zaterdag 30 augustus 2008

Huisbezoek

Paleizen bouwen hebben de Hollanders nooit gekund. De enige keer dat het goed lukte was het helemaal geen paleis, maar een gemeentehuis. Verder is het knusse kleinschaligheid troef; hoogstens, wanneer het dan toch wat groter moest, werd een rijtje knusse, kleinschalige huizen tegen elkaar aan geplakt, kijk maar naar Het Loo. Soestdijk heeft al helemaal weinig vorstelijks. Het ziet er eerder uit als een deftig sanatorium of een rusthuis voor oud-Indiëgangers. Maar goed, de voorgevel heeft in elk geval nog een soort statige eenheid, en de armen van de colonnades rekken het geheel voor Nederlandse begrippen (en met Nederlandse kostenefficiëntie) tot grote weidsheid op.

De achterkant daarentegen is een regelrechte ramp; die lijkt nog het meest op een straatje in België waar de bewoners er niet gehinderd door bouwverordeningen en welstandscommissies vrolijk op los hebben gefantaseerd. De symmetrie is aan alle kanten overhoop gehaald met jaren ’60 erkers, brandtrappen, dakkapellen, en als hoogtepunt twee grote, ouderwets moderne doorzonramen voor de werkkamers van Juliana en Bernhard. Die bieden, dat moet gezegd, dan wel weer een spectaculair uitzicht op de prachtige tuin; een juweeltje van landschapskunst op zijn Engels waarvan als enig minpunt te bedenken is dat het aanschurkt tegen twee druk bereden wegen.

Hoe ik dat allemaal weet, hoor ik u denken; ben ik soms bij de Oranjes op de koffie geweest? Een beetje wel, ja, want tegenwoordig kan dat. Soestdijk staat leeg sinds Bernhard de tijdelijke voor de eeuwige jachtvelden heeft verwisseld. De Staat, die het gebouw in eigendom heeft, heeft zich drie jaar de tijd gegund om te verzinnen wat in vredesnaam de bestemming moet worden van het pand – denken van staatswege gaat nou eenmaal traag. Intussen wordt het paleis uitgebaat als museum. Dat betekent niet dat iedereen zomaar kan binnenlopen, daar is, zo vertelt de brochure, het kwetsbare interieur niet tegen bestand (iets waar je je na zoveel jaren Bernhard en zijn jachtmaatjes en onafzienbare hordes Oranje kleinkinderen toch een beetje over verbaast). Rondkijken in Soestdijk is net zoiets als eten bij Jonny Boer: zorgen dat je er op tijd bij bent met reserveren. Dan mag je mee in een van de vier groepjes van vijftien gelukkigen die elke dag van de Soester naar de Baarnse vleugel worden geleid door een gids die je vertelt dat je nergens aan mag komen en nergens tegenaan mag leunen. Een genoegen dat op zijn hoogst 56.160 geïnteresseerden mogen smaken, reken maar uit.

Het is meer dan de moeite waard. Ten eerste omdat het gewoon leuk is eindelijk eens te zien wat er aan de andere kant van dat iconische, jarenlang bedefileerde bordes is (een wit marmeren vestibule met aangrenzend twee beschilderde kamers waar respectievelijk jassen werden opgehangen en cadeaus werden verstouwd). Maar meer nog omdat Soestdijk een aantal stijlkamers van onverwachte allure herbergt; het is vooral de invloed van tsarendochter Anna Paulowna geweest die het huis heeft verrijkt met, bijvoorbeeld, een eetzaal en balzaal van internationale klasse. Op andere plekken is het dan weer plat-Hollands; waar Engelsen of Fransen diepzinnige allegorieën zouden hebben ontworpen om een gedenkkamer mee te versieren, liet de Hollandse koning gewoon “Quatre-Bras” op het plafond kalken. Aardigheidjes als de achter een deurkozijn verborgen groeistreepjes van ettelijke generaties Oranjes, de sobere maar mooie art deco familie-eetzaal, met bijpassende dienkeuken met klapstoeltjes voor de lakeien, en de telefooncentrale, keukens en zilverkamers in het souterrain houden daarnaast de herinnering wakker aan het levende huis dat Soestdijk zo recent nog was. Snel gaan kijken, eind 2009 gaat de deur dicht en wat er daarna gebeurt weet niemand.

From Russia...

Mocht iemand zich nog zorgen maken, ik heb het allemaal weer overleefd. Terug uit Rusland; - het land waar de hakken even hoog zijn als de decolletées diep; waar je paspoort een heel eigen loopbaan begint via ontelbare loketten waar allerlei lieden er stempels in moeten zetten of formuliertjes aan moeten toevoegen, zodat je meteen in je kraag gepakt kan worden wanneer je er toch met staatsgeheimen vandoor gaat, want geef het maar toe, dat is waar elke buitenlander op uit is; Rusland, waar in de protserige sterrenhotels het marmer en verguldsel je pijnlijk tegemoet blinkt, maar niemand ooit bedacht heeft dat het wel handig is een lichtknopje te maken naast het bed; waar het geavanceerde, elektronische kassasysteem van de bar niet verhindert dat de uiteindelijke rekening in langdurig en diepgaand overleg tussen vijf serveersters moet worden opgemaakt aan de hand van aantekeningen in een schoolschriftje; Rusland, waar de P een R is, de N een I, de B een V, maar soms ook een U, en waar het alfabet van A tot 3 loopt.

Wandplaat in een leslokaal

Het was leuk. Want de morsigheid, wansmaak en chaos ten spijt wonen er, anders dan vaak gedacht wordt, buitengewoon aardige mensen die, arm als ze zijn, de gewoontes van welgemanierdheid en gastvrijheid nog niet hebben opgegeven, en die je in tegenstelling tot vijfennegentig procent van de Nederlanders (optimistische schatting) boeiend en met kennis van zaken kunnen onderhouden over de historie en kunst van hun land.

zondag 24 augustus 2008

Atoomkunst

Haal de Wiener Philharmoniker naar Nijmegen en nog zullen er in De Vereeniging lege stoelen te over zijn, zo gaat dat nou eenmaal in linkse bolwerken. Dus wat dat betreft hadden de spelers van het Nationaal Jeugdorkest gisteravond niet te klagen, want de zaal was lang niet slecht gevuld. Dat was deels ongetwijfeld te danken aan de opkomst van familie en vrienden van de spelers, deels waarschijnlijk ook aan de aanwezigheid op de bok van John Adams, die gevoeglijk mag worden beschouwd als de meest high profile levende componist van het moment (wat iets anders is dan de belangrijkste of de beste, dat oordeel laten we maar beter aan de geschiedenis over).

Hij is de zestig voorbij maar oogt nog altijd als een spijbelend lefgozertje van vijftien, en het was duidelijk dat de NJO-ers het erg naar hun zin hadden met hem. Het muzikale resultaat was navenant. Richard Strauss’ Don Juan werd spetterend en met verve de zaal in gesmeten; de virtuositeiten van deze partituur werden koelbloedig en bijna achteloos overmeesterd en de hoornsectie ging voor goud, zoals dat dezer dagen heet.

Eerlijk is eerlijk, de navolgende Zevende van Sibelius stelt andere eisen, en zonder de glittermantel van laatromantische mega-orkestratie kon het NJO niet verbergen dat het voor de puur muzikale hoogten en diepten van dit onvolprezen meesterwerk misschien net te jong en te recht door zee is. In deze symfonie moet het orkest zoekend durven klinken, en aarzelend (maar dan niet op de manier van de aanvankelijk licht-verdwaalde houtblazers), zodat het oerthema van de trombone, wanneer het zich verheft, een beloning is en een bevrijding. Maar ook al werd er niet ten diepste gepeild, nog miste dat moment, misschien wel het meest magische in de hele muziek van de twintigste eeuw, zijn uitwerking niet; ik had de bijna lijfelijke gewaarwording dat ik uit mijn stoel werd getild. Jammer dat Adams het, als zovelen, niet aandurfde het voorlaatste akkoord lang te laten schrijnen alvorens het in het slotakkoord op te lossen.

Dat het de maestro niet aan zelfvertrouwen ontbreekt bleek uit het feit dat hij de Nederlandse première van zijn eigen, splinternieuwe Dr. Atomic Symphony pal na de diamanten perfectie van deze Sibelius had geprogrammeerd. Dat dat alleen ten nadele van Adams kon uitpakken was voorspelbaar, zeker als je weet dat zijn symfonie niet van de grond af als een symfonische architectuur is bedacht, maar een collage is van elementen uit zijn Oppenheimer opera Dr. Atomic. Het begint allemaal behoorlijk bruut en lawaaiig, met veel tamtamgedruis, klokgelui, tromslagen en brullend zwaar koper, helemaal geen Adams zoals we gewend zijn, maar veeleer een anoniem, generiek modernisme. Na enige tijd besterft het tumult en maken welkome, lange, lyrische hoorn- en hobosolo’s zich los uit de ondergrond. Vervolgens veren we op van herkenning wanneer, eindelijk, de strijkers dan toch nog die karakteristieke Adams-ostinati inzetten, met hun al even vertrouwde harmonische wendingen. Die worden echter steeds onderbroken door verdere zangerige solo’s, dit keer van de trompet, die na een poosje wel heel erg naar Once upon a time in the west begint te klinken. Het hele ensemble galoppeert tenslotte naar een knallend slot, en dat is dat.

Opwinding genereren, dat kan Adams als geen ander, dus de Dr. Atomic Symphony was beslist een enerverende luisterervaring. Maar na de puurheid van Sibelius VII bleef, nadat de adrenalinespiegel weer wat gedaald was, toch vooral een indruk hangen van gekunsteldheid en kouwe drukte, en van een weinig dwingende, fragmentarische constructie. Het instrumentale kunst- en vliegwerk omvatte naast een heel rek vol gestemde gongs het nodige col legno geklepper van de strijkers en een bekken dat met een strijkstok tot klinken werd gebracht, al was daar in het omringende geraas weinig van te horen. Meer oppervlakte dan inhoud, al met al, maar misschien geeft het stuk bij herhaalde beluistering nog geheimen prijs die me deze eerste keer ontgaan zijn.

Hierop keerde Adams zich grijnzend naar de zaal om uit te leggen dat hij, zoals in het programma vermeld, aanvankelijk van plan was het concert te eindigen met zijn eigen symfonie, maar daar toch maar vanaf had gezien uit vrees dat we die misschien niet mooi zouden vinden. Sure. Prompt vraag je je dan af wat de echte reden is; waarschijnlijk is dat concentratie, waarvan Adams’ werken een flinke dosis vergen. Nu kreeg het nieuwe slotstuk, Brittens Four sea interludes, een paar tikken mee van aflopende aandachtspannes. In de kwetsbare, ijle vioollijnen van Dawn was de unanimiteit er vaak nèt niet, en het begin van Sunday Morning verliep op enkele momenten griezelig asynchroon. Maar verder kwam alles op zijn pootjes terecht en waaide meer dan genoeg zilte zeelucht de zaal in. Het was, al met al, een heel prachtige en inspirerende avond – en dat was een gedeelde mening, afgaande op de luidruchtige pogingen van het publiek om de zaal af te breken.

zaterdag 23 augustus 2008

Wolken

Iedereen kan klagen wat ie wil over deze zomer, maar mij hoor je niet; niet wanneer spannende, apocalyptische wolkenluchten als deze over mijn dak komen rollen. Het bleek overigens een buitje van niks.

Pjotr lives!

De kunstpagina van de Volkskrant is vandaag erg in de war. Eerst wordt de lezer vergast op een staaltje eigentijdse kunstkritiek door Frits van der Waa, die meldt dat “het resultaat (…) confronterend [is], soms zelfs oncomfortabel, maar alleen om die reden al in principe geslaagd.” Ja, lees die zin nog maar eens. Alleen om die reden al in principe geslaagd. Hier gaat een beerput aan mogelijkheden open voor ‘in principe geslaagde’ voorstellingen waar we maar liever snel weer het deksel op doen.

Opera Spanga, want daar ging het over, gunnen we haar ludieke uitwassen, zij opereert tenslotte in het vrije veld, maar ik mag hopen dat een Donna Giovanna ons in het echte operatheater bespaard blijft. Uit de begeleidende foto concludeer ik overigens dat rolstoelen momenteel blijkbaar hot zijn onder operaregisseurs.

Net bekomen van de schrik doe ik iets verderop een muziekhistorische ontdekking van overstelpend belang. Als steunbetuiging aan de Zuid-Osseten dirigeerde Osseet Valeri Gergiev in Tschinvali Tsjaikovski’s Zevende Symfonie, jawel, de Zevende, “die Tsjaikovski aan Leningrad opdroeg toen het door de Nazi’s werd belegerd.” Adembenemend! Een werk geschreven door een 101 jaar oude Pjotr Ilyich, terwijl iedereen me jarenlang heeft wijsgemaakt dat hij in 1893 verscheiden is! En ik heb het niet op CD!

Kruideniers in de muziek

In de zorg weten we al een tijdje niet beter: tussen alle kwaliteitsinspecties, beleidsvergaderingen, marktverkenningen, DBC-registraties en visiedagen door is de behandelaar blij als er af en toe nog een gaatje overblijft om een patiënt te zien. Nu moet ook de kunst eraan geloven. Topklasse ensembles worden op hun subsidie gekort niet omdat de artistieke kwaliteit te wensen overlaat, nee, omdat het beleidsplan niet deugt of omdat er te weinig ‘visie’ is, wat dat dan ook moge betekenen. Al die managementbraaktaal komt uit de zompig borrelende buik van het Fonds voor de Podiumkunsten, dat tegenwoordig heerst als een absoluut monarch wanneer het gaat om het verdelen van de kunstsubsidiepoet. Vervuld van grote idealen streeft het Fonds naar ‘innovatie in de keten’, ‘professionalisering en ondernemerschap’, en meer van zulke nietzeggendheden die je in elk beleidsplan van om het even welke bank, friettent of schoenenwinkel kunt aantreffen. Om ‘versnippering’ tegen te gaan wordt opgewekt in het rond gehakt – ‘stroomlijnen’ noemt men dat. Intussen schuwt men de knoet evenmin als het gaat om het beoordelen van artistieke prestaties, al blijft een mysterie hoe men daarbij te werk is gegaan. 'Onvoldoende kwaliteit in de uitvoeringen', 'geen artistieke meerwaarde', 'spelkwaliteit voldoet niet aan de eisen', het zal je als ploeterende broodspeler maar allemaal gezegd worden.

Intussen echter stelt het Fonds aan andermans plannen indringende eisen waar hun eigen rapportage in de verste verten niet aan voldoet. Die hangt namelijk van de vaagheden en tegenstrijdigheden aan elkaar. Het Amsterdam Baroque Orchestra is weliswaar, zo verwaardigt het Fonds zich in zijn goedertierenheid te concluderen, een kwalitatief sterk ensemble, maar omdat er inmiddels meer goede ensembles met hetzelfde specialisme bestaan heeft het zijn unieke positie verloren en is subsidie dus niet op zijn plek. Voor het Orkest van Achttiende Eeuw geldt precies hetzelfde, maar daar horen we er niets over en rinkelt de subsidiekassa rijkelijk. Veelbelovende groepen als de Holland Baroque Society (nooit van gehoord) krijgen een zakcent toegestopt zodat ze het helemaal kunnen gaan maken – maar tegen de tijd dat het zover is klaagt het Fonds dat men zijn ‘onderscheidend vermogen’ of ‘unieke positie’ heeft verloren en gaat de subsidiekraan net zo resoluut weer dicht.

Het ene ensemble wordt berispt omdat het in zijn plannen te weinig drang naar internationalisering laat zien, het andere wordt op zijn subsidie gekort omdat het te weinig in Nederland speelt. Het Fonds vindt verder dat iedereen moet werken aan verbreding van zijn publiek, en vergeet gemakshalve dat sommige niches in de muziek vanuit hun aard altijd maar voor een klein publiek bestemd zullen zijn – juist die niches hebben subsidie dus hard nodig, maar juist zij lopen het grootste risico die niet te krijgen. En het Nederlands Kamerkoor, dat mag meer dan de helft van zijn subsidie inleveren, maar het Fonds verwacht niettemin wel dat “het Nederlands Kamerkoor garant blijft staan voor een hoogwaardige spelkwaliteit.” Wij draaien u de duimschroeven gaarne aan, maar gelieve daar wel mooi bij te blijven zingen.

donderdag 21 augustus 2008

Op en neer

Volgende week moet ik een paar dagen naar de Russische exclave Kaliningrad. Daar ga ik naartoe vliegen, en vliegen, daar houd ik niet echt van. Fobische vormen heeft het nooit aangenomen, ik slaap er niet slechter van en ben er nooit voor thuis gebleven, maar evenmin ben ik geloof ik ooit in een vliegtuig gestapt zonder ergens in een stiekem hoekje van mijn achterhoofd de melancholische overtuiging dat mijn laatste uur geslagen heeft. Stewardess, uitvaartverzorgster, wie zal het zeggen, ze glimlachen allebei vriendelijk en dragen het zelfde soort uniformen, met van die onhandige schoenen, kokette hoedjes en kekke sjaaltjes. Ik kan het me ook allemaal veel te levendig voorstellen. Er zijn bij vliegrampen maar twee opties, die beide niet uitblinken in aantrekkelijkheid: het gebeurt vlak bij de grond en je bent levend barbecuevlees; of het gebeurt hoog in de lucht en je hebt minutenlang tuimelend de tijd je te verheugen op de finale smak terwijl de drankjes, taxfree winkelwaren en medepassagiers je om de ploppende oren buitelen.

De Voorzienigheid weet het en vindt het leuk me hier een beetje mee te plagen. Daarom is het al jaren traditie dat er in de week voordat ik ga vliegen ergens een toestel tegen de vlakte gaat. Madrid: QED. Dat zou allemaal tot daar aan toe zijn wanneer niet prompt in het kielzog van zo'n gebeurtenis de welbekende luchtvaartdeskundige met de bemoedigende naam Baksteen in de media zou verschijnen om me ook de troost van de statistiek nog te vergallen. Ik smacht naar de gebruikelijke boodschap dat thuis op een keukentrapje klimmen om de bovenkant van de afzuigkap af te stoffen vele malen gevaarlijker is dan vliegen; dat de kans van omkomen in een vliegtuigcrash tienmaal kleiner is dan de kans dat je gelijktijdig door de bliksem en een meteoriet getroffen wordt terwijl je met je Jackpotwinnende lot naar het Staatsloterijkantoor wandelt. Vergeet het maar. Het toestel in Madrid was van een type, aldus meneer Baksteen, dat een "normaal" (hij zei het echt) neerstortgemiddelde heeft. "Vergelijk het met de 737," zo vervolgde hij met een geniepig gekozen voorbeeld, want zo eentje mag ik volgende week in, "daar zijn er vijfduizend van gebouwd en honderdtwintig verongelukt."

Wablief!? Honderdtwintig van de vijfduizend!!? Dat is twee-en-een-half procent! TE VEEL INFORMATIE, censuur graag! Je kunt fatsoenlijke, nietsvermoedende kijkers toch zeker niet zomaar zonder waarschuwing aan dit soort feitelijke waarheden blootstellen!? Zelfs de haastige goedmaker dat het neerkomt op één rampgeval per drie miljoen vluchten klinkt ineens niet meer helemaal zo geruststellend. Niettemin ga ik volgende week met heroïsche doodsverachting gewoon naar Rusland vliegen, in de stille hoop dat betreffend toestel niet nummer 121 zal blijken te zijn, en geduldig de mantra herhalend dat 97,5% van de 737's gewoon op zijn ouwe dag netjes afgeschreven naar de schroothoop gaat. Mocht het anders uitpakken, dan leest u dat wel in de krant.

woensdag 20 augustus 2008

Hollands glorie

Op het nieuws zag ik Djap da Hoep Skeffer. Herinnert u zich Djap nog? Die man die met stomheid geslagen naar adem zat te happen en soms bijna moest huilen bij de mefistofeliaanse verbale raddraaierij van Fortuyn? De man na wie Balkenende een vooruitgang was? Precies, die. Dan zal het u opluchten te horen dat het allemaal hartstikke goed gekomen is met Djap. Hogere en voor ons stervelingen ondoorgrondelijke machten hebben hem secretaris-generaal, sorry, Secretaris-Generaal van de NAVO gemaakt. Zomaar ineens is hij van klein christendemocratisch ongerief veranderd in een van de big boys. Aan hem het genoegen om met Dubya samen in hemdsmouwen door het kreupelhout rond de Bush-ranch te struinen; heel anders dan de Minister-President van Nederland, die er in het Witte Huis snel even voor het ontbijt doorheen wordt gejast zodat hij wel braaf zijn soldaten in Irak houdt, maar verder de dagorde niet verstoort en na de fluffy pancakes met maple syrup genoegzaam weer vergeten is.

Tja. Het is in de politiek nu eenmaal zo dat als je er slecht in bent, je er alleen maar beter van kunt worden. Djap heeft nog steeds hetzelfde bitse pruilmondje, maar het wordt tegenwoordig gecomplementeerd door een gewichtige, diepgeplooide, streng-doch-rechtvaardige frons - wellicht operatief aangebracht, zulke dingen kunnen namelijk in Amerika, dat lees je wel eens. En nu hoorde ik, terwijl Djap streng doch rechtvaardig en met extradiepe frons fulmineerde tegen de Russen, dat de finishing touch zich ook begint af te tekenen: een onmiskenbare twang aan het eind van sommige woorden, het totem van de geslaagde landgenoot: Djap begint Paul-Verhoeven-Nederlands te spreken!

maandag 18 augustus 2008

Borstwering

Op het werk ontspon zich vandaag een diepgravende e-mail discussie naar aanleiding van de uitnodiging voor het promotiefeest van een collega, alwaar gasten geacht worden te verschijnen in tenue de ville. Qu'est-ce que c'est? zo vroegen wij rustieke types ons af.

Eén constatering was dat hoe dat tenue eruit ziet nogal afhangt van welke ville je als referentiepunt kiest. Zelf dacht ik aan Helmond; dan mag ik in glimmend trainingspak. Enig snuffelen op internet leverde echter heel andere aanwijzingen op. Enkele vrouwelijke collega's toonden zich erg bezorgd over de bevinding dat het tenue de ville voor dames gepaard gaat met een 'halfopen decolleté'. Halfopen? Qu'est-ce que c'est? Eén borst zichtbaar en eentje niet? Of moet misschien eerder analoog aan de halfopen inrichting worden gedacht: de boezem mag er even uit, om daarna weer fluks te worden opgeborgen?

Uw antwoorden op dit raadsel zijn welkom!

zondag 17 augustus 2008

Liefde en dood

Mijn eerste kennismaking met de Gelderse Muziekzomer dateert van een paar jaar geleden. Je kon toen per witte fiets de Hoge Veluwe rondpeddelen van het ene miniconcertje naar het andere, steeds met een schuin oog op de karakteristiek Hollandse zomerlucht waarin verfrissende buitjes te allen tijde dreigden. Ik herinner me Kodaly’s duo voor viool en cello op het voorplein van het Jachtslot St. Hubertus, en daarna een koperkwintet dat ten onder ging in het gekletter van water op polyester omdat een van die buitjes besloot naar beneden te komen en iedereen prompt zijn paraplu opstak. Het feest ging ten einde in de hal van het Apeldoornse raadhuis, waar koperblazers en slagwerkers van het Nationaal Jeugdorkest drie galerijen rondom en omhoog stonden opgesteld voor een letterlijk en figuurlijk overdonderende uitvoering van Händels Music for the Royal Fireworks.

Dit jaar hoefde ik niet eens af te reizen naar zulke exotische locaties, maar was een bezoekje aan de Nijmeegse Lindenberg al genoeg. Daar speelde gisteravond het kamerorkest van de NJO Summer Academy, geleid door Reinbert de Leeuw, een onalledaags programma, dat een betere ambiance had verdiend dan de knusse maar akoestisch morsdode Lindenbergzaal. Wel maakte de gortdroge klank des te beter hoorbaar hoe goed er gespeeld werd, maar enfin, de jongeren in dit orkest zijn ook niet even in het voorbijgaan van de straat geplukt. Ze komen voor een groot deel niet eens uit Nederland trouwens, maar van heinde en verre, tot aan Uruguay, Thailand, Australië en Zuid-Korea toe. Misschien tijd voor een update van de ensemblenaam?

De twee openingswerken waren bewerkingen door John Adams van stukken van Busoni en Liszt. Heel mooi, maar ook wat ingeslapen, met dat geluid dat op het podium bleef plakken. Het werd al beter in Adams’ eigen vioolconcert. Daarvoor trad universele wonderboy Marijn Simons aan, geheel in Nigel Kennedy stijl in een leren broek en een lila zijden bloes met diep decolleté waar het borsthaar vrolijk uitbruiste; het rastakapsel was opgebonden in een weelderige pompon, en het geheel afgemaakt met een gulle verzameling ringen en een enkele amulet. Het plaatje schreeuwde, kortom, East Village, maar het zou Simons' eer te na zijn zó voorspelbaar uit de hoek te komen; daarom woont hij, keurig getrouwd en wel, in Kerkrade. Hij speelde er niet minder om, en reken maar dat de solist het druk heeft in dit concert, dat Adams lang niet durfde te schrijven vanwege alle Grote Voorbeelden, maar toen toch ineens in een paar maanden in 1992 op papier had. Vooral het langzame tweede deel is gedenkwaardig, een mysterieus maanlandschap met zacht gonzende vibrafoon en een eenzame buisklok, waaronder een obsessieve baslijn voortschrijdt die in de verte een beetje doet denken aan die van Pachelbels canon. Jammer dat de componist zelf zo blij was met zijn creatie dat het hem net iets te veel moeite koste er afscheid van te nemen, zodat het deel uiteindelijk een fractie, misschien wel twee fracties, te lang is. De razende perpetuum mobile finale schudt de luisteraar weer wakker terwijl het orkest als een stampende machine naar het slot dendert. Zelfs in de Lindenberg joeg dat hele golven van opwinding de zaal in.

Allemaal voorspel, want waar we echt voor kwamen was natuurlijk Die Weise von Liebe und Tod, Frank Martins Cornet, op een prozagedicht van Rilke, misschien wel de meest volmaakte versmelting van tekst en muziek ooit. De alt Helena Rasker en de spelers van het NJO scheurden het akoestische floers van de zaal resoluut aan flarden met hun vlijmscherp geprojecteerde intensiteit, en lieten deze wonderschone, van weemoed doordrenkte muziek alles doen wat ze vermag: koude klemgrepen om het hart leggen, tranen laten prikken, een enkele stomp in de maag uitdelen, en dat alles telkens weer goedmaken met zachte, maar nooit simpele troost. Er waren, schande! nog lege stoelen genoeg in de zaal, dus het was erg, erg dom van u dat u er niet was.

zaterdag 16 augustus 2008

Boter

"Bullying and intimidation are not acceptable ways of conducting foreign policy in the twentyfirst century." Hoorde ik die woorden echt uit de mond van George W. Bush komen? Zonder dat iemand in de lach schoot!?

vrijdag 15 augustus 2008

Censuur

Niet mijn genre muziek, maar deze pikante en uiterst zorgvuldig gecensureerde clip doet beslist wonderen voor het humeur. Alleen voor 18 jaar en ouder! Met dank aan Jenneke.


dinsdag 12 augustus 2008

Niet alles goud...

Tja, dat was natuurlijk ook een beetje naïef, als je weet dat China alles bijschaaft wat er op TV vertoond wordt, om dan te denken dat de beelden van de opening van de Olympische spelen 100% puur en onversneden waren. Een vos verliest zijn streken niet. Derhalve een kleine update bij mijn eerdere te lichtgelovige bericht: het schattige meisje dat niet al te overtuigend dat mierzoete liedje stond te playbacken, playbackte niet eens zichzelf, maar een meisje dat veel beter kon zingen dan zij, er alleen niet leuk genoeg uitzag als Chinees exportproduct - het was, zo verklaarden officials achteraf, van nationaal belang dat het zangeresje geen scheve tanden had.

Laat ik het afgekeurde meisje nou veel schattiger vinden dan dat nuffige, ijdele kindvrouwtje. Het deugt niet als je op die leeftijd een lach al zo kunt faken; ze doet me ook iets te veel denken aan Marijke Helwegen...

En al dat vuurwerk? Minstens voor de helft uit de computer! Dat scheelt die atleten dan weer een stoflong.

Zouden de medailles wel van echt goud zijn?

maandag 11 augustus 2008

All in the family

Savage grace is een heel nieuwe kijk op bakeliet, wanneer al niets anders. U had vast niet gedacht dat de erfgenamen van het oerplastic-imperium van Leo Baekeland een cast vormen waar zelfs die van de zuurste Griekse drama’s naast verbleekt. Overspel, seksuele losbandigheid, incest en moedermoord, you name it, they did it. Onder een hoogglanslaag van artistieke pretenties, intellectuele flimflam en een nomadisch leven in de beau monde gestoffeerd met prestigieuze connecties (onze eigen prins Bernhard inbegrepen, naast Dali, Duchamp en nog drie dozijn grote namen), was het bij de Baekelands een moeras van seksuele obsessie en wrakke geesten. U kunt het nu allemaal gaan zien in de film die naar het eerdere boek werd gemaakt, en waarvan ik gisteren een voorpremière mocht genieten. Nou ja, genieten. Savage grace is een bijzonder nare film – maar wel eentje die blijft nagonzen. Nadat het afgrijzen enigszins bezonken is raakt de meelijwekkende treurigheid van de geschiedenis alsnog doel.

Julianne Moore als Barbara Baekeland en Stephen Dillane als haar man Brooks, in de film Savage grace

Brooks Baekeland, net-niet schrijver, was de kleinzoon van bakeliet-uitvinder Leo Baekeland, en derhalve aantrekkelijk rijk. Zodoende wekte hij de interesse van de ambitieuze net-niet Hollywoodster Barbara Daly, die hem aan de haak sloeg met haar flamboyante uiterlijk. In haar nieuwe, chiquere entourage zette ze haar net-niet filmcarrière aan de kant om zich toe te leggen op een bestaan als net-niet schilderes. De Baekelands onderhielden een breed sociaal netwerk vol kunstenaars en Europese adel, dat geen ander doel diende dan met de goeie mensen op de goeie plekken gezien te worden. Barbara was contactueel misschien wat overenthousiast; ze had er geen moeite mee om na een bezoekje aan een hippe New Yorkse gelegenheid in de limo van de eerste de beste voorbijganger te stappen voor een nachtje variatie, terwijl haar echtgenoot vanaf de stoep het nakijken had. Ze kregen niettemin een zoon, Tony, die ze met de rest van hun entourage van de ene metropool naar de volgende jetset locatie sleepten. Ondertussen troetelde Barbara, tussen haar buien van razernij en gekte door, haar zoon aan flarden. Daarnaast vond ze het wel een charmant idee hem ten overstaan van etensgasten te laten voordragen uit De Sade’s Justine.

De jonge Tony Baekeland wordt gespeeld door Barney Clark

Tegen de tijd dat Tony volwassen was, was vader Baekeland, ook de flauwste niet, zijn ontembare echtgenote voldoende zat om er met het eerste het beste vriendinnetje van Tony vandoor te gaan. Die trok zich dat niet al te zeer aan, want had inmiddels in de gaten dat hij mannen aantrekkelijker vond. Moeder Baekeland echter sneed zich prompt de polsen door en werd maar ternauwernood gered. Eenmaal hersteld stortte ze zich op de redding van haar zoon, wiens homoseksualiteit ze ondanks al haar artistieke connecties maar matig kon waarderen. Toen de door haar bestelde meisjes-van-vertier het beoogde effect niet bleken te hebben, maakte ze er zelf werk van – er gaat natuurlijk niets boven een liefdevolle moederhand om een kind van zijn kwalen te genezen. De vilein geraffineerde emotionele chantage waarmee ze Tony aan zich bindt wordt in de film schrijnend verbeeld in de badkamerscène waar ze hem vraagt de snijwond in haar pols, resultaat van haar zelfmoordpoging, te verzorgen.

Eddie Redmayne als Tony Baekeland, Unax Ugalde als zijn beach bum vriendje Black Jake, en Hugh Dancy als Sam Green

Overigens onderhield ze naast haar incestueuze uitjes met Tony ook nog een relatie met een biseksuele kunstpaus, Sam Green. De arme man is een van de weinige nog levende protagonisten, en ontkende na het uitkomen van de film zijn biseksualiteit natuurlijk in alle toonaarden, evenals de zo smeuïg verbeelde suggestie dat hij met moeder en zoon samen het bed gedeeld zou hebben. Hoe het zij, er gebeurde genoeg om Tony’s wereldvreemde, dwalende geest over het randje te helpen, en op 17 november 1972 stak hij Barbara dood in de keuken van hun Londonse woning. Voordien had hij haar al herhaaldelijk met messen bedreigd en ook pogingen gedaan haar voor passerende auto’s te duwen. Niet zo vreemd dus dat familieleden haar al een paar keer gewaarschuwd hadden, maar ze wilde van haar prins geen kwaad horen. Tegen de tijd dat politie en ambulance arriveerden trof men Tony aan de telefoon aan, bezig een Chinese maaltijd te bestellen. Desgevraagd verklaarde hij dat zijn moeder neergestoken was door zijn grootmoeder, een tachtigjarige die aan de andere kant van de oceaan in de VS woonde. Dat was misschien een beetje raar – feit is wel dat oma Nini, toen haar het nieuws bereikte, veel meer overstuur was over het feit dat haar kleinzoon in de problemen zat dan over de dood van haar dochter.

De schizofrene Tony bracht de acht navolgende jaren weinig verrassend door in Broadmoor, een instituut waar de Engelse versie van TBS wordt beoefend. Hij had het er prima naar zijn zin en leefde zich uit in het ineenknutselen van lugubere speeltjes voor een net geboren halfbroertje, clandestiene sekscontacten met medegedetineerden en andere therapeutische bezigheden. Desondanks had de behandeling weinig succes. Na zijn niet erg weloverwogen ontslag, mede bewerkstelligd door de vasthoudende lobby van een groepje goedbedoelende maar slechtgeïnformeerde kennissen, trok Tony in New York in bij zijn grootmoeder, die herstellend was van een heupoperatie. Daar zat hij de hele dag satanische gebeden te mompelen voor een schrijn gewijd aan Barbara waarvan de urn met haar as het pièce de résistance vormde. Zes dagen later opende hij de deur voor de wijkverpleegster die Nini Daly kwam verzorgen, en vertelde haar dat hij zijn grootmoeder zonet met een mes te lijf was gegaan. Hij voelde zich schuldig over al haar pijn en had gedacht haar een dienst te bewijzen door haar uit haar lijden te verlossen. Gelukkig bleken de acht steekwonden dit keer niet fataal. Maar voor Tony was het einde oefening. Nog voordat de rechtszaak kon beginnen werd hij in zijn cel gevonden, een plastic boodschappentas over het dode hoofd. Plastic, ja – als dat geen galgenhumor is.

De film laat de psychiatrische en penitentiaire nasleep helemaal buiten beschouwing en concentreert zich op de morbide relatie tussen moeder en zoon. Tony wordt gespeeld door Eddie Redmayne, die al helemaal gedoemd leek tot een eeuwigheid van pagerollen in Tudor kostuumdrama’s (u begrijpt wel dat als ik pagerollen zeg, ik het niet over WC-papier heb). Het zal hem een opluchting geweest zijn er het adamskostuum voor in plaats te mogen stellen. Hij zet zijn personage intrigerend neer, geholpen door zijn merkwaardige uiterlijk dat op geen enkele manier knap te noemen is, en niettemin in zijn onaardse vreemdheid dwingend mooi. Hij heeft nog meer sproeten dan Julianne Moore, die Barbara speelt, wat een apart realistisch tintje geeft aan de moeder-zoon relatie. Moore is natuurlijk gepokt en gemazeld in het spelen van niet helemaal sporende, pilverslaafde demi-mondaines, en doet dat ook hier met flair en stijl. Andere karakters steken tegen dit duo wat flauwtjes af. Brooks (Stephen Dillane) is een ongeïnteresseerde houten pias, wat vermoedelijk niet ver bezijden de werkelijkheid is; en Hugh Dancy als Sam Green vond ik moeilijk te geloven – die is helaas de redding uit het kostuumgenre voorbij.

Wie de details van het echte verhaal kent kan zich verbazen over de milde, bijna rustige sfeer van de film. Regisseur Tom Kalin brengt de geschiedenis als het ware in soft focus. We zien bijna niets van Barbara's weerzin tegen haar zoons homoseksualiteit, en bijgevolg blijft in het midden of haar seksuele avances naar hem therapeutische bedoelingen hadden. Nog minder zien we van Tony’s langzaam voortschrijdende gekte. Eerder lijkt hij een wat stille, raadselachtige jongen, met een scherp oog voor de eigenaardigheden van zijn familie (uitdagend bespot hij zijn moeder om het zilveren schaaltje met visitekaartjes in de hal, waarin het kaartje van Prins Bernhard 'toevallig' altijd bovenop ligt); er is geen enkele aanloop of voorafschaduwing van de uiteindelijke moord. Dat laat onverlet dat het incesttaboe knap wordt uitgespeeld, waarbij uiterlijke stijl en innerlijk verval een verbluffend amalgaam worden. Als Barbara geduldig de vijf gulpknoopjes van Tony's peperdure Anderson & Sheppard kostuum openmaakt, vervolgens het rokje van haar al even dure bloedrode Chanel mantelpakje opstroopt en zichzelf schrijlings op haar zoons mannelijkheid parkeert is de spanning in de zaal te snijden. En dan zijn we pas halfweg de scène. Er is geen centimeter bloot te zien en toch is het een vertoning van maagkrimpende obsceniteit.

Helaas werd het effect daarvan deels teniet gedaan door de pensionado’s een rij achter me, die als een soort Statler en Waldorf een doorlopend commentaar gaande hielden dat neigde te pieken in niet-grappige grappen op momenten dat de heren zich echt ongemakkelijk voelden. Maar misschien hebt u in de bioscoop waar u deze intrigerende, duistere, kille film gaat zien meer geluk.

zaterdag 9 augustus 2008

Toneelmeesterterreur

“Opera op CD is halffabrikaat,” aldus de weinig verrassende mening van opera-DVD producent Hans Petri in het blad Klassieke Zaken (een hobbyistische kruising tussen reclameblaadje en Luister waar je nog minder wijs van wordt dan van …eh, reclameblaadjes of Luister). “Opera alleen in de studio opnemen met zes zangers op een rijtje is bijna blasfemie. Zo heeft de componist het niet bedoeld.” Hm, zou Tom Poes zeggen. Denkt meneer Petri dat Wagner het wel bedoeld heeft zijn Meistersinger te zien rondkruipen in een zwartgeblakerde post-catastrofale atoombunker? Dat Mozart zich zijn Don Giovanni voorstelde als een uit een darkroom ontsnapte leernicht? Dat Beethoven voor Florestan en Leonore een carrière voorzag als socialistische steigerbouwers? Dat Bártok zijn Blauwbaard in een rolstoel wilde zien met een been in een steunkous en een arm in het gips?

In een rolstoel, ja, ik maak heus geen grapje (en die andere voorbeelden zijn helaas al evenmin scherts). Michaël Zeeman kan in de Volkskrant zijn jubel niet op over de net in Salzburg in première gegane enscenering van Johan Simons, waarin Blauwbaard een krakkemikkig blind wrak is en Judith een soort verpleegster van de thuiszorg. Niet Bártok’s muziek, nee, “Johan Simons maakt versleten verhaaltje interessant,” zo oordeelt de recensent. Vervolgens geeft hij een pijnlijk inkijkje in zijn diepere zielenroerselen door zijn particuliere pornografische associaties los te laten op het beeld van de oude man en de jonge verpleegster – “zo willen wij allemaal wel oud worden.” En wie er allemaal niet van gediend is, die is gewoon behoudzuchtig en heeft daarmee kennelijk bij voorbaat ongelijk.

Laat ik nu door en door behoudzuchtig zijn. Het zijn precies dit soort gekunstelde, door loze vernieuwingsdwang ingegeven ‘herinterpretaties’ waardoor ik het Amsterdamse Muziektheater heb opgegeven. Ik pas ervoor een astronomisch bedrag neer te tellen om in een matige akoestiek te gaan zitten kijken naar deprimerende psychopathologiseringen van werken die ooit als romantische of zelfs komische Weltflucht gedacht waren. Tegenwoordig moet het allemaal ‘relevant gemaakt worden voor onze tijd’. Het is weer zo’n veeg teken van het hedendaagse narcisme, de onwil om terug te stappen in oudere, andere belevingswerelden. En het zou nog zo erg niet zijn als die 'relevantie' niet per definitie synoniem was met absurd, lelijk, minimalistisch, semi-pornografisch, naargeestig en cynisch. Wie zich wil onderdompelen in de lelijkheid van de wereld hoeft alleen maar het Journaal aan te zetten hoor; daar hebben we het operatheater echt niet voor nodig.

Een kleine bloemlezing van moderne Meistersinger ensceneringen. Als laatste een toneelbeeldontwerp uit Wagner's eigen tijd.

Terwijl in de abstracte muziek authenticiteit de boventoon voert lijkt in het operatheater vervreemding de norm. Het is des te ironischer als je bedenkt dat het allemaal gebeurt precies nu we eindelijk over de technische mogelijkheden beschikken om visioenen van ensceneringen zoals een Wagner die had waar te maken. Sla een operapartituur open en je ziet gewoonlijk dat de componist uitvoerige aanwijzingen geeft over wat er op het toneel te zien moet zijn; veelal aanwijzingen die in zijn eigen tijd nauwelijks vielen te realiseren. Wij kunnen het wel, en wat doen we? We doen het lekker niet! We paren de monumentaal orgelende vergezichten van de Vijfde Deur niet aan bijpassend overdonderend visueel spektakel, nee, we zetten Blauwbaard in een rolstoel.

Opera is een bizar en archaïsch genre. De amechtige pogingen daar iets eigentijds van te maken verhelpen dat niet, maar benadrukken het eerder – het lijkt wel of moderne regisseurs vooral moeten laten zien dat ze natuurlijk veel te sophisticated en artistiek zijn om die rare componist en zijn malle libretto echt serieus te nemen. Ik zeg, Joop van den Ende naar Bayreuth! En naar het Muziektheater ook. Tot die tijd luister ik alleen naar opera op CD, sorry meneer Petri. Dan kan ik gewoon mijn ogen dichtdoen en mezelf elke enscenering voortoveren die ik maar wil.

vrijdag 8 augustus 2008

Citius, altius, fortius

Zo. Dat was een hele zit. In der Beschränkung zeigt sich der Meister, maar niet wanneer de Olympische Spelen geopend moeten worden. Dan is het allemaal groot en veel en vooral lang. Lang Lang zelfs. Waarmee ik maar wil zeggen dat we ook de Wibi Soerjadi van China voor de kiezen kregen, met alle gevaren voor het tandglazuur van dien. Verder waren er, zo verzekerden me de ademloze BBC-reporters (ik denk wel twee keer na voordat ik op een Nederlands kanaal naar zo’n uitzending kijk), 2008 drummers; een 24 meter hoge, 16 ton zware globe; en een 14 meter hoog plasmascherm dat de hele binnenring van het stadiondak besloeg. Om maar te zwijgen van een hoeveelheid vuurwerk die de toch al weinig effectieve Pekingese milieumaatregelen ongetwijfeld meer dan teniet heeft gedaan en de komende weken menig atleet aan een stoflong zal helpen.

Was het indrukwekkend? Ja, natuurlijk. Overdonderende edelkitsch waar Joop van den Ende een puntje aan kan zuigen. Na een tijdje was je bereid alles te slikken, van zoetsappig zingende kindertjes en vlaggen wapperend in een straffe namaakbries tot blije representanten van China’s etnische minderheden, die gewoonlijk toch niet zoveel reden hebben om blij te zijn. De atletenparade duurde weliswaar eindeloos, maar er is iets onwillekeurig opwekkends aan zo’n onwaarschijnlijke stroom shiny happy beautiful people. Al was deze en gene misschien vooral shiny door de 30-plus temperatuur en een luchtvochtigheid van 478% of daaromtrent. Vermakelijk was de grensvervaging tussen toeschouwer en kijkobject, want veel van de atleten waren zelf gewapend met camcorders en fototoestellen. Enkele echt eigentijdse types liepen bovendien met een mobiel tegen het oor. “Ja mam, ik loop nu het stadion in…”. De BBC-reporters, inmiddels de hyperventilatie nabij, somden intussen opgewonden alle medailles op die door vlagdragers en anderen gewonnen waren op eerdere Spelen, kennelijk in algehele vergetelheid van het Olympische credo dat het om deelnemen gaat, niet om winnen.

Pas tegen het eind, waar het sportspektakel zichzelf iets te serieus gaat nemen en vervalt in vlagvertoon, eedafleggingen en hoogdravend gezwatel over harmonie en vrede welde af en toe het maagzuur op. Laten we wel wezen, dit is nog steeds China. Etnische groepen in armoedige uithoeken zitten strak onder de knoet van Peking; televisie, krant en internet schotelen de burger een grondig gebotoxte versie van de werkelijkheid voor; massale en abjecte armoede bestaat pal naast obscene rijkdom, veilig van elkaar gescheiden door een helleput van corruptie; het vanavond hooggeprezen nationale erfgoed verdwijnt in rap tempo onder de fundamenten van gedrochtelijke wolkenkrabbers; de tranentrekkend bejubelde harmonie met de natuur bestaat erin dat men haar onder opgewekt socialistisch gezang naar d'r mallemoer helpt; en tja, als in een land zóveel mensen wonen raken hun rechten natuurlijk vanzelf een beetje verdund...

Kom jongens. Even overdrijven mag, maar dat is vandaag rijkelijk gelukt. Nou weer een beetje normaal doen graag.

dinsdag 5 augustus 2008

KO

Kan iemand mij uitleggen waarom de toeren van een stelletje doorgedraaide spanningzoekers nu al dagen voorpaginanieuws zijn en item één in het journaal? Niemand heeft Wilco van Rooijen en kornuiten toch gedwongen zich aan een levensgevaarlijke bergbeklimming te wagen? Dat doen ze alleen maar omdat ze hormonaal zo ontregeld zijn dat ze geen vervulling meer kunnen vinden in het cultiveren van een volkstuintje of het maken van droogboeketten, bezigheden waarbij zelden gestorven wordt - en als het al gebeurt dan gewoon van ouderdom.

Een gotspe ten top daarom wanneer er ook nog kranten zijn die koppen: "Berg doodt klimmers", of "Klimmers ontsnappen aan dodelijke berg". K2 is niet dodelijk, het jezelf moedwillig begeven in een omgeving die bij uitstek voor mensen ongeschikt is, is dodelijk. K2 deed helemaal niks, en heeft ook nooit iets gedaan, die ligt alleen maar op zijn gemak heel hoge berg te wezen. Wanneer dwaze stervelingen die rots willen trotseren in een cryptosuïcidale hang naar zelfverheffing en fantasieheroïek, dan is het een beetje mal er zo'n drama van te maken als ze daarbij doodvallen of aanvriezen. Van mij mogen ze, en dat hoeft dan echt niet in de krant.

vrijdag 1 augustus 2008

Dudamelomanie

Zou het ooit nog goedkomen met Daniel Harding? Je vraagt het je des te meer af als je de cover van zijn nieuwste CD ziet. Pips en met een bittere trek om de mond staart Rattle’s gedoodverfde opvolger ons aan - weliswaar met de Wiener Philharmoniker onder zijn stokje. Toch ziet hij eruit alsof hij liever op een slecht onderhouden zolderkamer reutelend maar schilderachtig zou liggen doodgaan aan een enge, volkomen achterhaalde ziekte. Ooit gelanceerd als wondertwen is hij vast sneller dan hij zelf had gedacht geland als thirty-something met een vervroegde midlife-crisis. Maar misschien is dat niet wat hij bedoelt als hij zich in het boekje van deze Mahler X kenschetst als “32 going on 50”.

Zijn CD-debuut, Britten’s Turn of the Screw, werd gebombardeerd met superlatieven, maar daarna ging het allemaal een stuk minder. CD-versnipperaar David Hurwitz van ClassicsToday lijkt zelfs een complete hetze geopend te hebben en deelt de ene na de andere oorvijg uit: hier een rapportcijfer 4, daar een 5, en een heuse 1 voor de opname van Brahms’ Derde en Vierde, onderbouwd met enkele van ’s recensenten lieflijker stijlbloempjes (“…conveys about as much Romantic soulfulness as a little boy pulling the legs off of a bug…”; “one of the most unmusical, unidiomatic, grotesque displays that this music has ever been forced to endure”).

Misschien vermag zijn debutantenbal bij het bekende gele label de niet meer helemaal piepjonge Harding wat op te fleuren. In elk geval heeft zijn manische PR-man de eerste slag al gehaald: op en in de CD-doos van Mahler X kunnen we onze kwijnende maestro maar liefst zes keer bewonderen; voor een portretje van de componist was van lieverlee geen plek meer over. Misschien heeft dit offensief iets te maken met de gelijktijdige aankomst van het volgende jeugdige fenomeen in de Deutsche Grammophon stal: Venezuela’s wonderkind, of moet ik al zeggen godenzoon, Gustavo Dudamel (“The Dude” voor intimi).

Het is nogal een contrast. Je zou wensen dat ADHD-er Dudamel met zijn ontplofte Sideshow Bob kapsel eens bij Harding op ziekenbezoek ging en een niet te ernstige maar wel merkbare tik meekreeg van diens volkomen achterhaalde ziekte. Orkestleden van de LA Philharmonic slaan de blossen uit als ze naar hun nieuwe chef gevraagd wordt; glanzende oogjes en een dwaze glimlach bevestigen de diagnose: smoorverliefd. Met de pers is het al niet anders, uit de pennen vloeit alleen maar rozenwater, als het al geen kwijl is, of erger. En o, wreedheid! - zelfs Hardings mentor Simon Rattle heeft zijn protégé harteloos gedumpt door Dudamel de meest natuurlijk begaafde dirigent te noemen die hij ooit is tegengekomen.

Gaat het 27-jarige wereldwonder dat allemaal waarmaken? Of is het minder dan toevallig dat hij in LA aan de slag gaat, stad van uiterlijke glitter en Bigger than Life? Een Berlioz Fantastique past hem ongetwijfeld, maar ik lees dat hij bij Sjostakovitsj’ Tiende in Edinburgh regelmatig met één hand in zijn broekzak dirigeerde, in kennelijke afwachting van de opwindende passages. Misschien toch wat te manisch en theatraal om helemaal geloofwaardig te zijn? Of is dat gewoon mijn zure en geremde Hollandse inborst die niets snapt van Zuid-Amerikaanse uitbundigheid? Harding gokt kennelijk op dat eerste, blijkens het feit dat hij zichzelf nu profileert in werk dat vaak als het terrein van doorleefde pensioengerechtigden wordt beschouwd: late Mahler. Diepgang en dood, waarom zou je je daar als 32-jarige ook niet mee mogen bemoeien? En zo’n Venezolaanse jongen mag de salsa dan in zijn bloed hebben, het is maar de vraag of hij chocola kan maken van Europese herfstdepressies.

Niet dat Hardings Mahler X nou zo’n onverdeeld succes is. Het is allemaal wat afgepast en precieus, hoe mooi gespeeld ook. Op cruciale momenten blijft Harding in soft focus; de orgelende as-klein uitbarsting in het Adagio barst niet uit, maar zwelt aan en verliest zo haar schok. De laatste tredecime uithaal ( "Almschi!") aan het slot van de Finale klinkt bijna academisch tam. Tussenin veel mooi detail, maar te weinig gevoel voor de merkwaardige, soms ronduit griezelige sfeer van het werk. Te weinig schaduwspel, te weinig Kwaad. Artistieke kwaliteit: 7, oordeelt Hurwitz zuinigjes, en weinig daarvan komt naar zijn mening speciaal op het conto van de dirigent, die niet veel meer doet dan de boel bij elkaar houden.

Mahlers niet-bestaande Tiende is muziek uit de schemerzone, letterlijk van gene zijde, een spookachtig uitgeteerd karkas waar de componist ongetwijfeld nog heel wat vlees opgezet zou hebben had de lieve Heer hem de tijd gegund. Het stuk bevat sommige van de meest sinistere passages die hij ooit schreef, met name aan het einde van het tweede scherzo, waar schimmige figuren in schemerige ruïnes rondwalsen tussen morsige spinraggen terwijl de muziek tot ontbinding overgaat en tenslotte niets meer is dan een rammelend skelet. Des te vreemder, bijna een deceptie zelfs, je te bedenken dat dit stuk in wezen Mahler's Sinfonia Domestica is. Het gaat hier niet over grote existentiële vragen van zijn en niet-zijn; het gaat over een disfunctionele partnerrelatie en een echtgenote die vreemd gaat; over een man die een potentaat is in de muziek, maar een bang, impotent jongetje wordt bij de idee dat zijn moeder-vrouw hem zou kunnen verlaten. Twaalf sessies bij een degelijke psychotherapeut en hij had die hele Tiende niet hoeven schrijven.

Harding heeft het vast te druk gehad met vieren en vijven oogsten bij Hurwitz om zelf vergelijkbare amoureuze ervaringen op te doen; - en Dudamel is ongetwijfeld een jolige Don Juan die het worst zal wezen waar zijn vrouwen verder nog uithangen, dus die kan Mahler X helemaal wel vergeten.