vrijdag 5 juni 2009

Onwijs

De Dalai Lama is in den lande. “Ik ben maar een gewone boeddhist,” schijnt hij gezegd te hebben. Klaboem, de eerste leugen meteen binnen. Gewone boeddhisten reizen niet de wereld af om moppen te tappen in afgeladen zalen vol spiritueel zoekenden. Ik vertrouw ze voor geen cent, deze beroepswijzen. Al helemaal niet als ze zoveel lachen.

Wat de aanhangers in drommen naar de goedlachse goeroe doet toetrekken is gelukkig, naar ik in de krant lees, vertrouwd westers en eigentijds. De leer die hij verkondigt is zo lekker makkelijk. Geen dogma’s; geen regels waaraan je je hoeft te houden; niemand die oordeelt. “De waarden spreken me aan. Je hoeft niets in dit geloof,” zo legt Liesbeth Stöver uit Leusden uit in een moment van onbedoelde zelfonthulling. Een andere vrouw voelt zich aangetrokken tot het ‘aspect van zelfloosheid’. Net als Marina van der Braam, die al sinds 1986 boeddhist is. Zij ziet het zelfloze boeddhisme helemaal niet als een geloof, maar meer ‘als iets voor mezelf'.

Huh?

Erika Terpstra verklaarde in haar diepste kern te zijn geraakt na te zijn ondergedompeld in de Dalailaamse Oceaan van wijsheid – een wetenschap die we verder maar liever met de mantel der liefde bedekken. Maar over jezelf verklaren dat je erg spiritueel bent lijkt me op een of andere manier een tamelijk overtuigend bewijs van het tegendeel. Helemaal wanneer je dat doet in een hal vol verkoopstandjes.

Nee, ik vertrouw ze voor geen cent, deze met superlatieven omhangen maar toch zo gewone en bescheiden Wijze Mannen. Het was niet helemaal toevallig dat ik bij een Dalai Lama reportage dezer dagen ineens moest denken aan een cello masterclass door Rostropovitsj, die ik jaren geleden bijwoonde in het Concertgebouw. Rostropovitsj, zo’n leuke man! werd mij allerzijds verzekerd voor ik ging. Sommige cellogenootjes spraken dweperig over hem alsof hij een lieve, halfdemente suikeroom was. Zo gewoon en bescheiden! En wat een grootheid niettemin!

Nou zal ik de laatste zijn te bestrijden dat Mstislav een groot cellist was, al was zijn stiel niet de mijne en tref je hem in mijn CD-kast dus amper aan. Maar gewoon en bescheiden vond ik hem die middag in Amsterdam allerminst. Ik vond hem eerder een bombastische, zelfingenomen kwast. Wordt daar maar mee geconfronteerd als je een klein Pools meisje van zeventien bent dat het podium komt oplopen en daar moederziel alleen moet gaan zitten, met enkel een cello als borstwering.

Ik kreeg het bijkans plaatsvervangend benauwd. Daar zit je dan, frêle meisje achter een grote cello, honderden verwachtingsvolle oogjes op je gevestigd en op rij één de grote Maestro zelf, die je ook al aankijkt met een blik waarvan je niet helemaal zeker weet of die welwillend is of niet toch besmet met een sprankje anticiperend leedvermaak. Wat doe je dan – natuurlijk, even contact zoeken met je instrument. Voordat je begint, vast even de weerstand van de snaren voelen en het gonzen van de kast: met een paar snelle streken stemde het Poolse meisje haar instrument nog een keer af.

Rostropovitsj zag zijn kans schoon. “Stop, stop please… can I ask, what is this piece you are playing?” Hilariteit in de zaal natuurlijk - wat een heerlijk grappige man toch die Rostropovitsj! Zo gewoon en bescheiden ook. Verbouwereerd keek het meisje hem aan. “I’m tuning,” klonk het aarzelend. Waarna de maestro haar de les las over dat je dat niet op het podium doet, maar tevoren in de kleedkamer. Voorwaar een les waar een Rostropovitsj aan te pas moet komen – een les, overigens, gelogenstraft door legio grote cellisten die wel op het podium afstemmen.

Daar zit je dan. Frêle meisje achter een grote cello, honderden verwachtingsvolle oogjes op je gevestigd waarin het sprankje anticiperend leedvermaak nu iets meer is geworden dan een bang vermoeden, en je bent al afgegaan voordat je begonnen bent.

“Jij rotzak,” dacht ik.

Maar het Poolse meisje liet zich zomaar niet uit het veld slaan. Met doodsverachting smeet ze een meer dan respectabele lezing de zaal in van het eerste deel van Kodaly’s solosonate, het mooiste maar ook het moeilijkste dat ooit voor cellosolo geschreven is. De zaal had ze daar zo mee gewonnen, maar Rostropovitsj liet zich minder gemakkelijk vangen. Die zei geen woord over wat geklonken had, kwam niet op het idee om te openen met een compliment, maar begon een oratie over het volkomen irrelevante feit dat hijzelf dit stuk nooit gespeeld had, omdat de scordatura stemming van de C-snaar zich niet liet verenigen met zijn absolute gehoor: de noten op de pagina kloppen immers niet met wat er klinkt. Nog voor er tijd was deze opmerking te doorgronden, die een sterk maar ongrijpbaar vermoeden van onzinnigheid opriep, was de maestro al verder weggedreven in zijn mijmeringen, en langs onnavolgbare wegen beland in nog irrelevantere regionen zoals zijn vele persoonlijke contacten met staatshoofden van uiteenlopend pluimage.

Heerlijke man, die Rostropovitsj, wat een rasverteller; en toch zo bescheiden en gewoon. Het Poolse meisje zat er als een elegant decorstuk naast, te wachten tot ’s Maestro’s ego zichzelf voldoende bevredigd had om misschien weer eens bij zijn pupil stil te staan.

Dalai Lama, Mstislav Rostropovitsj; - blijf liever uit de buurt van bewierookte Grote Leermeesters. Vooral het soort dat graag en veel om zijn eigen grappen lacht. Het blijken maar al te vaak gezwollen narcisten die grossieren in banaliteiten en gemeenplaatsen.