zondag 30 november 2008

Respect

Wetenschapsfilosofen Herman de Regt en Hans Dooremalen schreven een boekje met de treffende titel Wat een onzin!. Daarin stellen ze zonder pardon alle abracadabra aan de kaak waar onwaarschijnlijke hordes landgenoten zomaar klakkeloos in geloven, van Dr. Pims zogenaamd wetenschappelijk bewezen leven na de dood tot Derek Ogilvie’s zogenaamde contact met overledenen. Reden voor De Volkskrant om de heren academici in een interview nog wat nader aan het woord te laten. Het resultaat was voorspelbaar. In de ingezonden brieven rubriek buitelden de zweveriken over elkaar heen om deze onbestaanbare wetenschappelijke arrogantie eens goed aan de kaak te stellen.

Wat daarbij vooral pijnlijk in het oog springt is het onwaarschijnlijk primitieve denkniveau van de briefschrijvers. Elektriciteit kun je niet zien en bestaat toch ook? zo werpt Nico Sjerps uit Amstelveen in de strijd. Je vraagt je af wat zich afspeelt in de oersoep tussen ’s mans oren. Elektriciteit kun je niet zien en bestaat tóch, spoken kun je evenmin zien en bestaan dus ook, dat is de kennelijke achterliggende redenering. Meneer Sjerps vergeet even dat om de vraag te beantwoorden of elektriciteit bestaat, hij alleen maar op een lichtknopje hoeft te drukken. Je kunt elektriciteit weliswaar niet met je ogen zien, maar we kunnen haar opwekken, manipuleren, meten en geleiden; we kunnen tot in de finesses voorspellen hoe ze zich zal gedragen. Zodra meneer Sjerps een spook heeft gevonden waarvoor hetzelfde geldt, mag hij terug komen.

Maar dat is niet het ergste uit zijn brief. Het ergste is de neerbuigende Überlegenheit waarmee hij De Regt en Dooremalen maant niet zo puberaal te doen, maar als heuse volwassenen andere meningen naast de hunne te laten bestaan en te respecteren. Nico Sjerps wil respect voor mensen die in onzin geloven. In dit arrogante staaltje zelfoverschatting gaat een drogreden schuil die paranonsensadepten met graagte hanteren: de wetenschappelijke kijk op de wereld is ook maar een mening, en alle meningen zijn evenveel waard.

Echt waar? Dat de aarde om de zon draait, een kwestie van opinie? Dat elektriciteit bestaat, het is maar wat je gelooft, als je denkt van niet doet je lichtknopje het niet meer?

Je vraagt je af wat deze mensen eigenlijk voor de geest staat als ze aan wetenschap denken. Maar dat het weinig te maken heeft met wat wetenschap is, dat is wel zeker. De wetenschap, immers, doet niet veel anders dan vragen, ‘hoe weet je dat zo zeker?’ en ‘waar is je bewijs?’. In belangrijke mate is zij niet meer dan geïnstitutionaliseerd gezond verstand. Hoogstens is ze wat secuurder in het onderzoeken van bewijsstukken en het verkennen van alternatieve verklaringen. Als meneer Sjerps nu beweert dat spoken bestaan, of dat aliens ons bezoeken, of dat bomen zielen hebben, of dat Bigfoot door de Amerikaanse wouden zwerft, wat is er dan zo puberaal en respectloos aan om te vragen, ‘hoe weet je dat zo zeker?’ en ‘waar is je bewijs?’. Helemaal niets, natuurlijk. Maar meneer Sjerps en zijn kornuiten vinden zulke vragen erg vervelend omdat ze voelen dat er meer is, maar eigenlijk niet zo goed kunnen uitleggen waarom - en bewijs, dat hebben ze al helemaal niet. Sjerps & Co. vinden het gewoon fijn om te geloven wat in hun kraam te pas komt. ‘Spiritueel’ noemen ze dat, met het meest uitgewoonde woord in de Nederlandse taal. Mij lijkt ‘puberaal’ nog teveel eer, dit is ruimschoots prepuberaal, het is infantiel.

Maar ja, als ik dat beweer ben ik natuurlijk ook zo’n ‘fundamentalistische’ wetenschapper die ‘de waarheid in pacht heeft’. Het is nog nooit in meneer Sjerps schemerige hoofd doorgedrongen dat de wetenschap wel de laatste wereldkijk is die in waarheden grossiert – dat kun je over het algemeen veel beter aan religies en gelovigen overlaten. Wetenschap verzamelt bewijzen, ontwerpt op basis daarvan theorieën over de werkelijkheid, en verwerpt die weer wanneer waarnemingen worden gedaan die niet met de theorie stroken. Sterker nog, met welhaast masochistische vastberadenheid wordt gezocht naar situaties die de theorie ontkrachten. Wie begrijpt hoe dat werkt, en dat doet Nico Sjerps beslist niet, evenmin trouwens als Peter van der Wurf uit Geldrop, begrijpt ook dat wetenschappers nooit zullen beweren dat ze hebben bewezen dat iets niet bestaat. Meneer van der Wurf uit Geldrop slaat een zielig modderfiguur met zijn ironisch bedoelde ‘Chapeau!’ voor de wetenschappers die eindelijk hebben bewezen dat God niet bestaat, noch een leven na de dood.

Bewijzen dat iets niet bestaat is namelijk onmogelijk. Stel u een wezen voor dat u lachwekkend absurd voorkomt, echt, u mag er van maken wat u wilt, paarse stippen, gifgroene kippenpoten, zes paar vlindervleugels, geneigd in paringstijd luidkeels aria’s te zingen uit Lucia di Lammermoorhave a ball, maar zorg dat het iets is waarvan uw geestelijke gezondheid en uw goede smaak het u onmogelijk maken te geloven dat het bestaat. En vraagt u zich nu eens af hoe u een ander gaat bewijzen dat dit vreemde, verrassend muzikale wezen feitelijk niet bestaat. Daar kunt u heel lang over nadenken, het gaat u niet lukken. Maar u zult wel merken dat u met een grote mate van waarschijnlijkheid aannemelijk kunt maken dat het niet meer dan een fictie is. Er bestaan bijvoorbeeld geen consistente, onafhankelijke waarnemingen van. Het is nooit gefotografeerd. Nooit is een noot gehoord, laat staan op band vastgelegd, van zijn doorleefde Regnava del silenzio, zelfs niet door die Italiaanse expeditie die, verdwaald in de Boliviaanse jungle, toch hunkerde naar iets te eten en een paar maten Donizetti...

Kijk, het is zo. Mensen mogen geloven wat ze willen. Maar zodra gelovigen beweren dat hun overtuigingen over meer gaan dan alleen hun eigen subjectieve beleving, dat zij daadwerkelijk iets zeggen over de werkelijkheid buiten hun hoofd, over de objectieve werkelijkheid van de kosmos, dan mag de wetenschap vragen, ‘hoe weet je dat zo zeker?’ en ‘waar is je bewijs?’. En dan mag de wetenschap (en het gezond verstand) bij gebrek aan enig deugdelijk bewijs ook vaststellen dat er heel weinig reden is om aan te nemen dat echt sprake is van meer dan een hersenspinsel, een wens die weer eens een gedachte op de wereld heeft geschopt. Zodra een of andere zweverik een betere manier gevonden heeft om fabeltjes van feiten te scheiden hoor ik het graag.

Korsakov

Zelfs het koor en het orkest deden mee in de ovatie voor de maestro, dus ik zal het allemaal wel verkeerd hebben gehoord. Maar de Mahler II die mij zonet uit de Londense Barbican werd voorgeschoteld op BBC Four klonk me allerminst bevredigend in de oren. Net als al die eerdere Mahlers van Gergiev. Is deze man echt een groot dirigent, of toch een mythe die zijn eigen leven is gaan leiden? Zijn dirigeertechniek is ongeveer die van een virtuele stereotorendirigent, en kent grofweg drie standen: orgeldraaier met Korsakov, vliegtuigloods met Korsakov, en geschrokken nicht (handjes achterwaarts fladderend boven de schouders).

Qua interpretatie is het devies ‘zo snel als het maar kan, maar langzaam waar de componist het snel wil hebben’. Breng in die grote lijn een paar excentrieke trekjes aan, sterk overdreven ritenuti, eindeloos uitgestelde slotnoten, en voilà, een muzikale visie is geboren. En een ongelijk pizzicato ook, maar soit. De solotrombone had een ongelukje, de Fernhörner hadden er wat meer, en de uit Rusland ingevlogen alt wàs een ongelukje, al dwong haar creatieve opvatting van het Duits bewondering af, evenals de onverstoorbare rust waarmee ze elke volgende zin wéér te laag inzette. Het koor, tenslotte, gaf hem formidabel van jetje maar was toch ook een moment a wee bit flustered toen de grote Valery geheel zonder Mahlers instemming het tempo nog maar eens een paar tandjes opschroefde voor de grote apotheose.

Alweer een CD die ik niet hoeft te kopen. Altijd iets om dankbaar voor te zijn in deze tijden van recessie en renovatie.

maandag 17 november 2008

Huispijn

Het begon met de jongens van de steigerbouw. ‘Van zessen klaar’ heb ik altijd een mooie maar onbegrijpelijke uitdrukking gevonden, maar tegenwoordig begrijp ik ‘m. Steigerbouwers zijn van zessen klaar. Schilders en timmerlui ook. Daar doe je de deur voor open met beslapen oogjes, rechtovereind staande haren en alle andere symptomen van gebrekkig decorum die gepaard gaan met bruut kortgesloten nachtrust. Ik heb mij inmiddels maar hulpeloos overgegeven aan het drama dat renovatie heet, hoewel sommige frivole types er tv-programma's over maken die de indruk wekken dat het iets leuks is, en hoewel de dichtheid van zulke programma's doet vermoeden dat half Nederland geen groter vreugde kent dan zijn huis overhoop halen - voorwaar, zijn huis helemaal niet heeft om in te wonen maar alleen maar om het voortdurend te verbouwen, te vertimmeren en in de verf te zetten.

Nog geen anderhalf uur en enkele fundamentschuddende boormomenten later (allejezus, ze zetten het ding vast aan de muur! Die gaten stoppen ze straks toch wel weer dicht…?) stond hij er: een ultradeluxe, state of the art inbrekerinklimfaciliteit, ook zeer functioneel als huiseigenaren-gemoedsrustdoder. "Moet van de ARBO hè," legde de ongeschoren ouwe rocker uit die bij mij voor schilder door moet, en stak nog maar eens een vette shag op. Dat heb ìk weer. Toen er bij de achterburen werd geschilderd stond de hele steiger vol met frisse, aantrekkelijke jongetjes in van die leuke witte overalls.

Niet veel later banjerde de timmerman binnen die me na een week al aankijkt alsof ik een ongenode gast ben in zijn huis. Met een meewarige frons deelde hij mee dat hij twee kleine tegenvallertjes was tegengekomen, en dan weet je het wel. Als dat soort lui over kleine tegenvallertjes praten gaat het geheid over geldbedragen ter grootte van een luxe midweek op de Azoren of een beter model flatscreen TV. Inmiddels ben ik de volgende grondbeginselen van het idioom machtig: een 'klein probleempje' is ongeveer vijfhonderd euro; een 'probleempje' komt al snel rond de duizend terecht; en een 'probleem' gaat vanaf zo’n vijftienhonderd.

Nee-zeggen is natuurlijk geen optie, dat weten die handwerkslieden als geen ander, daarom zien ze er altijd zo tevreden uit, met jolige pretoogjes, een welgedane buik en om de twee zinnen een olijke kwinkslag. Zij zijn het die straks op de Azoren zitten, niet ik. Ik zit dan arm als een kerkrat in mijn weliswaar tot hoogglans opgepoetste kerk, waaraan de tand des tijds intussen zijn werk alweer doet omdat de timmerman ook nog wel eens een keer verder wil kijken dan de Azoren.

Maar aan de pluskant, ik heb eindelijk weer een keukendeur die open gaat zonder dat je er gevorderde karatetrucs op moet toepassen, de voordeur blinkt als een spiegeltje, het huis van de buurman begint ineens opvallend verwaarloosd af te steken (gniffel, gniffel), en zowaar, vandaag had mijn ouwe rocker godweetwaarvandaan ook zo'n fris jong schildertje bij zich, knap op een nogal foute RTL4 manier, Men’s Health in de werktas, compleet met zo'n leuke witte overall, en hoewel zo Nimweegs als Mariken niettemin luisterend naar de onwaarschijnlijke pastareclamenaam Roberto.

zondag 16 november 2008

Uitgeboerd

Van de week was ik weer eens een keer uit eten in de Librije. Uit eten zeg ik, maar een avondje bij Jonnie Boer is natuurlijk alleen maar ‘uit eten’ op dezelfde manier als de Taj Mahal een grafzerk is. Het alomtegenwoordige, zwartgejaste personeel dat je vanaf het taxiportier tot nog net niet in het toilet omzwermt, en je plechtige en even zwartgejaste eetgenoten maken al snel duidelijk dat je niet zomaar een restaurantje binnenstapt. Maar dat wist je eigenlijk ook al wel toen je ergens in maart belde om te reserveren en de juffrouw aan de andere kant, tot wie je doordrong na zowaar in de wacht te hebben gestaan, niet alleen zonder stotteren maar op welhaast verveelde toon meedeelde dat de eerstvolgende beschikbare donderdagavond medio november viel.

Maar goed, eindelijk ben je er dan, in de met nouveau riche enthousiasme onder barokke, oeps-ik-heb-iets-verkeerds-gegeten-kleurige glimgordijnen gesmoorde voormalige kloosterbibliotheek waar Nêerlands culinaire Mekka zich verschanst heeft. Waarom in vredesnaam staan er toch gecapitonneerde zwarte matrassen tegen de wand? En wat moet dat rare wiel vol spiegeltjes aan het plafond? Om van die eenzaam in reageerbuisjes neerbungelende rode rozen maar te zwijgen? Eén klein tikje nog en de hele entourage verandert in een compleet ander huis van plezier. Dat dat vast geen toeval is weet elke lezer van het Volkskrant magazine, want die is bij monde van Thérèse meer te weten gekomen over het lustige leven van het succesvolle culikoppel dan hij ooit kan hebben gewenst, en véél meer dan goed kan zijn voor de eetlust van zelfs de meest geharde veelvraat.

De kok is helemaal de nieuwe ster onder de celebrities, Pixar maakt er zelfs al animatiefilms over. Jonnie en Thérèse Boer bewegen zich door hun domicilie met alle verheven air van de jongste generatie televisieadel. Je ziet ze denken: “Kijk, hier ben ik!” en in elk geval dachten alle gasten, wij incluis, “kijk, daar zijn ze!” Gelukkig echter is Thérèse helemaal niet te flauw voor een gezellig babbeltje aan tafel, voordat ze zich gewapend met een peperdure fles wijn weer heen spoedt terwijl wij ons erover verbazen dat de harnasachtige, met vetertjes aaneengeregen constructies waar ze zich zo graag in kleedt niet uit elkaar vallen en hoe ze er zelfs nog opmerkelijk rap in bewegen kan. Rap ging het er sowieso aan toe; door de zaak krioelen genoeg zwarte jasjes en jurkjes om een middelgroot symfonieorkest te stofferen, die met het ernstige soort doelgerichtheid van de chirurg die een incisie maakt de amuses op tafel laten neerregenen, er, met één voet al bij de buren, nog fluks uit een kannetje een exquise soepje of sausje omheen gietend, zonder dat er ooit een misstap, laat staan een botsing te zien is.

En dan is er het eten. Ik bedoel, wat je elders eten zou noemen. Want voorwaar, in de Librije wordt niet gekookt, er wordt kunst gemaakt. Het bord komt er tot je beladen met esthetische, morele, filosofische, psychologische, ja bij tijden religieuze implicaties, hele visioenen van puurheid; geen wonder dat er voor het eten zelf bijna geen plek meer over is. De kok gooit zijn ziel in de kookpot zoals Van Gogh het op zijn doek deed. In een kookwedstrijd op de BBC zag ik onlangs een kandidaat uit de voorrondes geschopt worden met het argument: “ze drukt in haar koken niet uit wie ze is.” Bij Jonnie hebben we zulke twijfels niet. We proeven een pretentieloze boerenjongen, maar eentje die als hij wil kan toveren. Alleen vroegen we ons van de week nu en dan af of hij een Gandalf is of een Hans Klok. Wat een andere manier is om het onzegbare te zeggen… het viel een beetje tegen.

Kijk, erwtensoep blijft erwtensoep, ook al plemp je er een hele herfsttruffel in. Komkommer is komkommer, ook met een glas sake ernaast. En alle kunstsnijwerk en Boerse kookgoochelarij ten spijt, niets smaakt zo onherroepelijk en overstelpend naar zichzelf als rode biet. Nou ja, zuurkool misschien – echt, om die te pimpen heb je heus meer nodig dan twee minuscule konijnennierhelftjes en een blokje ananas.

Zuurkool met ananas, jazeker. Zulke geheide studentenkeukencombinaties schuwt onze Jonnie niet. Volkse, goedkope ingrediënten, daar is hij met alle tegenkeer van de topper helemaal dol op. ‘Puur’ is het toverwoord dat daarbij hoort, de bezwering die je de kans ontneemt te klagen, want als je dat wel doet ben je dus een grofstoffelijke, verziekte decadent. Jij, gast, mag vervolgens je achterban uitleggen dat je een halve theelepel erwtensoep, een regenwormpje tartaar, drie flinters rode biet, een lintje komkommer, een stipje aardappelpuree, een nanogram spek en een culinair gedesintegreerd frutje appeltaart hebt gegeten a raison van honderdvijftig euro. (In letters ja – de Boertjes zijn slimme psychologen; zo ziet het er veel minder eng uit dan 150).

Maar nee, laten we eerlijk zijn; er kwam ook een oester voorbij onder een wolk van zepig schuim. En de onvermijdelijke coquille, natuurlijk, gewikkeld in een gevorderd soort spek. En ook, laten we héél eerlijk zijn, een aantal zaken die ik niet meer met naam noemen kan maar die godsonmogelijk lekker waren. Zo nu en dan weet Jonnie zijn aardse ingrediënten te verwerken tot weelderige zalfjes die smaakpapillen wakker maken waarvan je niet wist dat je ze had. Misschien schuilt daar toch een Gandalf; - maar dan wel een die de gaten stopt met trucs uit de doos van Hans Klok.

Eén ding hadden de gangen onveranderlijk gemeen: het waren allemaal heeeeeel kleine hoeveelheden, waarmee overigens beeldschone, precieuze miniaturen op het bord waren geschilderd die je nauwelijks durfde aan te roeren. Het schampte nu en dan pijnlijk langs het karikaturale af, want zoals iedere rechtgeaarde plattelander die nooit in een gelegenheid als deze is geweest je kan vertellen krijg je in zo’n gelegenheid hele grote borden met bijna niks erop. We vonden het echt een probleem, want nadat je bij je eerste nipje net had kunnen vaststellen dat het lekker was (of biet), was het bij nipje twee alweer gedaan met de pret. Op.

Gelukkig gaan al deze minusculinaire genoegens vergezeld van een onevenredige hoeveelheid erg lekkere wijn zodat je tegen gang drie (nog vijf te gaan) al half lazarus onder de tafel begint te schuiven terwijl het in de zaak allengs opvallend rumoeriger wordt en weer zo’n zwartbejurkt meisje langsflitst om met een rollertje en een gebaar van stil verwijt de broodkruimels en andere culinaire collatoral damage van je tafelkleed te verwijderen. Jasjes gaan uit, wangen gloeien aan, ter hoogte van gang zes zijn de schaterlachen her en der al op het ordinaire af. Tegen de tijd dat de rekening komt (hé, nu wel ineens cijfers) ben je al lang weggedreven op wolken van alcoholische gelukzaligheid en is de gierende slappe lach al wat rest terwijl je achteloos je creditcard te grabbel gooit. De taxichauffeur weet de weg naar Hotel Wientjes en morgen is er weer een dag. Maar met Jonnie zijn we nu wel even uitgeboerd.

zaterdag 8 november 2008

Egotrip

Hoogleraar Derksen van de Nijmeegse Radbouduniversiteit heeft het nu onomstotelijk aangetoond: moderne jongeren worden almaar narcistischer. Derksen is een kenner van het fenomeen, volgens sommige van zijn collega’s because it takes one to know one. De psychologieprofessor (of liever gezegd, zijn projectgroep, maar uiteraard gaat de baas met de media-eer strijken) vergeleek ervaringen van leraren met jongeren van nu en van twintig jaar geleden, en ontdekte dat de hedendaagse scholier veel minder rekening houdt met anderen, egoïstischer is, ongemanierder, luidruchtiger, gemakzuchtiger, en een te optimistisch beeld heeft van zijn eigen kunnen. Dat laatste komt omdat ouders zelden meer bezig zijn met grenzen aangeven of corrigeren, maar daarentegen hun kleine wereldwonder alleen maar in alle toonaarden laten horen hoe geweldig het is. Kinderen worden voortdurend geprezen om niets, zegt Derksen. Hij denkt ook dat er iets mis gaat met de hechting in de jonge jaren, omdat ouders veel afwezig zijn. Ik denk dat het simpeler is: voor ouders die allebei menen te moeten werken om de status van een carrière te hebben, het huis van hun dromen, de tweede auto en de derde vakantie, is het kind ook een consumptiegoed geworden – wanneer ze er eindelijk tijd voor hebben mag het alleen maar allemaal leuk zijn. Net als de reis naar Chili en de nieuwe keuken moet het kind bewijzen hoe goed ze het in het leven doen. Het is een totem van hun geslaagdheid geworden, een pion in hun eigen narcistische project.

Als alle blijmoedigheid en zelfverzekerdheid ten spijt toch duidelijk wordt dat er iets niet goed gaat staat gelukkig een grabbelton vol modieuze diagnoses klaar waaruit naar believen soelaas kan worden geput. Wat je vroeger gewoon een klein ettertje noemde heet tegenwoordig een ADHDer of lijdt aan PDD-NOS. Verzonnen handicaps waarvoor het kind, aldus Derksen, vervolgens ook nog eens beloond wordt met oplossingen die het probleem verdoezelen.

Ik denk dat hij gelijk heeft. Maar dat grote onderzoek had hij zich kunnen besparen. Een ochtendlijk fietstochtje van mijn huisadres naar mijn werk is meer dan genoeg om de narcistische jongere in volle glorie te ontmoeten. Een paar dagen geleden nog: Op het fietspad van het spoorviaduct komen twee meisjes van pakweg vijftien jaar me tegemoet. Tegen de verkeersrichting in nemen ze het pad over de volle breedte in beslag. Ze fietsen zoals alleen zulke meisjes dat kunnen, zó langzaam dat ze net niet omvallen, en ook verder nogal wiebelig omdat ze uiteraard allebei maar één hand aan het stuur hebben; de andere zit, met mobiel, tegen het oor gelijmd. Misschien zijn ze met elkaar aan het bellen? Als de evolutie zijn werk blijft doen is de linkerarm over enkele eeuwen gereduceerd tot een tegen het oor steunende stomp met een GSM-houder aan de pols. Als de evolutie zijn werk blijft doen verstaan we straks elkaars stemmen alleen nog door de telefoon.

In een dergelijke situatie hanteer ik het principe dat wie de verkeersregels overtreedt, zelf de problemen maar moet oplossen die daardoor ontstaan. Helaas echter komt er van dat stoere voornemen bij dit soort meisjes weinig terecht. Er zit namelijk de denkfout in dat de ander zich rekenschap geeft van je bestaan. Ik koerste flink en vastberaden en in een stevig tempo rechtuit maar zag me op het allerlaatste moment alsnog gedwongen schielijk uit te wijken om een frontale aanrijding te voorkomen. De beide tegenligsters keken niet eens. Ik was gewoon lucht.

woensdag 5 november 2008

Yes, he could

Soms is het best fijn om ongelijk te hebben. Vandaag bijvoorbeeld.

Omdat ik gisteren erg gezellig uit eten was en dus veel te veel gedronken had werd ik vanochtend vroeg gestraft met wilde dromen (iets over een vakcongres in een Scandinavische afbraakbuurt vol gevaarlijke hooligans), en met voortijdig ontwaken. Dat laatste heb ik maar ten goede gekeerd door naar de televisie te snellen, net op tijd voor Obama’s overwinningsspeech.

Ach, ik weet ook wel, uiteindelijk is het lood om oud ijzer in die rare tweepartijstaat waar de democratische keuze zich beperkt tot rechts of rechtser en waar fascistoïde vlagvertoon en het aanroepen van god ook door lieden die wel verstand lijken te hebben zonder aarzelen wordt beoefend. Maar een zwarte man in het Witte Huis, dat leek tot vanochtend toch vooral een gimmick van links georiënteerde scifi-blockbustermakers – nu is het echt; of althans half-echt, maar je moet ergens beginnen. Ik was tot mijn eigen verrassing nogal stevig ontroerd.

Wat eigenlijk heel erg is. Heel erg, dat we nog zo ver van huis zijn dat dit iets bijzonders is. Hoe lang nog voordat een openlijk homoseksuele president in het Witte Huis trekt? Of een atheïst? Het gezond verstand heeft nog steeds een lange, lange weg te gaan tot we het punt bereiken waar we eindelijk met zijn allen snappen dat zulke dingen volstrekt buiten de orde zijn. Irrelevant. Ik kan alleen maar hopen dat Obama een dusdanig voortreffelijke leider blijkt dat we zijn kleur langzaamaan vergeten en dat hij de geschiedenisboekjes niet alleen maar haalt als een mijlpaal die helemaal geen mijlpaal zou mogen zijn, die van 'eerste zwarte president'.

De voortekenen zijn niet slecht. Na acht jaar Bush, acht jaar een president die nog het meest lijkt op een opwelling van Tex Avery in een van zijn wildere momenten, zijn de ernst en waardigheid van Obama balsem voor de ziel. Wat een zoete troost biedt de geschiedenis toch, die Dubya en consorten nu rap via het rioolputje van de tijd afvoert naar welverdiende vergetelheid. McCain kan zich terugtrekken in het oudemannenhuis waar hij hoort om met zijn kornuiten te mijmeren over heldhaftige jongensjaren; en Sarah, uit haar Palindroom geholpen, kan weer lekker achter de elks aan, de kids naar hockey brengen, en af en toe over de wateren staren en zich erover verbazen hoe dichtbij Rusland wel niet is.

Zelfs de halfbloed jongen die op het station de Spits uitdeelde kon zijn vreugde niet op en duwde het bewijs onomzeilbaar en met een grijns waarin je een Boeing 747 kon parkeren bij elke gehaaste reiziger in het gezicht: "Obama!!"

zaterdag 1 november 2008

Rijksmuseum wordt Tiffany-filiaal

Circus Hirst is geland. Het Rijksmuseum wil tenslotte ook wel eens een douceurtje in deze bittere tijden van eeuwigdurende verbouwing, en bovendien trekt Hirst, zo meent men daar, een nieuw publiek naar het museum – de waan dat kunst voor iedereen moet zijn en dat iedereen naar kunst moet kijken is maar moeilijk uit te roeien. Hirsts obscene diamantschedel gaapt ons al wekenlang vanuit advertenties aan en nu dan, als u wilt, ook van aangezicht tot aangezicht, van tussen twee bewakers, terwijl u ongetwijfeld benauwd ingeklemd in een menigte mede-kermisgasten langsschuifelt. Een confrontatie met de dood, zegt de kunstenaar ermee bedoeld te hebben, maar dat is een beetje jokken. Als er ooit een bon vivant is geweest is het Hirst wel, en zijn nieuwste eksterfeest heeft net zoveel met de dood te maken als Yab Yum, de André van Duinshow of Robert Schoemacher. Zet For the love of God je aan het denken? Misschien, maar dan toch hooguit over de toestand van de kunst in de 21ste eeuw, en als kunst over de kunst gaat is het net als wanneer journalisten over journalistiek schrijven en schrijvers over schrijverschap: komkommertijd.

Dat Hirst een handige marketeer en een artistieke windbuil is daagt intussen links en rechts wel, ook in de Volkskrant, die toch gewoonlijk best ver wil gaan om esoterische excessen in de kunst te promoten. Het is alleen jammer dat de twijfels over deze potsenmaker vervolgens zes kolommen breed worden uitgesmeerd (waarin de verslaggeefster zich, kennelijk nogal in de war door de ervaring, beklaagt over de extreme eisen die Hirst stelt aan het uitlenen van zijn meesterwerk, zoals een verbod te fotograferen, terwijl dat in mijn ervaring in elk museum van kracht is. De rest, de bewakers en wat al niet, is natuurlijk gewoon onderdeel van de zorgvuldig gemanagede hype, niet anders dan de operadiva die vergulde badkranen eist en elke avond drie sinaasappelen, rechtstreek ingevlogen nadat ze die ochtend zijn geplukt in de voorhof van de Mesquita in Cordoba. Als je maar flink op je strepen gaat staan denken mensen vanzelf dat er iets bijzonders aan de hand is).

Alsof het niet genoeg is doet de zaterdagbijlage er nog een paginagroot interview bovenop, waar de meester onzin uitkraamt van het soort dat zijn veilingstunt heeft bewezen dat alle kunstenaars hun werken direct kunnen verkopen zonder tussenkomst van galleries - alle kunstenaars die Hirst heten, bedoelt hij natuurlijk. Verder laat hij weten dat hij naar zijn eigen oordeel maar vier werken heeft gemaakt die echt goed zijn - 'de rest kun je weggooien', wat hem er niet van weerhouden heeft die rest in plaats daarvan toch maar voor vele tientallen miljoenen te verkopen. Het maakt niet uit, hij kan zeggen wat hij wil, want Hirst weet het als geen ander: àlle publiciteit is goede publiciteit; hij maakt de Volkskrant behendig medeplichtig aan het pimpen van zijn windhandel. Eén tienregelig berichtje was echt meer dan genoeg geweest, want meer zinnigs is er over For the love of God heus niet te zeggen. Maar ja, look who's talking. Pot en ketel.

"Nog nooit lokte een kunstwerk zoveel discussie uit,” blaat de interactieve website die inmiddels geopend is. Want dat is de hele kunst tegenwoordig, discussie uitlokken. Al die zwevende, klikbare talking heads, waartussen zelfs royalty te ontdekken valt en die je ook nog als een zwerm over de pagina kunt slepen, zijn intussen aanzienlijk onderhoudender dan het kunstwerk zelf – mis Ans Markus niet, die de spijker op zijn kop slaat. Jort Kelder was er natuurlijk ook als de kippen bij, je vermoedt dat onder dat strakke velletje de diamanten al readymade op het schedelbot zitten. Jeroen Krabbé vindt de glitterkop ‘een topding', en schrikt er niet voor terug Hirst te vergelijken met Shakespeare, die immers met de woorden van Hamlet de dode schedel van Yorick weer tot iets betekenisvols maakte. En for the love of god, Daphne Bunskoek heeft ook een mening en is ontroerd, wat me helemaal geen goed teken lijkt.

Ziedaar de kunst van Hirst. Zij ontstond niet toen hij die schedel opduikelde, niet toen hij die in platina liet modelleren, en ook niet toen hij hem geduldig beplakte met duizenden diamanten (of, waarschijnlijker, dat in een van zijn zes ateliers door zijn voetvolk liet doen) – de kunst van Hirst ontstaat pas op die website, waar de aangelokte kijkers met elkaar een verhaal bouwen dat van die schedel iets meer maakt dan een smakeloze, dure grap. Ik zeg er niks meer over, want dat mag niet blijkens de website als je het werk niet ‘echt’ gezien hebt. Grijp je kans dus, want 16 december gaat de schedel weer verder, naar (zo lees ik in de krant) 'de grote musea van Parijs, Berlijn, Dubai'. Dubai? Groot museum? Hoe dan ook, dit artefact kan nergens beter op zijn plek zijn dan in die gloeiende, zanderige trog van nieuw geld en dure kitsch - behalve in Las Vegas, misschien. Het akeligste van al is dat me na het beluisteren van vijf of zes van die praathoofdjes op de website ineens het gevoel bekruipt dat ik iets mis en dat ik heel snel naar het Rijksmuseum moet. Kijk, dàt is nou kunst…