woensdag 5 mei 2010

Huisbezoek

Wilton House. Het klooster dat hier ooit stond overleefde als zovele Henry’s kerkrevolutie niet, en op de fundamenten verrees een Tudor landhuis voor de Herberts - politiek bedreven ladderklimmers die de ene dag baron Montgomery werden, en (letterlijk) de andere graaf Pembroke. Vervolgens brandde hun huis goeddeels af, maar de Engelse adel weet van de nood altijd een deugd te maken. Prompt werd Inigo Jones ten tonele gevoerd om Wilton te voorzien van een van de fraaiste Palladiaanse façades in Engeland. Met de behouden of herbouwde Tudorgevels en de neogotische kloostergang die Wyatt in de negentiende eeuw nog toevoegde vormt ze een even eclectisch als aangenaam geheel.

De huidige, achtiende graaf van Pembroke is een appetijtelijke jonge dertiger met een stoere hollywoodheldenkop en een decolleté vol bruisend borsthaar, getuige de fotoportretten die in de schaarse voor publiek geopende zalen welhaast even talrijk aanwezig zijn als de statige Van Dijcks. Volgende maand gaat hij trouwen met een blonde bimbo, helemaal bij-de-tijd. Niettemin heeft hij, na het overlijden van zijn vader, zijn ongetwijfeld flitsende baan bij een Londens designbureau vaarwel gezegd om zich fulltime aan het voorvaderlijk erfgoed te wijden. Of het zijn stemming goed heeft gedaan vragen we ons af, nadat hij ons op gedeprimeerd matte toon welkom heeft geheten in de introfilm die in de oude rijschool bezijden het huis als opmaat voor het bezoek wordt vertoond.

Voor de suppoosten in de Single en Double Cube Rooms zijn de voorvaderen even levend als de jonge graaf zelf. Een verhit debat ontspint zich over het reusachtige familieportret dat in de Double Cube Room boven de enorme sofa hangt. Te midden van rijzige, blondgelokte, pruillippige zonen ontwaren we daar het geschrokken dronkemansgezicht van de vierde graaf. Maar is de vrouw aan zijn zijde zijn geliefde Susan de Vere, die al dood was toen het schilderij werd gemaakt, of toch de opportunistische Anne Clifton, de powergirl-avant-la-lettre die na haar kwam, en die de graaf alleen maar trouwde omdat ze een machtige bondgenoot nodig had om de noodzakelijke wetswijziging tot stand te brengen die haar een verloren erfenis terug zou bezorgen? Het raadsel is niet opgelost, en zal dat ook vandaag niet worden.

De collectie is imposant, maar in deze veelheid tentoongespreid valt het koele en sjabloonachtige karakter van Van Dijcks portretkunst onvermijdelijk op, en in al zijn barokke grandeur kan het zich niet meten met een piepklein, frugaal zelfportretje dat weggestopt hangt in een hoekje van de Little Ante Room. Frans van Mieris, nooit van gehoord. Maar uit het inktzwarte duister van eeuwen doemt een waar en levend mensengezicht op, dat me met koolzwarte ogen vorsend aankijkt. Lang kijk ik terug. Vreemde verbondenheid.

Buiten is alles Engelse idylle. De natuur is met zekere hand binnen de perken van de menselijke esthetica gedwongen; vergezichten zijn nauwkeurig gecalculeerd, de diversiteit van boomsoorten is even onwaarschijnlijk als onnatuurlijk, met immense, oeroude ceders op het gazon, en te midden van dat alles klatert een riviertje dat wordt overspannen door de fameuze Palladian Bridge. Inigo Jones’ meesterlijke gevel licht zachtjes en vriendelijk op in de middagzon. Hier zou ik dagen kunnen zitten, met geen ander doel dan kijken en zijn, en ik ben vreselijk jaloers op die jonge graaf, bimbo en depressies ten spijt.