dinsdag 29 juli 2008

Orlando, niet in Florida

De twee kroegen anderhalve straat verderop lijden aan de waanvoorstelling dat je de hele buurt een plezier doet door elke twee maanden op zondag een gezellige whoopee te organiseren waar rampetampende lawaaibands hem eens stevig van jetje geven terwijl de diverse Verenigingen van Eigenaren het met al dan niet lede oren aanhoren en zich ondertussen onder de tafel drinken. Afgelopen zondag was er weer zo een, en het contrast met de week daarvoor kon niet schrijnender zijn. Het was op het Orlando Festival in Kerkrade een hele verademing te zien dat er ook nog altijd jonge mensen bestaan die zich op verbluffend hoog niveau met echte muziek bezig houden, en die in staat zijn, pakweg, Jánaček’s Kreutzer kwartet tot zulke pijnlijke diepten uit te graven dat de arme luisteraar alleen nog maar blind naar zijn zakdoek kan tasten.

Dat eerste Jánaček kwartet was onderwerp in een van de masterclasses die de kern vormen van het Festival. Het briljante Poolse Apollon Musagète kwartet werd gecoacht door Hatto Beyerle, ooit altist bij het Alban Berg kwartet. Meneer Beyerle is inmiddels oud, omvangrijk en slecht ter been, en verstaat de kunst om die ogenschijnlijke minpunten lucratief in te zetten als bouwstenen voor zijn imago van wijze oude leermeester. Het overwegend grijsharige publiek draaide de gehoorapparaten fluks een standje hoger om de gemompelde aanwijzingen van de goeroe te kunnen volgen. Onder de aanwezigen bevond zich een enkele onmiskenbare groupie – niet van de strijkers, maar van de coach. U kunt haar zich vast voorstellen: zo’n ingedroogde, licht-alternatieve, humorloze mevrouw die je direct voor een non aanziet, en die zich ademloos laaft aan het aura van de Meester. Op haar beste dagen durft ze het zelfs aan net te doen alsof ze elkaar een beetje kennen, en met hem te praten. Zo kan het gebeuren dat als de maestro enigszins geïrriteerd opmerkt dat de spelers nogal laat zijn, zij braakverwekkende dingen zegt als “first I thought I came here for the musicians – but now I know I came for you.” Meneer Beyerle wuift zoiets natuurlijk meteen weg als “too much honor,” maar je ziet aan alles dat ie daar geen barst van meent. Hij druipt van die valse bescheidenheid die vooral zo onsmakelijk is bij mensen die in alles het tegendeel uitstralen.

Het Apollon Musagète Kwartet wordt gemasterclassed door Hatto Beyerle, in de Rococobibliotheek van Rolduc

Dat is op zich natuurlijk allemaal niet erg, als hij maar wat te vertellen heeft. Nou hadden de vier jongens van het AM Kwartet hun Jánaček de avond tevoren al op de planken gebracht in de concertzaal van het Maastrichtse conservatorium. De technische beheersing was totaal, en stond in dienst van een uitvoering die beeldschoon en ademstokkend intens was. Wij vroegen ons dan ook af wat zulke mensen nog te leren valt. Niets, zo bleek. Meneer Beyerle kwam niet verder dan het intrappen van open deuren, het bediscussiëren van een metronoomcijfer, het stellen van loze vragen (“Why do you do it like that?”), en het opdreunen van muziekhistorische weetjes die u en ik óók uit een boekje hadden kunnen opdiepen als we ze zo al niet paraat hebben.

Aan het einde, toen de tijd op was, kwam het quasi-verveelde verzoek of men toch nog ‘even’ het laatste deel wilde spelen, “so I know what to expect tomorrow.” Dat deden de begenadigde Polen, en wel zo dat je elk moment verwachtte de fondantkrullen in de Rococobibliotheek van het plafond te zien vallen. Ik zat op rij één, er middenin; de buikgriep die me twee dagen had geplaagd genas ter plekke; en als die dorre groupie-mevrouw er niet geweest was had ik het beslist niet droog gehouden.

Toen de kans zich voordeed wierpen we een steelse blik in de partijen, wat nog weer een verdiepende uitwerking had op onze bewondering. "Bijna géén aantekeningen!" "En zés mollen!!".

Gaandeweg groeide de indruk dat deze masterclasses helemaal niet zoveel te maken hebben met mensen iets leren. Ze zijn meer een soort rite de passage. De oudgediende brengt iets over van de gevestigde uitvoeringstradities op jonge mensen die de dingen doen die hijzelf al lang niet meer kan. Hij compenseert zijn gemankeerde muzikantendom door mee te liften met het frisse talent. Dat talent op zijn beurt hoort alles braaf en meestal niet al te zichtbaar verveeld of geërgerd aan, en mag als dank de naam van de grote meester bijschrijven in het CV, zodat allerlei deuren open gaan die anders misschien gesloten zouden blijven.


Eén masterclass; maar één golf in de alles omspoelende oceaan van muziek die het Orlando Festival is. Heel wat beter dan Disney World, ook al denkt iedereen dat dat je bestemming is als je zegt dat je in je vakantie naar Orlando gaat. In Kerkrade weten ze wel beter. Daar zijn hele straten, winkelgalerijen en parkeergarages naar het Festival en het gelijknamige, grondleggende kwartet genoemd. Vanuit het centrum is een rode loper in het trottoir geplaveid die de weg wijst naar de abdij Rolduc; met ingebouwde lichtjes, zodat je ook 's nachts niet hoeft te verdwalen op weg naar een van de weinige plekken in de stad die geen pijn doet aan je ogen.

Eenmaal binnen was alles muziek. Vanachter bijna elke deur in de wijdse abdij klonken riedelende violen, zuchtende cello’s, jodelende sopranen en wat al niet meer. Meteen de eerste avond al speelde het Noorse Grieg Trio Beethoven’s Geistertrio met zoveel elan dat je helemaal vergat hoe verschrikkelijk lelijk het theater van Kerkrade is. Celliste Ellen Flesjø kwam binnen als een stuurse, monumentale verschijning maar smolt tot een en al vloeiende beweging bij de eerste noot en had tegen het slotakkoord een onverzettelijke schare fans bij elkaar gestreken. En dat ondanks de natuurlijk weer veel te prominente Steinway – kan iemand alsjeblieft die kleppen eens dichttimmeren?

De kwartetten Quiroga (Spanje) en Ardeo (Frankrijk) samen in de startblokken voor het Octet van Mendelssohn

Zo was er bijna elke avond wel iets gedenkwaardigs. Het piepjonge Russische Anima Kwartet ging met Sjostakovitsj nummer drie van de meest ragfijne spiccati tot een diepe, donkere sonoriteit die ronduit orkestraal klonk. Het Franse Ardeo Kwartet speelde Ligeti’s Métamorphoses nocturnes, een werk waarvan de duizelingwekkende technische complexiteit de vier dames amper met de ogen deed knipperen, zodat er alle ruimte was de vreemde, buitenaardse sferen van de muziek uit te diepen. Later bundelde deze groep de krachten met hun al even getalenteerde Spaanse collega’s van het Quiroga Kwartet voor een uitvoering van Mendelssohn’s Octet waar het speelplezier vanaf spatte.

‘Ons eigen’ meer dan geweldige Rubens Kwartet gaf een mooi doordachte en fantastisch precieze lezing van Bartok’s Vijfde, het kwartet met het valse draaiorgeltje. De zaal ging helemaal plat voor Earnest and game van Joey Roukens – eindelijk eens een componist die nog niet dood is, zoals de meester zelf, al helemaal 26 jaar, opmerkte aan het begin van zijn toelichting bij het werk. Het eclectische idioom liep van Ligeti- en Bartok-achtige klanken naar een duizelingwekkend swingend Scherzo waarin cellist Joachim Eijlander voluit aan het dansen ging met zijn instrument.

Componist Joey Roukens licht zijn kwartet Earnest and game toe, dat zometeen door het Rubenskwartet zal worden gespeeld

Het moet, eerlijk is eerlijk, gezegd zijn dat in deze baaierd van gedreven jong talent de gevestigde oude orde soms nogal bleekjes afstak. En dan zeg ik het voorzichtig; door de combinatie van hun lakse spel en een niet helemaal correcte uitspraak van hun naam was het Voces Kwartet (het staatskwartet van Roemenië, no less) bij ons al snel tot het Vodjeskwartet omgedoopt. Als een uit Dickens weggelopen malafide notaris hakte primarius Bujor Prelipcean zich met een verbeten trek om de mond een weg door Mozart’s kwintetten. De stilistische benadering hield het midden tussen van dik hout zaagt men planken en grote halen, snel thuis. Het was een hele schok toen deze groep bij het uitvallen van een programmaonderdeel onverwacht nog een keer aantrad om ook Schuberts goddelijke strijkkwintet aan mootjes te zagen.

Het allerleukste aan het Orlando Festival is natuurlijk dat je als amateur ook zelf een beetje mee mag doen. Even word je opgenomen in de wereld van professioneel muziekmaken, en heb je zelf eindelijk ook eens genoeg tijd om een half uur te obsederen over twee maten in Smetana’s eerste kwartet, of om je uitgebreid te concentreren op de dingen die er te gemakkelijk bij inschieten, zoals precieze en weldoordachte toonvorming. We hadden het genoegen daarbij geholpen te worden door Sidonie Riha van het het Rubenskwartet, die feilloze diagnostiek combineerde met een paar prima remedies, en die bij het toepassen daarvan ook nog eens zoveel energie en plezier uitstraalde dat je daarna helemaal niets anders meer wilde dan spelen. Een derde les kregen we van cellist Maarten Mostert, die na twee streken op mijn instrument grijnzend constateerde dat het een ‘lekkere cello’ is, en met nog twee streken meer duidelijk maakte dat in dat lekkere ding veel meer geluid zit dan ik er tot nu toe ooit heb weten uit te halen. Alweer een studeerpuntje…


Bisschoppelijke randverschijnselen

Verder: gewandeld in de mooie omgeving; op een avond, voor het concert, België in gevlucht om voor één keer echt lekkere frieten te eten in plaats van het sufgesudderde buffetvoer van Rolduc; uitvoerig studie gemaakt van de fysieke randverschijnselen van het musiceren, van uitschuiflijven en opstijgende voeten tot rollende ogen; en erg veel gelachen. Het was een weemoedig moment, om dat alles achter te laten. We hebben het bezegeld met een paar delen Schubert, Tod und das Mädchen, in een verlaten trappenhuis waar het goed klonk, terwijl buiten de donderwolken zich samenpakten.

dinsdag 15 juli 2008

Van grote dingen die voorbijgaan

Gisteren liep ik over het kerkhof dicht bij mijn moeders huis. Ik had daar net mijn pa gedag gezegd toen een diepe, donkere brom hoorbaar werd in de lucht. Nou heb ik wel vaker een vliegtuig gehoord, ook een laagvliegend vliegtuig, maar iets in deze brom zei heel nadrukkelijk "gróót". En dat was het. Tussen de wolkenflarden glipte in en uit zicht het meest enorme vliegende gevaarte dat ik ooit heb gezien, onwerkelijk, als een niet helemaal overtuigend special effect in een dure blockbuster. Even was me vergund naar een vliegtuig te kijken met de ogen van iemand die nog nooit een vliegtuig heeft gezien. Ook al vloog het monster zeker een kilometer boven de grond, je zag het als het ware zwoegen om zijn gewicht in de lucht te houden en te vergeten dat het iets aan het doen was dat moeilijk te geloven is. Zes motoren had het nodig om die daad te stellen, en twee staartvinnen, voor elke staartzijde eentje.

Lang speuren was niet nodig om het beest een naam te geven. Dit was de Antonov An-225. Het grootste vliegtuig ter wereld. Let wel, niet een AN-225, maar AN-225: in heel het wereldluchtruim vliegt er namelijk precies één. En die heb ik gisteren gezien, boven de gemeentelijke begraafplaats van Boxmeer, midden in zijn lange, lome, logge afdeling naar Eindhoven, waar hij materieel ging ophalen voor 'onze jongens' in Uruzgan.

zaterdag 12 juli 2008

Day-o!

Met de spoken van Haunted Homes nog in mijn hoofd, en omdat ik Geena Davis zonet voorbij zag flitsen in Stuart Little 2, moest ik ineens denken aan Beetlejuice. Een vroege film van de geniale Tim Burton en een komisch meesterwerk zonder weerga. De plot is ongeveer als volgt: Jong echtpaar koopt een droomhuis in een ingeslapen stadje, om pal daarop dodelijk te verongelukken. Ze keren als spoken naar hun huis terug, al duurt het even voor ze erachter zijn dat ze dood zijn. Intussen wordt hun huis overhoop gehaald door de nieuwe bewoners, een onuitstaanbaar New Yorks echtpaar, hij een dommig-verveelde zakenman, zij een hysterische kunstenares vol pretenties en zonder talent, met hun depressieve dochter en een vals-nichterige interieurarchitect in het kielzog. Het jonge stel roept de hulp in van de freelance mensenuitdrijver Betelgeuse (spreek uit: Beetlejuice), maar wordt tot de orde geroepen door hun maatschappelijk werkster Juno, die hen begeleidt bij hun eerste stappen in het hiernamaals. Als ze last hebben van mensen moeten ze dat zelf maar oplossen, aldus de doorrookte hulpverleenster. Dus bekwaamt het stel zich in de spokerij, wat nog niet zo blijkt mee te vallen. Eén van hun pogingen vindt plaats tijdens een etentje van de New Yorkers met hun artistiekerige en patserige vrienden. De geesten nemen bezit van het gezelschap, met onverwachte gevolgen. Het resultaat is een scène waar ik de eerste keer dat ik 'm zag zo om gelachen heb dat het pijn deed.

Aaifoon

U bent al te laat. Uitverkocht zijn ze, de Appel Aaifoons. Wachten moet u, voordat ook u de ultieme vervulling van uw bestaan in uw handen mag houden en daarbij tegelijk het genoegen smaakt de kas van Apple te spekken met een megawoekerwinst (de Aaifoon gaat bij verkoop in Nederland vaker over de kop dan een fles tafelwater bij Jonny Boer). Eigen schuld – dan had u maar een voorbeeld moeten nemen aan meer bijdetijdse landgenoten en voor de deur van de Belwinkel moeten gaan bivakkeren. Troost u, ik heb er ook geen hoor. Wat heet, als het aan mij gelegen had ging ik waarschijnlijk nog altijd mobielloos door het leven. Zelfs mijn vaste telefoon is de helft van de tijd niet ingeplugd. Ik heb het nooit begrepen, die zuchtige hang naar onbegrensd contact. Hoe kom je er zo ooit nog toe om Doktor Faustus te lezen, of de Norton Shakespeare editie? Wanneer luister je nog naar de Ring des Nibelungen, als je bij ieder rinkeltje van je kleine terrorist in een Pavlov-reflex schiet?

Maar sommige dingen zijn onontkoombaar. Dus kreeg ik mijn eerste mobieltje cadeau van een vriendin die het niet langer pikte dat ik vanuit de trein niet kon bellen als ik op weg naar haar vertraging had. Behalve zij geloof ik niet dat iemand ooit het nummer geweten heeft. Niet dat het veel uitmaakte of je het wist, want het apparaat stond altijd uit. Dat geldt trouwens ook voor de opvolger: een hip, klein uitklapdingetje dat ik in een roes van depersonalisatie heb aangeschaft nadat ik bij het verscheiden van de debuuttelefoon tot mijn verbijstering ontdekte dat ik niet meer zonder kon; dat zo’n ding toch wel heel handig is, als je te laat dreigt te komen op een afspraak of in een vreemde stad wilt weten op welk terras je je gezelschap aantreft. Verder is er overigens niet veel veranderd. Hoe blij het kleine onding me bij het inschakelen ook verzekert dat ik nu bij de mobielende Funclub hoor, meestal ligt het stilletjes en sprakeloos in een hoekje van de logeerkamer. Altijd uit. Onlangs stond ik bij de receptie van het Ministerie van Justitie waar men graag mijn mobiele nummer wilde noteren omdat men dan iedereen in het gebouw waarschuwen kon in geval van calamiteiten. Leek mij geen erg praktische aanpak, maar dat terzijde. Lastiger was dat ik, tot hilariteit van de baliemeneer, een collega moest bellen om na te vragen wat mijn nummer ook weer was.

Nee, ik zal met de Funclubs en de Aaifoons nooit die warme band krijgen die ik bij zovelen om mij heen zie. Verbluft vraag ik me telkens weer af wat al die mensen toch in godsnaam allemaal met elkaar te bespreken hebben. Je gaat soms vrezen dat er buiten de banale alledaagse conversatie een hele mobiele werkelijkheid bestaat, een parallel ultrakorte golf universum waar de ècht interessante zaken rondkaatsen. Midden in etentjes gaan die dingen af en in plaats dat de eigenaar het kreng beschaamd het zwijgen oplegt wordt het triomfantelijk aangenomen en zit er ineens een onzichtbare extra gast aan tafel. Restaurants, café's, treinen en wachtkamers zijn vergeven van de meest bizarre muziekjes en geluidseffecten, in een niet aflatende concurrentieslag van de mobielers om unieker en opvallender te zijn dan hun soortgenoten. Geen enkele sociale omgeving is veilig. Toen Gergiev in het Concergebouw Mahler’s Achtste stond te molesteren ging op het balkon, net om de hoek van waar ik zat, een GSM af die ook al met doodgemoedereerde vanzelfsprekendheid werd aangenomen door een verveeld kijkende meneer (die verdacht veel leek op Bart Schneemann, in welk geval hier misschien een moedwillige sabotageactie gaande was – alsof dat nodig was terwijl Gergiev met zijn esoterische slag zonder veel succes twee verbouwereerde koren bij elkaar probeerde te houden, en zijn invaltenor met rood aangelopen hoofd stond te stampvoeten in de hoop dat ‘m dat zou helpen wel de goede noten te zingen). Na een bombardement van vernietigende blikken, waaronder die van Martijn Sanders vier stoelen verderop, koos de beller er uiteindelijk, zonder veel haast, toch maar voor zijn gesprek op de gang voort te zetten. Na een tijdje kwam hij terug en tien minuten later herhaalde het tafereel zich op exact dezelfde wijze – hij had het ding niet uitgezet. Dat kun je natuurlijk menselijkerwijs ook niet verlangen. In China, dat ons in dit opzicht jaren vooruit is, is (zo weet ik uit ervaring) tijdens concerten de muziek soms nauwelijks meer te horen door het ononderbroken spervuur van bliepende, tingelende en hiphoppende GSMs.

Het is niet voor niks dat Apple het een iPhone noemt, met de nadruk op “i”. De GSM is het ultieme totem van het ik-tijdperk. Als een vette, gretige spin zit de mobielist in het hart van zijn eigenste communicatieweb. Onvermijdelijk zal Beatrijs Ritsema haar etiquette-richtlijnen op dit punt moeten gaan bijstellen. Ze onderkent al wel dat de moderne jongere zonder zijn mobiel niet bestaat, maar is toch nog veel te streng: “het is nog steeds niet gepast om in een kring van familieleden met anderen te gaan zitten bellen. Dit is meer iets voor op een jongerenhangplek.” Het zal uiteindelijk zoiets worden als, “het is niet gepast om in familiekring zomaar met elkaar te gaan zitten praten, en al helemaal niet om door te gaan met praten wanneer iemand mobiel wordt gebeld. Dat is meer iets voor in een ouderenrustoord.”

vrijdag 11 juli 2008

Nachtwerk

Sinds ik digitale televisie heb val ik van de ene verbazing in de andere. Dacht ik eerder nog dat met onze eigen commerciëlen de diepste diepten van kijkbuisminimalisme wel waren bereikt, kom ik er nu achter dat de put bodemloos is. Zo heb ik van de week op no-budget zender Zone Reality catatoon van ontzetting zitten kijken naar de geestverruimende en wetenschappelijk onderbouwde reality docu-thriller Haunted homes. Haunted homes gaat ongeveer als volgt:

In een blauw uitgelicht gewelf van schoon-metselwerk dat in de Oekraïne voor een hippe bar door zou kunnen gaan verschijnt een in leer gestoken, strak gekapte jongeman die in de Oekraïne voor knap door zou kunnen gaan. Op een geanimeerde toon die eerder geschikt lijkt voor Dancing with the stars doet hij ons de beproeving uit de doeken van een jong echtpaar in Lincolnshire, dat zijn droomhuisje heeft gekocht en er nu achter is dat het daar spookt. Spookt, ja.

De vrouw des huizes, Shelley, een afgeleefde thirtysomething met melkboerenhondenhaar en een slechte tandartsverzekering, legt uit dat het allemaal al begon voordat ze het pand zelfs maar betrokken hadden. Ze had een kiekje geschoten van het huis en ontdekte daarop tot haar ontzetting dat twee gezichten te zien waren achter het raam boven de voordeur. TERWIJL ER NIEMAND BINNEN WAS! De onthutste kijker wordt geconfronteerd met exhibit A, namelijk desbetreffende foto. Die wordt helaas driedubbel en halfvervaagd in barre kleuren geprojecteerd, ongeveer als een videoclip bij een wild housenummer, en vliegt het beeld in en uit - maar met een beetje inspanning lukt het toch om vast te stellen dat al wat te zien is achter het spookachtige raam een niet al te gelukkig gekozen gordijnstofje is. Even verschijnt de foto dan toch wat nadrukkelijker in beeld, met een grote cirkel om aan te geven waar we moeten zien wat er te zien zou moeten zijn; inderdaad - een niet al te gelukkig gekozen gordijnstofje.

Maar denk niet dat het leed geleden is met enge motieven in de gordijnen. Echtgenoot Bob doet ook een duit in het zakje met bloedstollende verhalen over stoelen die vanzelf van plek veranderen en een radio die aan en uit springt zonder dat iemand ‘m aanraakt. Je moet er inderdaad niet aan denken. En tot overmaat van ramp heeft Shelley midden in de nacht het zwarte silhouet van een vrouw gezien, zomaar in de slaapkamer. Inmiddels hebben ze haar Mabel gedoopt, zo gewend zijn ze aan haar geraakt. Er spookt ook nog een kind rond dat van lieverlee het speelkameraadje is geworden van zoon Daniel, die kennelijk op school niet erg populair is of toch op zijn minst een erg moeilijk pubertijd doormaakt als de enige vriendjes die hij kan krijgen dood zijn.

Na deze genadeloze schets van de bovennatuurlijke gruwelen waaraan de familie Stevens ten prooi is kunnen we opgelucht ademhalen, want daar komt The Team, uw hoop in bange nachten. Het team bestaat ten eerste uit paranormaal onderzoeker Mark Webb, die al sinds zijn zesde met denkbeeldige vriendjes speelt, zo lezen we op zijn website, en die naast het bovennatuurlijke dol is op voetbal en computerspelletjes. Van Mark is de onsterfelijke wetenschapsfilosofische uitspraak "Ik denk dat het zo moeilijk is om geesten op foto's en video vast te leggen omdat veel mensen niet willen geloven dat ze bestaan." Zijn zoontje Kieran, 9 jaar, legt ook al een levendige belangstelling voor het paranormale aan de dag, dus kan iemand alsjeblieft de Kinderbescherming bellen?

Verrassender is teamlid twee, Professor Chris French BA PhD CPsychol FBPsS FRSA, die de stem van de rede mag vertegenwoordigen door als excuus-scepticus de tweede viool te spelen. Gelukkig, vertelt Mark ons, is Chris een scepticus van het goede soort. Het soort dat niet meteen overal een rationele verklaring voor heeft, want dat is natuurlijk helemaal niet leuk. Prof. French bijt ongetwijfeld regelmatig zijn tong af, gepaaid, zo kunnen we vermoeden, met de glamour van het TV-sterrendom, want afgaande op zijn website en zijn verdere activiteiten heeft hij de diagnose van zijn medeteamleden al lang klaar.

Theatrale persoonlijkheidsstoornis lijkt me wel het minste als het over teamlid drie gaat, het absolute pièce de résistance, Mia Dolan. Mia ziet er uit als een kruising tussen een voortijdig ondergegane Rheintochter en de uitbaatster van een lugubere pub in een Liverpoolse achterstandswijk - maar vergis je niet. Ze is een medium. Ze ziet, hoort en voelt dingen waar u en ik als afgestompte simpele stervelingen geen flauw besef van hebben en die onze stoelgang ernstig zouden ontregelen hadden we dat wel. Daar gaan we nog wat staaltjes van zien. Nou ja - hóren dan, want veel te zien is er niet: naar zal blijken moeten we het vooral hebben van wat Mia ons over haar inzichten vertelt. Gelukkig doet ze dat volop, in een ademloos tempo en met een stem waarvoor ieder rookverbod jaren te laat komt.

Maar niet voordat Mark het wetenschappelijke allure van het in te stellen onderzoek heeft onderstreept door de installatie van enkele elektronische apparaten op de meest bespookte locaties in het huis. Het is onder paranormale onderzoekers een wijdverbreid misverstand dat een onderzoek wetenschappelijk wordt zodra er iets aan te pas komt dat op stroom gaat. Dus komen er infraroodstralers in het trappenhuis, zodat we het zullen weten als daar iets passeert. Hoe onstoffelijke spookwezens die stralen precies kunnen beïnvloeden, daar laat onze enthousiaste onderzoeker zich helaas niet over uit. Thermometers zijn natuurlijk onmisbaar, want iedereen weet dat geesten temperatuurdalingen met zich meebrengen; tochtige ramen ook, maar dat is bijzaak. Verschillende dictafoons worden door het huis verspreid om iedere spookachtige kreun te registeren; en een night-vision camera maakt het bovennatuurlijke onderzoeksspektakel compleet.

Intussen heeft Prof. Chris, onze scepticus, zich verschanst in een stacaravan vol monitoren en ander wetenschappelijks, om het gebeuren met gepaste afstand kritisch gade te slaan. Je moet zo’n rationele kouwe kikker natuurlijk niet te dichtbij hebben als het echt gaat spoken, dan bederft ie de pret maar met al zijn natuurlijke verklaringen. De caravan (waar The Team, ongetwijfeld om redenen van sponsorgelden, hardnekkig naar refereert als “The Winnebago”) fungeert ook als veilige haven voor wie alle paranormale temperatuurdalingen en andere geestige gewaarwordingen even niet aankan. Maar vooralsnog bevinden Mark, Mia en het echtpaar Stevens zich in de huiskamer. Om onduidelijke redenen zitten ze op de grond. Het is midden in de nacht en het onderzoek kan beginnen. Het startsein bestaat uit het uitschakelen van de verlichting. Daar zitten ze dan, vier volwassen mensen in een donkere kamer. Te wachten. Op spoken. En dat noemen ze Zone Reality.

Vindt u het ook zo vreemd dat het spoken iets kan schelen of het licht of donker is, dag of nacht? Hebben ze overdag wellicht hiernamaalse kantoorbanen waardoor ze pas ’s avonds, na De onderwereld draait door, tijd hebben om huiseigenaren de stuipen op het lijf te jagen? Ooit heb ik medium Lorraine Warren (die nog wel een keer een beurt krijgt in dit blog) horen uitleggen dat paranormale activiteit piekt om drie uur ’s nachts, omdat drie uur het tijdstip is van Christus’ sterven; ze was kennelijk even vergeten dat Christus om drie uur ’s middags stierf, en dat het dus eigenlijk heftig zou moeten spoken rond theetijd. Terzijde vraag ik me af of de geesten en demonen zich ook aan zomer- en winterklok houden.

Maar kom, ik dwaal af. Bij de Stevensjes is het nog steeds donker en begint er zowaar al iets paranormaals te gebeuren. “Ik zie een donkere schaduw in de gang,” zegt Mia met grote stelligheid. Na enig turen denkt Shelley dat ze misschien ook wel iets ziet. Wij zien overigens niks. Mia en Mark besluiten om eens boven te gaan kijken. Onderschat het niet, zo’n nachtelijke expeditie in een bespookt huis! Ook los van het gevaar je benen te breken over de eerste de beste drempel is dat een beklemmende aangelegenheid. De onderzoekers gaan te werk met grote omzichtigheid en converseren met fluisterstemmen vol nauw ingehouden paniek, alsof ze door een mijnenveld lopen op weg naar een interview met Osama Bin Laden. In het trappenhuis stelt Mia een deskundige diagnose: “Ik vind het hier doodeng.” Maar in een van de slaapkamers boven slaat de Andere Wereld pas echt toe met het eerste onmiskenbare para-abnormale signaal: Mia krijgt barstende koppijn. Geen twijfel mogelijk dus, het spookt hier.

Het blijft bovendien niet bij hoofdpijn. Mia wordt geplaagd door ademnood, koude rillingen, het gevoel dat iemand haar gadeslaat (wij?), en wat al niet. Na diepgaande spiritistische inspanning concludeert ze dat het spook de geest is van een vrouw die tijdens een brand in het huis haar kind verloren heeft. De voice over (onze Oekraïense superster, weet u nog?) informeert ons terloops dat er weliswaar geen enkel gedocumenteerd bewijs is dat er ooit een brand is geweest in dit huis, maar dat zal Mia worst wezen. Die heeft intussen ontdekt dat er een kussen midden op het bed ligt waarvan ze zeker weet dat het eerder gewoon overeind tegen het hoofdeinde stond. Als een soort bovennatuurlijke versie van Eigen Huis en Tuin heeft de geestenwereld zijn vingers weer eens niet af kunnen houden van andermans inrichting.

Beneden hebben Bob en Shelley het inmiddels erg koud gekregen. Dat is natuurlijk ook logisch, met al die paranormale interieurontwerpers in vol bedrijf. Dat het misschien ook iets te maken heeft met een nacht slaap overslaan en stilzitten in een donkere kamer, daar wordt niemand over gehoord. Wel ontkomt Mark er niet aan Prof. Chris bij te vallen als die droogjes constateert wat wij, kijkers, ook al gezien hebben: op de gemaakte beelden is behalve Mia’s monumentale overbite weinig abnormaals te ontdekken. De diverse taperecorders hebben geen enkel genezijds geluid opgevangen. De infraroodmetingen dan misschien…? - Ha! Kijk! Daar is duidelijk iets vreemds gebeurd. De apparatuur is uitgevallen omdat de batterij leeg is. Weer zo’n onomstotelijk bewijs voor spookachtige activiteit, immers, geesten onttrekken zoals algemeen bekend energie aan hun omgeving om te kunnen spoken; dat hebben ze dus ook met die batterijen gedaan! En met de opgedane energie zijn ze vervolgens kussens gaan verleggen.

Als sluitstuk mag de onverschrokken Prof. Chris nog een ronde maken door het huis. “Ik zie niks,” stelt hij deskundig vast. “Ik merk niks. Ik voel niks. Ik vind het hier helemaal niet eng.” Hij spreekt het vermoeden uit dat de bewoners en zijn medeteamleden zich maar wat ingebeeld hebben, en verlaat het pand tenslotte met de constatering dat families die last hebben van spoken beter een scepticus kunnen uitnodigen dan een priester of een medium – d’r is meteen geen spoor van paranormaliteit meer te bekennen.

Dat gezegd zijnde wordt het echter bovennatuurlijke ernst. Mia heeft zich genesteld temidden van een zee van kaarsen die met een flonkerlens nog wat extra glans bijgezet krijgen, zodat je even niet weet of je nog in spirituele sferen bent of per ongeluk toch hebt doorgezapt naar een pikante late-avond-uitzending. Het reinigingsritueel neemt een aanvang: Mia gaat de geest bevrijden. Daartoe moet ‘Mabel’ eerst naar beneden worden gelokt, maar dat lukt. Niet dat wij daar verder iets van merken, we moeten Mia wederom op haar woord geloven als ze met doorleefde stem aankondigt, “ze is hier.” Waarom de aanwezigheid van Mabel precies vereist is terwijl Mia toch kennelijk door muren, trappen, vloerbedekking en behang heen met haar contact kan hebben wordt niet duidelijk; dat heeft misschien gewoon met paranormale gezelligheid te maken. Het ritueel zelf blijkt te bestaan uit het opzeggen van het De Profundis, in wat klinkt als een Cockney versie van een Schotse verbastering door een Duitse boer van een impressie van een mondeling examen Latijn door een niet al te begaafde gymnasium-brugklasser uit Achter-Drempt. Hoe dan ook, het werkt. Na haar van emoties overlopende eeeymen kijkt het medium stralend op. “Ze is weg.” Kijk, zo simpel is dat nou. Bob en Shelley kunnen hun geluk niet op. In de nabeschouwing vat Shelley dat treffend en ontroerend samen: “Nou kan ik eindelijk weer gewoon naar de radio luisteren.”

woensdag 9 juli 2008

What's in a name?

Gehoord bij Eén Vandaag: "De pepperspray werd in 1999 ingevoerd onder verantwoordelijkheid van toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Bram Peper."

zaterdag 5 juli 2008

Kunstmin

Marcel Duchamp, alias R. Mutt: "Fountain" (1917)

Een oordeel over kunst mag ik mij niet aanmatigen, dat weet ik best. Victoriaans en Biedermeier schilderwerk heeft mijn hart gestolen, wat al gauw betekent dat je er in de ogen van de kenners uitziet als een Corry Konings adept die óók iets vindt van Sjostakovitsj’ Vijftiende kwartet. Misschien kan ik het een beetje goedmaken met Turner en de Italiaanse Renaissance, want daar houd ik ook van, maar eerlijk is eerlijk, de kunst heeft sedertdien hele andere en onvermoede diepten aangeboord. In 1917 signeerde Marcel Duchamp een urinoir, zond het in naar een tentoonstelling en voilà: kunst. Readymades, noemde hij ze, alledaagse objecten die kunst worden niet door een intrinsieke waarde of betekenis, maar simpelweg doordat ze in een museum staan of anderszins door hun context tot kunst verheven raken. De boodschap was helder, en eigenlijk bedoeld als kritiek op het onanistische kunstwereldje, maar dat hebben latere kunstenaars een beetje verkeerd begrepen. Die namen Duchamp liever letterlijk, want dan wordt kunst maken ineens een stuk minder moeilijk. Al heb je drie linkerhanden, of helemaal geen handen en ook geen talent als voet- of mondschilder; al ben je familiair belast met eczeemverwekkende allergie voor verfstoffen; het maakt allemaal niet uit. Al wat je nodig hebt is een goed verhaal, en een of andere kunstgoeroe die zo gek is het te geloven en het uit te dragen. Sommigen zijn daar meesters in, dat moet gezegd. Ik heb ooit een paar uur mogen doorbrengen met Rudi Fuchs in de academische soos van de UvA, en geloof me, de man is zo’n bevlogen pedagoog en zo’n behendig kunstfilosoof dat je daarna bereid bent een hondendrol op een poepschepje hoger aan te slaan dan de Sixtijnse Kapel.

Boven: Damien Hirst, "Mother and child divided" (1993); onder: Tracey Emin: "My bed" (1998)

Zo is het gekomen dat je tegenwoordig in een museum voor moderne kunst tussen de helften van een doorgezaagde koe doorloopt naar een lege zaal waar lichten willekeurig aan en uit gaan, en voortdurend beducht moet zijn op het gevaar te struikelen over een berg bouwpuin of een onopgemaakt bed. De jonge generatie gaat vrolijk op deze voet voort, zag ik vandaag in de krant. Een ongetwijfeld erg deskundige journalist laat zich daar in ademloze bewondering uit over enkele eindexaminandi van het Groninger Frank Mohr Instituut. Helaas is de redactie zo dom geweest om enkele afbeeldingen van hun werk bij de reportage te plaatsen. Op een flodderig neergepenseelde achtergrond van een tint zoals je die krijgt als een peuter een half uur met zes kleuren verf mag spelen, zijn vier knullig geschilderde onderzeeërs te zien. Het zou ook kunnen dat de schilder in eerste instantie komkommers heeft bedoeld maar halverwege van gedachten is veranderd. Het geheel kan onmogelijk langer dan een kwartier hebben gevergd om te maken. Maar vooruit, één ding moet je Aldwin van de Ven nageven, hij schildert tenminste nog. Sorry. Dat zeg ik weer veel te amateuristisch. Laat ik liever de deskundige journalist citeren: “zijn doeken hebben een verfhuid.” Verder is hij (ik citeer veiligheidshalve maar even verder, ik wil hier tenslotte niet als kunstnitwit te kijk staan) “…veel minder geïnteresseerd in de techniek van het schilderen. Hij is vooral op zoek naar de terloopsheid van een schets. (…) Hij is niet op zoek naar het betekenisvolle onderwerp, maar naar beelden die mogelijk betekenis hebben.”

Aldwin van de Ven: "Nachtelijke aanval" (2008)

Ho, stop, wacht even. Dat lees ik toch goed? Van de Ven schildert dus doeken over betekenisloze onderwerpen in een technisch ongeïnteresseerde stijl. Ja, dat lees ik goed. Toegegeven, hij zoekt naar ‘beelden die mogelijk betekenis hebben’, maar lees die zin twee keer en je ziet dat er helemaal niets staat. Naar beelden die ‘mogelijk’ betekenis hebben hoeft je niet lang te zoeken - èlk beeld heeft ‘mogelijk’ betekenis. En net zo is het, blijkt uit de uitsmijter van het artikel: “Van de Ven geeft (…) slechts een eerste aanzet. Het is aan de kijker om het werk af te maken.” Als dat zijn opzet is vraag je je af waarom hij überhaupt nog de moeite neemt iets op zijn doek te schilderen; als hij het leeg laat kan de kijker er zelf elke kant mee op die hij maar wil. “Spannender dan in het Frank Mohr zul je jonge schilderkunst niet snel tegenkomen,” besluit de reportage, en mij bekruipt het onbehaaglijke vermoeden dat dat als een compliment bedoeld is.

Volgens mij zijn er veel redenen om naar Groningen te gaan, maar als het deze expositie moet zijn zou ik er nog eens goed over nadenken. Groningen is namelijk (maar dat wist u al) erg ver weg.