maandag 22 februari 2010

Serendipiteit

Vroeger komt vaak op mijn pad dezer dagen. Het is net alsof, nu de toekomst onzeker is geworden (of nee, niet onzeker is geworden, maar nu de enige zekerheid die de toekomst biedt plotseling zoveel dichterbij gekomen is), het verleden daarvoor in de plaats treedt. De ruimte vooruit is klein geworden, maar die naar achter opent zich. Een paar avonden geleden kwam het er zo van dat ik weer eens celloduetten speelde die ik sinds mijn beginjaren op het instrument niet meer onder ogen had gehad. Reinagle. Een weekend eerder speelde ik met mijn nichtje van tweeëneenhalf met oude plastic bouwstenen die ooit de eerste aanzetten voor mijn architectuurtic moeten hebben gegeven toen ik niet veel ouder was dan zij nu is, en die ik sedert niet meer gezien had. Op andere momenten dient het voorbije zich onverwachter aan, via een keten van toevalligheden die dan achteraf helemaal niet toevallig lijken. Serendipiteit heet dat geloof ik.

Gistermiddag zag ik A Single Man, een mooie, stille, verdrietige film die me nieuwsgierig maakte naar het boek. Daar loonde zich jarenlange verzamelwoede, want dat boek stond zowaar thuis in de kast. ’s Avonds op de bank gekropen met Isherwoods novelle, die nog stiller, nog verdrietiger is dan de film, en mooier ook, voor zover zulke uiteenlopende genres te vergelijken zijn. Leven en dood, ouder worden, het onverbiddelijke tikken van de klok, daar gaat het over, maar op de meest intieme, alledaags denkbare manier – de laatste dag uit een mensenleven.

But now isn't simply now. Now is also a cold reminder: one whole day later than yesterday, one year later than last year. Every now is labeled with its date, rendering all past nows obsolete, until - later or sooner - perhaps - no, not perhaps - quite certainly: it will come.
Op pagina 62 probeert George Falconer, de single man uit de titel, zijn klas te interesseren voor Huxley - After many a summer. Laat ik nou ook ooit een Huxley fase hebben gehad… Nog een duik in de kast levert een oud, zesdehands hardcovertje op, in een antiquariaat aangeschaft in de jaren dat ik nog geen geld had voor nieuw, en nog niet wist dat Huxley niet mijn ding is. Ex Libris J.L.W van de Haas (houtsnede van een haas die tegen een stralende achtergrond voor een opengeslagen boek zit). Een vreemde roman, After many a summer; over een rijkaard die eeuwig wil leven, en niet tot het inzicht kan komen dat er waardevollere, meer wenselijke dingen zijn, dat eeuwig leven misschien zelfs wel iets heel gruwelijks is.

En daar gaat dat gedicht van Tennyson dan weer over, waar de titel van het boek aan ontleend is. Tithonus, ooit de schone minnaar van de Dageraad, kreeg van Zeus het eeuwige leven kado, omdat de oppergod wat goed te maken had met Aurora. Nu smeekt hij de goden dag na dag om hun geschenk terug te nemen, maar tevergeefs. (Hij heeft overigens minder bezwaar tegen de onsterfelijkheid dan tegen het feit dat die niet gepaard gaat met eeuwige jeugd - wat dat betreft waren de Grieken en hun helden heerlijk aards). Ik sla Huxley open op zoek naar het Tennyson-citaat. Een geplastificeerd roze kaartje valt op mijn schoot vanachter het omslag. Een oude studentenkaart, 1990-1991. Studentnummer 8525196. Een twintig jaar jongere zwart-wit versie van mezelf kijkt me aan. Als je die rare bril wegdenkt was ik in die jaren lang zo lelijk niet als ik toen dacht. Op dezelfde pagina lees ik wat ik zocht.
The woods decay, the woods decay and fall,
The vapours weep their burthen to the ground,
Man comes and tills the field and lies beneath,
And after many a summer dies the swan.