zaterdag 1 november 2008

Rijksmuseum wordt Tiffany-filiaal

Circus Hirst is geland. Het Rijksmuseum wil tenslotte ook wel eens een douceurtje in deze bittere tijden van eeuwigdurende verbouwing, en bovendien trekt Hirst, zo meent men daar, een nieuw publiek naar het museum – de waan dat kunst voor iedereen moet zijn en dat iedereen naar kunst moet kijken is maar moeilijk uit te roeien. Hirsts obscene diamantschedel gaapt ons al wekenlang vanuit advertenties aan en nu dan, als u wilt, ook van aangezicht tot aangezicht, van tussen twee bewakers, terwijl u ongetwijfeld benauwd ingeklemd in een menigte mede-kermisgasten langsschuifelt. Een confrontatie met de dood, zegt de kunstenaar ermee bedoeld te hebben, maar dat is een beetje jokken. Als er ooit een bon vivant is geweest is het Hirst wel, en zijn nieuwste eksterfeest heeft net zoveel met de dood te maken als Yab Yum, de André van Duinshow of Robert Schoemacher. Zet For the love of God je aan het denken? Misschien, maar dan toch hooguit over de toestand van de kunst in de 21ste eeuw, en als kunst over de kunst gaat is het net als wanneer journalisten over journalistiek schrijven en schrijvers over schrijverschap: komkommertijd.

Dat Hirst een handige marketeer en een artistieke windbuil is daagt intussen links en rechts wel, ook in de Volkskrant, die toch gewoonlijk best ver wil gaan om esoterische excessen in de kunst te promoten. Het is alleen jammer dat de twijfels over deze potsenmaker vervolgens zes kolommen breed worden uitgesmeerd (waarin de verslaggeefster zich, kennelijk nogal in de war door de ervaring, beklaagt over de extreme eisen die Hirst stelt aan het uitlenen van zijn meesterwerk, zoals een verbod te fotograferen, terwijl dat in mijn ervaring in elk museum van kracht is. De rest, de bewakers en wat al niet, is natuurlijk gewoon onderdeel van de zorgvuldig gemanagede hype, niet anders dan de operadiva die vergulde badkranen eist en elke avond drie sinaasappelen, rechtstreek ingevlogen nadat ze die ochtend zijn geplukt in de voorhof van de Mesquita in Cordoba. Als je maar flink op je strepen gaat staan denken mensen vanzelf dat er iets bijzonders aan de hand is).

Alsof het niet genoeg is doet de zaterdagbijlage er nog een paginagroot interview bovenop, waar de meester onzin uitkraamt van het soort dat zijn veilingstunt heeft bewezen dat alle kunstenaars hun werken direct kunnen verkopen zonder tussenkomst van galleries - alle kunstenaars die Hirst heten, bedoelt hij natuurlijk. Verder laat hij weten dat hij naar zijn eigen oordeel maar vier werken heeft gemaakt die echt goed zijn - 'de rest kun je weggooien', wat hem er niet van weerhouden heeft die rest in plaats daarvan toch maar voor vele tientallen miljoenen te verkopen. Het maakt niet uit, hij kan zeggen wat hij wil, want Hirst weet het als geen ander: àlle publiciteit is goede publiciteit; hij maakt de Volkskrant behendig medeplichtig aan het pimpen van zijn windhandel. Eén tienregelig berichtje was echt meer dan genoeg geweest, want meer zinnigs is er over For the love of God heus niet te zeggen. Maar ja, look who's talking. Pot en ketel.

"Nog nooit lokte een kunstwerk zoveel discussie uit,” blaat de interactieve website die inmiddels geopend is. Want dat is de hele kunst tegenwoordig, discussie uitlokken. Al die zwevende, klikbare talking heads, waartussen zelfs royalty te ontdekken valt en die je ook nog als een zwerm over de pagina kunt slepen, zijn intussen aanzienlijk onderhoudender dan het kunstwerk zelf – mis Ans Markus niet, die de spijker op zijn kop slaat. Jort Kelder was er natuurlijk ook als de kippen bij, je vermoedt dat onder dat strakke velletje de diamanten al readymade op het schedelbot zitten. Jeroen Krabbé vindt de glitterkop ‘een topding', en schrikt er niet voor terug Hirst te vergelijken met Shakespeare, die immers met de woorden van Hamlet de dode schedel van Yorick weer tot iets betekenisvols maakte. En for the love of god, Daphne Bunskoek heeft ook een mening en is ontroerd, wat me helemaal geen goed teken lijkt.

Ziedaar de kunst van Hirst. Zij ontstond niet toen hij die schedel opduikelde, niet toen hij die in platina liet modelleren, en ook niet toen hij hem geduldig beplakte met duizenden diamanten (of, waarschijnlijker, dat in een van zijn zes ateliers door zijn voetvolk liet doen) – de kunst van Hirst ontstaat pas op die website, waar de aangelokte kijkers met elkaar een verhaal bouwen dat van die schedel iets meer maakt dan een smakeloze, dure grap. Ik zeg er niks meer over, want dat mag niet blijkens de website als je het werk niet ‘echt’ gezien hebt. Grijp je kans dus, want 16 december gaat de schedel weer verder, naar (zo lees ik in de krant) 'de grote musea van Parijs, Berlijn, Dubai'. Dubai? Groot museum? Hoe dan ook, dit artefact kan nergens beter op zijn plek zijn dan in die gloeiende, zanderige trog van nieuw geld en dure kitsch - behalve in Las Vegas, misschien. Het akeligste van al is dat me na het beluisteren van vijf of zes van die praathoofdjes op de website ineens het gevoel bekruipt dat ik iets mis en dat ik heel snel naar het Rijksmuseum moet. Kijk, dàt is nou kunst…