vrijdag 19 november 2010

Russisch beieren

Het zal mijn katholieke herkomst zijn, denk ik; de herinnering aan moeder die opschrikte als op een doordeweekse dag 's morgen om elf uur de kerkklokken begonnen te luiden, want dan was er iemand dood gegaan; of anderzijds het feestelijke gebeier dat de kroon zette op het vuurwerk in de nacht van oud op nieuw. Als er klokken luiden is er iets bijzonders aan de hand – zo is het in de muziek ook, en ik ben voor een muziekstuk reddeloos verkocht zodra er klokken in klinken. Ik zwoeg me door de hele, taaie, godsonmogelijk langdradige brei van Wagners Parsifal heen alleen maar voor het donkere bonzen van de reuzenklokken van Montsalvat. Mahler, toch al niet te versmaden, verdient nog een streepje meer omdat hij een klokkenist par excellence is, die alle stemmingen van het luiden in zijn symfonieën aan bod laat: feestelijk en uitgelaten in de Tweede en de Zevende; hoopgevend in de Negende; mysterieus dreigend in de Zesde; middeleeuws naïef in de Derde; en ernstig vermanend in de Achtste. Malcolm Arnolds Vijfde, Khatchaturians Tweede (bijnaam "De Klok"), Casella's Tweede – er is een hele reeks weinig bekende symfonieën waar ik misschien de weg nooit naar toe gevonden had als er geen klokken in hadden geklonken.

Dat ik meerdere opnames van Sjostakovitsj' Elfde in de kast heb staan komt deels ook omdat het een symfonie-met-klokken is. Een heel erg foute symfonie, waar een mens met smaak en fatsoen eigenlijk niet naar hoort te luisteren. Filmmuziek zonder film, zeggen de critici graag, regimevriendelijke agitprop vol eindeloze herhalingen en gespeend van enige symfonische merites. Er is geen contrapunt van betekenis te bekennen, harmonisch gebeurt er ook weinig revolutionairs, en zelfs de melodieën zijn niet origineel, die heeft de componist nagenoeg allemaal ontleend aan de revolutionaire volksmuziek.

Het werk werd in 1957 voltooid en was een instant succes. Vadertje Staat was tevreden: aan de eisen van het Socialistisch Realisme was voldaan, en ook het programma van de muziek kon op instemming rekenen: het betrof de gebeurtenissen van de Bloedige Zondag van 1905, toen de tsaar voor de poorten van zijn Petersburgse Winterpaleis een vreedzaam betogende menigte met grof geweld in de pan liet hakken. Later hebben Sjostakovitsj-adepten die met het stuk omhoog zaten nog wel geopperd dat het eigenlijk een aanklacht is tegen het staatsgeweld waarmee net de opstand in Hongarije was neergeslagen, maar voor die aanname is er weinig bewijs. Hoe dan ook, het publiek was al niet minder enthousiast dan de autoriteiten, en Sjostakovitsj beleefde met de Elfde zijn grootste triomf sinds de even dubieuze maar waanzinnig succesvolle Zevende.

De tsaristische garde opent het vuur op de demonstrerende menigte voor het Winterpaleis - een doek van Ivan VladimirovVreemd eigenlijk. Weliswaar is er geen gebrek aan luidruchtig spektakel en begrijpelijke deunen, maar je kunt de Elfde toch moeilijk een crowd-pleaser noemen. Het is een bars en grimmig werk vol ijzige kou, zuchtende droefenis, en moord en doodslag. Het eerste deel is vijftien minuten bevroren stasis, met een dynamiek die zelden het piano overstijgt, gevuld met ijle dissonanten van de strijkers die in de oren bijten als strenge vorst in je vingers. Wanneer het drama alsnog losbarst blaft het koper de ene schurende dissonant na de andere, en als, net voordat de Technicolor verklanking van Bloedige Zondag arriveert, de trombones zich vele maten lang op volle kracht door glibberige glissando's omhoog sleuren keert je maag zich zowat om. En tenslotte is er wel een overweldigend slotgebaar, met die klokken, maar het is een razende, blinde paniek waarin dit werk, opgejaagd door een donderende galop van de grote trom, naar zijn einde vlucht. Bepaald geen materie waarvan je verwacht dat het Volk er opgetogen van raakt. Het zal dus de elementaire, bijna schaamteloze uitdrukkingskracht van de eenvoudige middelen zijn die het hem doet. Ik krijg er elke keer kippenvel van - het uur van de Elfde verveelt me nooit.

En gelukkig zijn er dirigenten te over die genoeg geloven in dit werk om ermee te overtuigen. Haitink deed dat al, met een wonderschone opname uit het Concertgebouw; het heeft bijna iets pervers om zulke orkestrale finesse aan een stuk als dit te spenderen, maar het werkt wel. Jammer alleen dat de klokken er wat bekaaid vanaf komen. Wat dat betreft biedt Oleg Caetani in Milaan het andere uiterste: die komt op de proppen met immense, kathedrale klanken, alsof ie denkt dat ie Parsifal doet – geweldig spectaculair maar ook nogal absurd, meer geluidseffect dan muziek. Best van allemaal is Alexander Lazarev met het Nationaal Orkest van Schotland op het kleine label Linn. Intens geconcentreerd, onverbiddelijk gefocust, met in het eerste deel een Paleisplein waar je acuut aan vastvriest. Het onverdraaglijk saaie derde deel, met een sullig thema dat bij het voorgeschreven adagio als los zand uit elkaar valt, neemt hij plompverloren alla breve, en brengt daarmee redding. De rest is magnifiek. Nadat tenslotte een weemoedige Engelse hoorn uitvoerig heeft gemijmerd over het hoofdthema rolt plots de donder, en jaagt een gorgelende basklarinet de finale storm aan. En terwijl takken en puin je om de oren vliegen zijn daar eindelijk de klokken, luid en panisch, die je manen een veilig heenkomen te zoeken terwijl ze tegelijk zeggen dat het daarvoor al veel te laat is.