culikoppel dan hij ooit kan hebben gewenst, en véél meer dan goed kan zijn voor de eetlust van zelfs de meest geharde veelvraat.

De kok is helemaal de nieuwe ster onder de celebrities, Pixar maakt er zelfs al animatiefilms over. Jonnie en Thérèse Boer bewegen zich door hun domicilie met alle verheven air van de jongste generatie televisieadel. Je ziet ze denken: “Kijk, hier ben ik!” en in elk geval dachten alle gasten, wij incluis, “kijk, daar zijn ze!” Gelukkig echter is Thérèse helemaal niet te flauw voor een gezellig babbeltje aan tafel, voordat ze zich gewapend met een peperdure fles wijn weer heen spoedt terwijl wij ons erover verbazen dat de harnasachtige, met vetertjes aaneengeregen constructies waar ze zich zo graag in kleedt niet uit elkaar vallen en hoe ze er zelfs nog opmerkelijk rap in bewegen kan. Rap ging het er sowieso aan toe; door de zaak krioelen genoeg zwarte jasjes en jurkjes om een middelgroot symfonieorkest te stofferen, die met het ernstige soort doelgerichtheid van de chirurg die een incisie maakt de amuses op tafel laten neerregenen, er, met één voet al bij de buren, nog fluks uit een kannetje een exquise soepje of sausje omheen gietend, zonder dat er ooit een misstap, laat staan een botsing te zien is.

En dan is er het eten. Ik bedoel, wat je elders eten zou noemen. Want voorwaar, in de Librije wordt niet gekookt, er wordt kunst gemaakt. Het bord komt er tot je beladen met esthetische, morele, filosofische, psychologische, ja bij tijden religieuze implicaties, hele visioenen van puurheid; geen wonder dat er voor het eten zelf bijna geen plek meer over is. De kok gooit zijn ziel in de kookpot zoals Van Gogh het op zijn doek deed. In een kookwedstrijd op de BBC zag ik onlangs een kandidaat uit de voorrondes geschopt worden met het argument: “ze drukt in haar koken niet uit wie ze is.” Bij Jonnie hebben we zulke twijfels niet. We proeven een pretentieloze boerenjongen, maar eentje die als hij wil kan toveren. Alleen vroegen we ons van de week nu en dan af of hij een Gandalf is of een Hans Klok. Wat een andere manier is om het onzegbare te zeggen… het viel een beetje tegen.

Kijk, erwtensoep blijft erwtensoep, ook al plemp je er een hele herfsttruffel in. Komkommer is komkommer, ook met een glas sake ernaast. En alle kunstsnijwerk en Boerse kookgoochelarij ten spijt, niets smaakt zo onherroepelijk en overstelpend naar zichzelf als rode biet. Nou ja, zuurkool misschien – echt, om die te pimpen heb je heus meer nodig dan twee minuscule konijnennierhelftjes en een blokje ananas.

Zuurkool met ananas, jazeker. Zulke geheide studentenkeukencombinaties schuwt onze Jonnie niet. Volkse, goedkope ingrediënten, daar is hij met alle tegenkeer van de topper helemaal dol op. ‘Puur’ is het toverwoord dat daarbij hoort, de bezwering die je de kans ontneemt te klagen, want als je dat wel doet ben je dus een grofstoffelijke, verziekte decadent. Jij, gast, mag vervolgens je achterban uitleggen dat je een halve theelepel erwtensoep, een regenwormpje tartaar, drie flinters rode biet, een lintje komkommer, een stipje aardappelpuree, een nanogram spek en een culinair gedesintegreerd frutje appeltaart hebt gegeten a raison van honderdvijftig euro. (In letters ja – de Boertjes zijn slimme psychologen; zo ziet het er veel minder eng uit dan 150).

Maar nee, laten we eerlijk zijn; er kwam ook een oester voorbij onder een wolk van zepig schuim. En de onvermijdelijke coquille, natuurlijk, gewikkeld in een gevorderd soort spek. En ook, laten we héél eerlijk zijn, een aantal zaken die ik niet meer met naam noemen kan maar die godsonmogelijk lekker waren. Zo nu en dan weet Jonnie zijn aardse ingrediënten te verwerken tot weelderige zalfjes die smaakpapillen wakker maken waarvan je niet wist dat je ze had. Misschien schuilt daar toch een Gandalf; - maar dan wel een die de gaten stopt met trucs uit de doos van Hans Klok.

Eén ding hadden de gangen onveranderlijk gemeen: het waren allemaal heeeeeel kleine hoeveelheden, waarmee overigens beeldschone, precieuze miniaturen op het bord waren geschilderd die je nauwelijks durfde aan te roeren. Het schampte nu en dan pijnlijk langs het karikaturale af, want zoals iedere rechtgeaarde plattelander die nooit in een gelegenheid als deze is geweest je kan vertellen krijg je in zo’n gelegenheid hele grote borden met bijna niks erop. We vonden het echt een probleem, want nadat je bij je eerste nipje net had kunnen vaststellen dat het lekker was (of biet), was het bij nipje twee alweer gedaan met de pret. Op.

Gelukkig gaan al deze minusculinaire genoegens vergezeld van een onevenredige hoeveelheid erg lekkere wijn zodat je tegen gang drie (nog vijf te gaan) al half lazarus onder de tafel begint te schuiven terwijl het in de zaak allengs opvallend rumoeriger wordt en weer zo’n zwartbejurkt meisje langsflitst om met een rollertje en een gebaar van stil verwijt de broodkruimels en andere culinaire collatoral damage van je tafelkleed te verwijderen. Jasjes gaan uit, wangen gloeien aan, ter hoogte van gang zes zijn de schaterlachen her en der al op het ordinaire af. Tegen de tijd dat de rekening komt (hé, nu wel ineens cijfers) ben je al lang weggedreven op wolken van alcoholische gelukzaligheid en is de gierende slappe lach al wat rest terwijl je achteloos je creditcard te grabbel gooit. De taxichauffeur weet de weg naar Hotel Wientjes en morgen is er weer een dag. Maar met Jonnie zijn we nu wel even uitgeboerd.

zaterdag 8 november 2008

Egotrip

Hoogleraar Derksen van de Nijmeegse Radbouduniversiteit heeft het nu onomstotelijk aangetoond: moderne jongeren worden almaar narcistischer. Derksen is een kenner van het fenomeen, volgens sommige van zijn collega’s because it takes one to know one. De psychologieprofessor (of liever gezegd, zijn projectgroep, maar uiteraard gaat de baas met de media-eer strijken) vergeleek ervaringen van leraren met jongeren van nu en van twintig jaar geleden, en ontdekte dat de hedendaagse scholier veel minder rekening houdt met anderen, egoïstischer is, ongemanierder, luidruchtiger, gemakzuchtiger, en een te optimistisch beeld heeft van zijn eigen kunnen. Dat laatste komt omdat ouders zelden meer bezig zijn met grenzen aangeven of corrigeren, maar daarentegen hun kleine wereldwonder alleen maar in alle toonaarden laten horen hoe geweldig het is. Kinderen worden voortdurend geprezen om niets, zegt Derksen. Hij denkt ook dat er iets mis gaat met de hechting in de jonge jaren, omdat ouders veel afwezig zijn. Ik denk dat het simpeler is: voor ouders die allebei menen te moeten werken om de status van een carrière te hebben, het huis van hun dromen, de tweede auto en de derde vakantie, is het kind ook een consumptiegoed geworden – wanneer ze er eindelijk tijd voor hebben mag het alleen maar allemaal leuk zijn. Net als de reis naar Chili en de nieuwe keuken moet het kind bewijzen hoe goed ze het in het leven doen. Het is een totem van hun geslaagdheid geworden, een pion in hun eigen narcistische project.

Als alle blijmoedigheid en zelfverzekerdheid ten spijt toch duidelijk wordt dat er iets niet goed gaat staat gelukkig een grabbelton vol modieuze diagnoses klaar waaruit naar believen soelaas kan worden geput. Wat je vroeger gewoon een klein ettertje noemde heet tegenwoordig een ADHDer of lijdt aan PDD-NOS. Verzonnen handicaps waarvoor het kind, aldus Derksen, vervolgens ook nog eens beloond wordt met oplossingen die het probleem verdoezelen.

Ik denk dat hij gelijk heeft. Maar dat grote onderzoek had hij zich kunnen besparen. Een ochtendlijk fietstochtje van mijn huisadres naar mijn werk is meer dan genoeg om de narcistische jongere in volle glorie te ontmoeten. Een paar dagen geleden nog: Op het fietspad van het spoorviaduct komen twee meisjes van pakweg vijftien jaar me tegemoet. Tegen de verkeersrichting in nemen ze het pad over de volle breedte in beslag. Ze fietsen zoals alleen zulke meisjes dat kunnen, zó langzaam dat ze net niet omvallen, en ook verder nogal wiebelig omdat ze uiteraard allebei maar één hand aan het stuur hebben; de andere zit, met mobiel, tegen het oor gelijmd. Misschien zijn ze met elkaar aan het bellen? Als de evolutie zijn werk blijft doen is de linkerarm over enkele eeuwen gereduceerd tot een tegen het oor steunende stomp met een GSM-houder aan de pols. Als de evolutie zijn werk blijft doen verstaan we straks elkaars stemmen alleen nog door de telefoon.

In een dergelijke situatie hanteer ik het principe dat wie de verkeersregels overtreedt, zelf de problemen maar moet oplossen die daardoor ontstaan. Helaas echter komt er van dat stoere voornemen bij dit soort meisjes weinig terecht. Er zit namelijk de denkfout in dat de ander zich rekenschap geeft van je bestaan. Ik koerste flink en vastberaden en in een stevig tempo rechtuit maar zag me op het allerlaatste moment alsnog gedwongen schielijk uit te wijken om een frontale aanrijding te voorkomen. De beide tegenligsters keken niet eens. Ik was gewoon lucht.

woensdag 5 november 2008

Yes, he could

Soms is het best fijn om ongelijk te hebben. Vandaag bijvoorbeeld.

Omdat ik gisteren erg gezellig uit eten was en dus veel te veel gedronken had werd ik vanochtend vroeg gestraft met wilde dromen (iets over een vakcongres in een Scandinavische afbraakbuurt vol gevaarlijke hooligans), en met voortijdig ontwaken. Dat laatste heb ik maar ten goede gekeerd door naar de televisie te snellen, net op tijd voor Obama’s overwinningsspeech.

Ach, ik weet ook wel, uiteindelijk is het lood om oud ijzer in die rare tweepartijstaat waar de democratische keuze zich beperkt tot rechts of rechtser en waar fascistoïde vlagvertoon en het aanroepen van god ook door lieden die wel verstand lijken te hebben zonder aarzelen wordt beoefend. Maar een zwarte man in het Witte Huis, dat leek tot vanochtend toch vooral een gimmick van links georiënteerde scifi-blockbustermakers – nu is het echt; of althans half-echt, maar je moet ergens beginnen. Ik was tot mijn eigen verrassing nogal stevig ontroerd.

Wat eigenlijk heel erg is. Heel erg, dat we nog zo ver van huis zijn dat dit iets bijzonders is. Hoe lang nog voordat een openlijk homoseksuele president in het Witte Huis trekt? Of een atheïst? Het gezond verstand heeft nog steeds een lange, lange weg te gaan tot we het punt bereiken waar we eindelijk met zijn allen snappen dat zulke dingen volstrekt buiten de orde zijn. Irrelevant. Ik kan alleen maar hopen dat Obama een dusdanig voortreffelijke leider blijkt dat we zijn kleur langzaamaan vergeten en dat hij de geschiedenisboekjes niet alleen maar haalt als een mijlpaal die helemaal geen mijlpaal zou mogen zijn, die van 'eerste zwarte president'.

De voortekenen zijn niet slecht. Na acht jaar Bush, acht jaar een president die nog het meest lijkt op een opwelling van Tex Avery in een van zijn wildere momenten, zijn de ernst en waardigheid van Obama balsem voor de ziel. Wat een zoete troost biedt de geschiedenis toch, die Dubya en consorten nu rap via het rioolputje van de tijd afvoert naar welverdiende vergetelheid. McCain kan zich terugtrekken in het oudemannenhuis waar hij hoort om met zijn kornuiten te mijmeren over heldhaftige jongensjaren; en Sarah, uit haar Palindroom geholpen, kan weer lekker achter de elks aan, de kids naar hockey brengen, en af en toe over de wateren staren en zich erover verbazen hoe dichtbij Rusland wel niet is.

Zelfs de halfbloed jongen die op het station de Spits uitdeelde kon zijn vreugde niet op en duwde het bewijs onomzeilbaar en met een grijns waarin je een Boeing 747 kon parkeren bij elke gehaaste reiziger in het gezicht: "Obama!!"

zaterdag 1 november 2008

Rijksmuseum wordt Tiffany-filiaal

Circus Hirst is geland. Het Rijksmuseum wil tenslotte ook wel eens een douceurtje in deze bittere tijden van eeuwigdurende verbouwing, en bovendien trekt Hirst, zo meent men daar, een nieuw publiek naar het museum – de waan dat kunst voor iedereen moet zijn en dat iedereen naar kunst moet kijken is maar moeilijk uit te roeien. Hirsts obscene diamantschedel gaapt ons al wekenlang vanuit advertenties aan en nu dan, als u wilt, ook van aangezicht tot aangezicht, van tussen twee bewakers, terwijl u ongetwijfeld benauwd ingeklemd in een menigte mede-kermisgasten langsschuifelt. Een confrontatie met de dood, zegt de kunstenaar ermee bedoeld te hebben, maar dat is een beetje jokken. Als er ooit een bon vivant is geweest is het Hirst wel, en zijn nieuwste eksterfeest heeft net zoveel met de dood te maken als Yab Yum, de André van Duinshow of Robert Schoemacher. Zet For the love of God je aan het denken? Misschien, maar dan toch hooguit over de toestand van de kunst in de 21ste eeuw, en als kunst over de kunst gaat is het net als wanneer journalisten over journalistiek schrijven en schrijvers over schrijverschap: komkommertijd.

Dat Hirst een handige marketeer en een artistieke windbuil is daagt intussen links en rechts wel, ook in de Volkskrant, die toch gewoonlijk best ver wil gaan om esoterische excessen in de kunst te promoten. Het is alleen jammer dat de twijfels over deze potsenmaker vervolgens zes kolommen breed worden uitgesmeerd (waarin de verslaggeefster zich, kennelijk nogal in de war door de ervaring, beklaagt over de extreme eisen die Hirst stelt aan het uitlenen van zijn meesterwerk, zoals een verbod te fotograferen, terwijl dat in mijn ervaring in elk museum van kracht is. De rest, de bewakers en wat al niet, is natuurlijk gewoon onderdeel van de zorgvuldig gemanagede hype, niet anders dan de operadiva die vergulde badkranen eist en elke avond drie sinaasappelen, rechtstreek ingevlogen nadat ze die ochtend zijn geplukt in de voorhof van de Mesquita in Cordoba. Als je maar flink op je strepen gaat staan denken mensen vanzelf dat er iets bijzonders aan de hand is).

Alsof het niet genoeg is doet de zaterdagbijlage er nog een paginagroot interview bovenop, waar de meester onzin uitkraamt van het soort dat zijn veilingstunt heeft bewezen dat alle kunstenaars hun werken direct kunnen verkopen zonder tussenkomst van galleries - alle kunstenaars die Hirst heten, bedoelt hij natuurlijk. Verder laat hij weten dat hij naar zijn eigen oordeel maar vier werken heeft gemaakt die echt goed zijn - 'de rest kun je weggooien', wat hem er niet van weerhouden heeft die rest in plaats daarvan toch maar voor vele tientallen miljoenen te verkopen. Het maakt niet uit, hij kan zeggen wat hij wil, want Hirst weet het als geen ander: àlle publiciteit is goede publiciteit; hij maakt de Volkskrant behendig medeplichtig aan het pimpen van zijn windhandel. Eén tienregelig berichtje was echt meer dan genoeg geweest, want meer zinnigs is er over For the love of God heus niet te zeggen. Maar ja, look who's talking. Pot en ketel.

"Nog nooit lokte een kunstwerk zoveel discussie uit,” blaat de interactieve website die inmiddels geopend is. Want dat is de hele kunst tegenwoordig, discussie uitlokken. Al die zwevende, klikbare talking heads, waartussen zelfs royalty te ontdekken valt en die je ook nog als een zwerm over de pagina kunt slepen, zijn intussen aanzienlijk onderhoudender dan het kunstwerk zelf – mis Ans Markus niet, die de spijker op zijn kop slaat. Jort Kelder was er natuurlijk ook als de kippen bij, je vermoedt dat onder dat strakke velletje de diamanten al readymade op het schedelbot zitten. Jeroen Krabbé vindt de glitterkop ‘een topding', en schrikt er niet voor terug Hirst te vergelijken met Shakespeare, die immers met de woorden van Hamlet de dode schedel van Yorick weer tot iets betekenisvols maakte. En for the love of god, Daphne Bunskoek heeft ook een mening en is ontroerd, wat me helemaal geen goed teken lijkt.

Ziedaar de kunst van Hirst. Zij ontstond niet toen hij die schedel opduikelde, niet toen hij die in platina liet modelleren, en ook niet toen hij hem geduldig beplakte met duizenden diamanten (of, waarschijnlijker, dat in een van zijn zes ateliers door zijn voetvolk liet doen) – de kunst van Hirst ontstaat pas op die website, waar de aangelokte kijkers met elkaar een verhaal bouwen dat van die schedel iets meer maakt dan een smakeloze, dure grap. Ik zeg er niks meer over, want dat mag niet blijkens de website als je het werk niet ‘echt’ gezien hebt. Grijp je kans dus, want 16 december gaat de schedel weer verder, naar (zo lees ik in de krant) 'de grote musea van Parijs, Berlijn, Dubai'. Dubai? Groot museum? Hoe dan ook, dit artefact kan nergens beter op zijn plek zijn dan in die gloeiende, zanderige trog van nieuw geld en dure kitsch - behalve in Las Vegas, misschien. Het akeligste van al is dat me na het beluisteren van vijf of zes van die praathoofdjes op de website ineens het gevoel bekruipt dat ik iets mis en dat ik heel snel naar het Rijksmuseum moet. Kijk, dàt is nou kunst…

woensdag 29 oktober 2008

Viespeuken

Ik word een beetje moe van al die onheilsprofeten op TV. Vandaag was het weer raak. We consumeren met zijn allen in Nederland twee keer zoveel als zou moeten; we gebruiken natuurlijke bronnen zodoende tweemaal sneller op dan Moeder Aarde ze kan aanvullen. Heel erg allemaal, maar dit is toch geen nieuws? Brandstoffen raken op, ijskappen smelten, straks, als de Siberische permafrost verwatert ontsnapt een catastrofale bel methaangas en is het leed helemaal niet te overzien, het is allemaal best heel verschrikkelijk. Als het zo doorgaat zijn we er dadelijk met zijn allen niet meer om er zo’n lekkere janboel van te maken.

Maar het enige dat we doen is erover jeremiëren. We zijn net van die hypochonders die wekelijks naar de huisarts rennen om zich weer eens lekker te beklagen over hoe rot het leven is, maar heus niet van plan zijn maar een vinger op te tillen om het wat minder rot te maken. Klagen is tenslotte veel te fijn. Er is geen regering ter wereld die bereid is de stappen te nemen die echt nodig zijn, en zo’n regering komt er ook niet. Dan moeten we namelijk iets doen wat we niet eens meer in staat zijn te denken: krimpen in plaats van groeien. Minder consumeren en produceren in plaats van meer. Die kredietcrisis is precies wat we nodig hebben, alleen lang niet erg genoeg, maar iedereen schreeuwt moord en brand.

Niettemin, als mensen hun vierde vliegvakantie even laten zitten zijn we eindelijk op de goeie weg; nou de derde en de tweede nog. En niet alleen dit jaar, maar voorgoed. Want daar moet het naartoe. Een quotum op het aantal toegestane vliegmijlen. Eén auto per huishouden, maximaal. Een bovengrens aan het aantal elektrische apparaten dat op één adres tegelijkertijd ingeschakeld mag zijn. Bonboekjes voor energieslurpende apparatuur. Een verbod om je met een auto op de weg te begeven waar minder dan drie personen in zitten. Verplicht werken op fietsafstand van je woning. Vleesprijzen verzesvoudigen. Echt, het is allemaal tamelijk simpel, je wint alleen de verkiezingen niet met zo’n eco-fascistisch programma, want na ons de zondvloed.

Dus gaat dat allemaal nooit gebeuren. We jammeren wel, maar met volle mond, want dat biefstukje smaakt zo lekker. En als het wereldleed ons echt teveel wordt stappen we ter afleiding nog maar eens in het vliegtuig naar Paaseiland of een ander exotisch oord waar weliswaar niks te beleven is maar dat zich wel voortreffelijk leent om de buren de ogen mee uit steken. Dat gaan steeds meer Chinezen, Indiërs en Brazilianen bovendien ook doen, en wie zijn wij om dan het vermanende vingertje op te steken? Mogen zij ook een beetje meepikken van de geneugten waarmee wij al decennialang de natuur om zeep helpen?

En weet u, het is allemaal niet erg. Zo gaat het al eonen lang. Soorten verschijnen en verdwijnen en de mens is ook maar een soort. Moeder Aarde hoeven we niet te beschermen, die is kordaat genoeg om haar eigen zaakjes te regelen: als wij er een zootje van maken ruimt ze ons zonder pardon op, en in wat voor haar een oogwenk is ligt haar woonkamertje er dan weer fris en ongerept bij.

zondag 26 oktober 2008

Nog eens naar de hel

Boeiend om zo kort na Cavina’s Orfeo de concurrerende versie van Rinaldo Alessandrini met zijn Concerto Italiano te horen. En de concurrentie is in dit geval zo direct als maar wezen kan: twee geheel Italiaanse ensembles van generenommeerde Monteverdi-vertolkers, met twee Orfeo’s die bijna tegelijkertijd zijn opgenomen om de 400ste verjaardag van de première te memoreren, en die allebei zijn uitgebracht op dubbelCD’s verpakt in een uitvoerig, zeer collectable boekwerkje. Van hetzelfde laken een pak mag je dan vrezen, maar het tegendeel is waar: de uitvoeringen zijn zo verschillend dat de oppervlakkige luisteraar vergeven kan worden dat hij soms denkt met twee verschillende werken van doen te hebben. Oude muziek geeft vaak dit soort speelruimte: er is geen doorslaggevende partituur en naar veel details van de uitvoeringspraktijk kan alleen gegist worden, zodat de dirigent als hij wil zijn creativiteit flink de vrije loop kan laten.

Of niet. Ik heb Cavina’s benadering Hersteld Hervormd genoemd; in dat geval is Alessandrini Rijk Rooms. Cavina kiest ervoor de muziek uit te kleden tot dat waarvan hij tamelijk zeker denkt te kunnen zijn; Alessandrini verliest nergens uit het oog dat de Mantovaanse luisteraar in 1607 net zo graag kleurrijk vermaakt werd als zijn 21ste eeuwse soortgenoot en durft veel meer te speculeren. Dus terwijl Cavina fulmineert tegen het onverantwoorde gebruik van pauken in de toccata, laat Alessandrini zijn uitvoering bij wijze van lange neus naar zijn collega beginnen met een zelfverzekerde solo van pronte paukjes, die zich vervolgens niet alleen in de toccata, maar ook in twee van de herderskoren en in het slotkoor doen gelden. Al moet toegegeven worden dat Cavina zich in dat laatste koor de ongekende uitspatting van belletjes toestaat. En waarom ook niet? Tenslotte is Monteverdi hier bezig een compleet nieuw genre uit te vinden, dus waarom moeten we aannemen dat hij zich verder braaf aan geldende muzikale conventies hield? Bovendien, de opera is door de eeuwen heen het genre bij uitstek geweest dat nieuwe instrumenten de concertruimte in bracht. In elk geval komen de trommels Alessandrini ook goed van pas om het geluid te maken dat Orpheus op het moment suprême in de vierde akte te vroeg doet omkijken naar zijn dode geliefde; bij Cavina klinkt het een beetje sullig alsof iemand met een bos sleutels rammelt.

Terwijl het er zo bij La Venexiana erg streng en ook wat monotoon aan toegaat, voorziet Concerto Italiano in een en al tintelende afwisseling, zeker in de pastorale openingsakte. Als blije vogeltjes doorriedelen fluitjes de strijkerstextuur; de spelers ornamenteren er ongeremd maar nooit ongeregeld op los; en tempocontrasten zijn groot, groter misschien dan sommigen kunnen velen. In het herderskoor Lasciati i monti, bijvoorbeeld, klinkt het refrein ongeveer zoals we het gewend zijn, maar wordt het couplet een statige, trage sarabande. Alessandrini’s opvatting van het ritornello is adembenemend, meer dan tweemaal zo snel als Cavina of Gardiner; het vormt zo een mooie eenheid met de instrumentale slotformule van de strofes in Lasciati i monti. Je kunt het allemaal oppervlakkig effectbejag noemen, maar ik geloof daar niet in. Juist de opgelegde magerzucht en calvinistische strengheid die tegenwoordig bon ton is geworden in de uitvoering van oude muziek (een Matthäus Passion met een ‘koor’ van vier zangers) doet mij geforceerd en niet helemaal geloofwaardig aan, als een iets te gemakkelijke manier om vergeestelijking en diepgang te suggereren. Niet overigens dat Alessandrini’s bezetting wezenlijk groter is dan die van Cavina; hij gebruikt hem alleen effectiever, met veel meer aandacht voor kleur.

Na al het frisse landelijke vertier van de eerste akte bereikt Alessandrini als vanzelf ook een veel groter dramatisch contrast dan Cavina met de duistere, droefenisbeladen latere aktes. Het keerpunt, Ahi caso acerbo, is bij Alessandrini echter geen melodrama vol gepijnigde uithalen, maar iets dat veel aangrijpender is: een gedragen, matte weeklacht vol hol, lamgeslagen verdriet; daarmee vergeleken klinkt het bij Cavina, wiens Messaggiera met een stevige snik in huis valt, al bijna als Schmiere. Vanaf de derde akte echter worden de contrasten tussen de uitvoeringen kleiner, en maakt de gedragen zwaarte van Cavina bij tijden beslist indruk, al blijft hij conventioneler klinken dan Alessandrini. Uiteindelijk is die laatste tien minuten sneller klaar dan zijn concurrent. De zangstemmen geven elkaar niets toe in kwaliteit, dus wie een winkelimpuls voelt opkomen en er echt niet uitkomt kan het altijd nog van het boekje laten afhangen. Dat van Naïve is dikker, maar dat komt vooral door de vele vertalingen; de Glossa uitgave heeft meer inhoud, en heeft beslist de chiquere vormgeving van de twee (met dat leeslint, weet u nog?). De concurrent stelt daar dan weer glossy papier en fraaie full-color kunstreproducties tegenover. Allebei kopen kan natuurlijk ook, als je niet zo dom bent dat bij een Nederlandse leverancier te doen hoeft dat niet eens zo duur te zijn.

vrijdag 24 oktober 2008

Stad en land

“Ik heb hem al gewaarschuwd dat ik geen tenue de ville heb,” zei mijn buurvrouw in de aula, waar de promovendus naar wiens feest ik vanavond mag vanmiddag gedoctord werd, -“ik heb alleen maar tenue de pays.” Hetzelfde geldt voor mij. Het wordt de eerste keer in mijn toch niet meer overdreven prille bestaan dat ik naar een feest met kledingvoorschrift ga. Met een serieus kledingvoorschrift, bedoel ik, want middelbare-school-galabals en Jaren Zestig themafeesten zijn ook mij niet bespaard gebleven, en dan heb je in Brabant tot overmaat van ramp het carnaval nog. Het gevolg daarvan is wel dat ik ook nu het gevoel heb dat ik me in een ludiek gebeuren begeef, en hoe langer ik erover nadenk hoe vreemder ik het vind dat het dit keer ernst is. Is dat hoe het bij de grote mensen gaat?

Als ik er nog langer over nadenk vind ik het eigenlijk wat aanmatigend, een tikje beledigend zelfs. Vertrouwt de gastheer er niet op dat zijn gasten zich netjes zullen kleden en vreest hij dat ze als een meute stacaravanbewoners in campingsmoking gaan verschijnen? Of hebben we hier te maken met een dwangmatige controlebehoefte en een doorgeslagen esthetische hang naar een chic totaalplaatje? Deze merkwaardige regie over ieders kostumering reduceert de gast in elk geval onwillekeurig tot een decorstuk in een toneelspel dat we met zijn allen opvoeren voor… – ja, voor wie eigenlijk? Niet voor elkaar, want we weten allemaal dat we ons in de donkere pakken en halfopen decolletés gehesen hebben op bevel van de jonge doctor. Niet voor hem ook, want hij weet dat even goed. Dan zal het wel zijn voor het personeel van het kasteel (natuurlijk, een kasteel) waar een en ander plaats gaat grijpen. Je moet er ook niet aan denken dat die mensen een verkeerde indruk aan ons overhouden.

Gelukkig weet ik uit mijn jarenlange salonorkest-ervaring dat de stijfst in het kostuum gehesen gezelschappen het radicaalst uit de band springen zodra het derde glas Pomerol zijn weg naar de bloedbaan gevonden heeft. Ik sluit dus niet uit dat ik het toch best gezellig ga hebben in mijn tenue de pays dat ik bij gebrek aan een echt pak nu maar eens bij elkaar ga improviseren.

maandag 20 oktober 2008

Passie

"Een boterham met kaas is lekkerder."

(Spontane evaluatie van de doorsnee kwaliteit van one-night stands door iemand die dergelijke tegen haar gewoonte in ook maar eens een paar keer geprobeerd heeft.)

zondag 19 oktober 2008

Luisterboek

Ik ben dol op boeken en dol op CDs – heil en zegen dus de uitgever die een boek maakt dat een CD is. Glossa deed dat met deze Orfeo: een sierlijk hardcovertje in tweekleurendruk, met vier essays en een libretto, en in de voor- en achterkaft twee CDs met daarop de complete, zonet met een Gramophone Award bekroonde uitvoering van de opera door Ensemble La Venexiana. OK, het leeslint is misschien een wat uitbundige toevoeging in een uitgave van zegge 88 pagina’s, maar het zit er dan toch maar in. Het betreft trouwens een gelimiteerde, genummerde editie van 3.099 exemplaren, waarvan nummer 2.089 nu mijn exclusieve eigendom is. Ha! Ben ik gewoon paranoïde, of is het normaal dat ik er helemaal geen barst van geloof en er stellig van overtuigd ben dat als ik straks in een of andere CD-winkel een ander exemplaar opensla daar ook gewoon ‘2.089’ op het titelblad staat, door de lay-outer even zorgvuldig een beetje scheef boven het stippellijntje geplaatst en ook voorts slinks vermomd als een handgezet stempel?

De muzikale uitvoering is van het Hersteld Hervormde soort. Er is gewerkt vanuit het oudst beschikbare partituurmanuscript (1609) omdat geen van de gedrukte versies aan de hoge standaarden van dirigent Claudio Cavina voldeed, die waarschijnlijk een tijdmachine was gaan bouwen wanneer Hawking daar geen stokje voor had gestoken. Stapels stoffige folianten en lange nachten vol musicologisch gepieker hebben het klinkende resultaat verder bepaald. Wie dol is op de hupse trommeltjes die Gardiner er in de Toccata tegenaan gooit, driewerf foei en een muziekpedagogische oorvijg! Pauken, maar zo heetten ze toen niet, het waren naccheroni, werden aan het elegante Mantuese hof niet gehoord, die waren alleen te vinden ter linker- en rechterzijde van een paardenlijf, op het slagveld.

Ook verder is de bezetting volgens de laatste inzichten gesonjabakkerd: acht stemmen in het koortje, vijf violen en twee kleintjes alla francese, een gamba, een contrabas en dan nog een klein handjevol plukspul voor de continuo, dat is het wat zang en snaren betreft wel. Daar staan dan weer wel vijf trompetten, even zoveel trombones en twee kornetten tegenover - da’s genoeg om Mahler mee te spelen. Ook heel Mahleriaans is het gebruik van ensembles in de verte, iets waar de componisten van de vroege Italiaanse barok dol op waren. Verder zit het daarentegen allemaal nogal dicht op je oren, want hoewel de uitvoerenden de hele San Carlokerk in Modena tot hun beschikking hadden heeft men er, roomser dan de paus, voor gekozen de opstelling samen te proppen in een ruimte niet groter dan de benauwde zaal die Monteverdi tot zijn beschikking had voor de première in het hertogelijk paleis van Mantua. Dat lijkt mij dan weer iets te ver doorgeslagen authenticiteitsdwang; een beetje speculatie niet over hoe Monteverdi het werk gehoord heeft, maar over hoe hij het had willen horen, lijkt me wel gepast.

Het klinkt er allemaal niet minder om. Er heerst een strakke ernst die een indringende tijdloosheid heeft. Het ensemble van nooit met een vibrato bevuilde viole da brazzo klinkt soms bijna als een synthesizer, wat samen met de langzame tempi de afstand tussen Monteverdi en Philip Glass bij vlagen verrassend klein maakt. De klank van het regaal is even schrikken, een soort verkouden trekharmonica, maar zelfs daar gaat een merkwaardige fascinatie van uit. Over de stemmen niets dan lof – vibrato wordt niet geschuwd maar is gelukkig wel onderworpen aan enig beleid, en aangezien het allemaal Italianen zijn die hier het woord doen druipt het emotionele theater er bij tijden vanaf. Dramaturgisch is het heerlijk overzichtelijk: al het goede klinkt rechts, en wat van links komt deugt niet - dat is sinistra. Zoals menig orkeststrijker je ook zonder studie van zeventiende-eeuwse muzikale mores had kunnen vertellen voorspelt de inzet van trombonisten evenmin veel goeds.

vrijdag 17 oktober 2008

Zee

Katwijk aan Zee, maandag 13 oktober 2008.

Pootjebaden. Brons. Goke Leverland, 1996.

Monument voor verdronken vissers. Staal. Gerard van der Leeden, 2005.

Prachtig, dat monument, wat een sombere schoonheid. Gemaakt van hetzelfde staal waar schepen van gebouwd worden, maar hier lijkt het metaal te wapperen in de wind. De namen van de verdronkenen zijn eruit gestanst en daardoorheen ziet de toeschouwer de zee; zo staan de namen als het ware in het water geschreven.

donderdag 16 oktober 2008

Depressie

Het begint er goed in te hakken met die kredietcrisis. Bij de Wibra bijvoorbeeld vallen harde klappen, zo konden we in het Journaal zien. Een winkelmevrouw van dat bedrijf constateerde bezorgd dat mensen het dezer dagen houden bij noodzakelijkheden als ondergoed en pyjama’s, maar dat de luxeartikelen ondertussen in de schappen achterblijven. Je moet er toch niet aan denken, die arme Wibra die blijft zitten met al zijn Vuitton handtasjes en Balenciaga feestjaponnen. Hoog tijd dat er stevig wordt ingegrepen!

Geen bezoek

Het zal u ook niet ontgaan zijn dat het bezoek niet gekomen is. Daar zit je dan, met de koffie, de koekjes, het gebak, het moeizaam ingestudeerde welkomstlied. Je vraagt je af wat er is gebeurd. Misschien was de tomtom stuk, of zat een vrouw kaart te lezen waardoor het Lichtschip in de buurt van Aldebaran een verkeerde afslag heeft genomen. Hoe dan ook, in Alabama bleef het stil. In Kaapstad ook.

En op de website van Blossom Goodchild ook. We lezen er geen woord over de intergalactische party poopers. Het enige wat er gebeurd is, is dat mw. Goodchild de commentaarfunctie van haar blog heeft uitgeschakeld. Daar begon het namelijk dinsdagnacht al reacties te regenen, bij de duizenden, van mensen die in bloeddorstige bewoordingen duidelijk maakten dat ze behoorlijk toe waren aan een portie Liefde, Licht en Vrede. En die kennelijk een ervaring als deze nodig hadden om te ontdekken dat Blossom maar een klein beetje minder gek is dan zijzelf zijn.

Maar vandaag verscheen dit filmpje op YouTube. En dan loopt het je toch koud over de lever, van de ontzettende, peilloze treurnis die er achter al dat blije bovenaardse geneuzel schuilgaat.

Paard & Zn. wenst mw. Goodchild veel succes in haar musicalcarrière.