dinsdag 2 december 2008

Heengegaan

Richard Hickox voelt als een oude bekende. Zijn joviale, vierkante kop heeft me toegelachen vanuit meer CD-boekjes dan ik ooit heb willen tellen. Maar ja, onder zo'n massieve kop zit natuurlijk een soortgelijk lijf, en dat is niet goed voor je hart, ook niet voor zo'n groot muziekhart als dat van Hickox. Dus nu is hij dood.

De liefhebber van Engelse muziek wordt door de Nederlandse concertprogrammeurs harteloos aan zijn lot over gelaten. Een heel, heel enkel stukje Britten of Elgar wil misschien nog door de mazen van het net glippen, en dat gaat dan zelden verder dan de Sea Interludes respectievelijk het Celloconcert en de Enigma Variations. The Planets van Holst maken ook nog een kansje, vooral omdat amateurorkesten zich daar graag aan wagen als ze eens echt uit hun bol willen gaan. Het Gelders Orkest programmeerde ooit, in een daad van woeste anglofilie, de Eerste Symfonie van Walton (geweldig, met die knallende, door twee slagwerkers geslagen paukencascades aan het eind!) maar trok zich daarna weer schielijk terug in een veilig ijzeren bastion van Tsjaikovski, Beethoven en Brahms. Ik heb zelfs, ooit, lang geleden, in het Concertgebouw Vaughan Williams' Sea Symphony gehoord, een ervaring zeldzamer dan een gecombineerde theevisite bij u thuis door de paus en de koningin.

Maar Alwyn, Brian, Rubbra, Delius, Bax, Arnold, Tippett, Bantock, Bridge, Simpson, Moeran, de rest van Holst, de rest van Elgar, de rest van Walton, de rest van Vaughan Williams, en de rest van al die andere Engelse toonkunstenaars? Nergens te bekennen. Geen noot. De CD is de enige route om deze componisten te leren kennen, die met elkaar in hun muziek een kwaliteit vertegenwoordigen die in geen enkele andere muziek precies zo te vinden is, een kwaliteit die bijna geen naam te geven is maar die iets te maken heeft met mistige valleien, verwaterde zonsopgangen, koele verten, druïdische mysteriën, pastorale groengebieden, avondlijke mijmeringen, een agnostische religiositeit, in een woord, Engelsheid. Het was die muziek bij uitstek waar Richard Hickox zich sterk voor maakte – al draaide hij zijn hand ook niet om voor authentieke Haydn.

En nu is hij dood, zomaar ineens, 60 jaar jong, te vroeg zelfs om een dubbel en dwars verdiend ridderschap aan zijn naam te verbinden - midden in de opnames van Holst's Choral Symphony, een werk waarvan een nieuwe CD smachtend tegemoet werd gezien en er nu waarschijnlijk toch weer niet komt. Hickox is, hè bah, was, een ware Saint George die de draak van de verwaarlozing rigoureus heeft verjaagd uit componerend Albion. Niet alleen maakte hij must-have opnames van Peter Grimes en het War Requiem, hij kwam ook met duizelingwekkend prachtige Arnold-lezingen en een set van volledige Alwyns, om over de eindeloos fascinerende, langverloren oerversie van Vaughan Williams' Londonse maar te zwijgen. Zijn opname van Holsts Cloud messenger etst de sferen en melodieën obsederend in je kop en doet je afvragen waarom dat werk niet twaalf keer per jaar wordt uitgevoerd, en hetzelfde geldt voor de Hymn of Jesus, die heus heel anders klinkt dan zijn onuitstaanbaar suikerige EO-titel doet vermoeden. En alsof dat allemaal niet genoeg was gaf hij ons ook nog alle symfonieën van de onuitsprekelijke Rubbra, waaronder een koel-fonkelend juweel van een Vierde met enkele van de meest magische openingsbladzijden ooit gecomponeerd.

Waar moet het heen met de Engelse muziek, en waarheen moet de liefhebber van Engelse muziek nu deze maestro zijn wapenbroeder Vernon Handley zo veel te haastig achterna is gesneld?