dinsdag 22 september 2009

Off to see the wizard

Terwijl vandaag mijn laatste portie duur vergif naar binnen liep deed Oprah het eeuwige leven. Naast haar zat een enge man die gepresenteerd werd als Dr. Oz, om onverklaarbare redenen in een operatiepak gehuld, en met een grijns zo breed dat die ternauwernood tussen de armleuningen van zijn zetel paste. Een toonbeeld van het type stuiterende opgewektheid dat alleen verklaard kan worden door een forse overdosis voedingssupplementen, die de Doctor naar alle waarschijnlijkheid akelig voortijdig naar Oz zullen helpen door de aanmaak van een rare, nare tumor waarvan het bestaan nu nog door niemand wordt vermoed.

Het is, zo vertelde hij daarentegen echter, voor u en mij en iedereen een makkie om honderdvijftig jaar te worden (nou ja, voor mij misschien iets minder een makkie dan voor u). Minder eten, meer groenten, meer vis, et voilà! Nou lijkt het mij helemaal geen goed idee om met zijn allen hondervijftig te worden. Je wilt je niet eens voorstellen hoe de Zonnebloemboot er dan uit gaat zien – een tienbaks Zonnebloemduwboot. De wereld zal overwoekerd worden door bejaardensozen. Golfbanen en bridgeclubs raken zo verstopt dat bal noch kaart meer te bekennen zijn. Je kunt de voordeur niet meer uit of je moet invoegen in onafzienbare colonnes Nordic walkers. Trottoirs moeten worden verbreed met rollatorstroken, en wegen met scootmobielbanen. Over Marbella, Wenen, Engeland en Florida, ocharme, zwijg ik dan maar helemaal. Hoe moeten we dat allemaal gaan bolwerken in een wereld waar een verhoging van de AOW-leeftijd met een schamele twee jaar al een parlementair steigerpunt is? De AOW-leeftijd moet naar honderdvijftien jaar als Dr. Oz zo door gaat!

Maar dat zal Oprah een zorg zijn. Zij beperkt haar gravende analyse tot een doorleefd ‘Oh wow’, en schakelt ons door naar David Murdock, een vijfentachtigjarige miljardair met het zelfde stuitersyndroom als Dr. Oz. David weet zeker dat hij de honderdvijfentwintig gaat halen. Je ziet zijn oogjes flonkeren van pret bij de gedachte aan al zijn dierbare, popelende erfgenamen, die hij nog eens veertig jaar lang gaat onderhouden met zijn welbekende, feestfnuikende anekdotes over hoe hij het van zes cent naar multipele miljarden heeft geschopt - een tranentrekkend langdradige geschiedenis die niet per se aan glans wint door de ingelaste uitweidingen over zijn gezonde leefstijl, zijn groenteshakes en zijn push-ups (nee David, push-ups doe je met een rechte rug, vanuit de armen) en al die andere weerzinwekkend jeugdige bezigheden waardoor hij, godbetert, almaar niet dood gaat. Het is maar goed dat het verkeer ook gevaarlijk is.

Voor de bijdetijdse eeuweling in spe zijn natuurlijk prachtige high tech voorzieningen voorhanden, zoals de denkende plee die in Japan al helemaal de rigueur is ('Oh wow!'). Analyseert wat u plast terwijl u nog sast. Ieder spoortje eiwit, suiker en bloed wordt feilloos gedetecteerd zodat u zich, het papier nog aan de billen, direct in gillende paniek naar de dokter kunt spoeden, want o hemel, ik heb foutgepiest en ik ben toch pas achtennegentig! Daar zal de huisarts blij mee zijn, die ook nu al negentig procent van zijn tijd ziet opgaan aan zeurkousen, hypochonders en aandachtsbehoeftigen. Maar de implicaties van dit soort voorzieningen stemmen Oprah wederom tot weinig diepere gedachten, laat staan tot zorgen – zij houdt het bij haar beproefde ‘Oh wow!’.

Ik heb tijdig afgeschakeld, het werd me wat grijs voor mijn ogen.

vrijdag 4 september 2009

Belgisch Brabant

Maar komaan, al dat geneuzel over kanker doet helemaal niet ter zake. Wat ter zake deed was de week die ik het genoegen had met mijn kwartet te spenderen op de International Music Course in Vught. Dachten we vorig jaar nog dat het allemaal niet fijner kon zijn dan in Kerkrade op het Orlando Festival, dit jaar bleek in Vught anders. Het was er nog fijner. In een grote villa die ooit aan de Fenteners van Vlissingen toebehoorde bewogen we ons als zo’n beetje enige amateurs, en in elk geval als enig voorgevormd ensemble, te midden van jonge talenten die veelal van Vlaamse en soms ook van Poolse komaf waren, en die in het kielzog van hun diverse leraren naar Vught waren getogen voor een intensieve lesweek ter voorbereiding op of aanvulling bij hun conservatoriumstudie. (Ja, dat is een erg lange zin, maar ik ben inmiddels in deel II van A la recherche du temps perdu, en geloof me, vergeleken bij Proust is het helemaal niets. Ik heb begrepen dat als de langste zin uit die roman-fleuve in een normale boekletter op één regel zou worden geschreven, zij een lengte van vier meter zou hebben).

Het was (terug in Vught) dan ook niet verwonderlijk dat vanuit diverse slaapkamers al om 7u30 in de ochtend hardnekkige riedels weerklonken, die naarmate de week vorderde soms een wat wanhopige bijklank verwierven, terwijl vanachter vele andere deuren schone klanken oprezen die ons bij wijlen tot nederigheid stemden. Het is, zo bleek, heerlijk uitrusten aan de vijver wanneer zes meter verderop een celliste Elgar’s concert studeert, of drie hoornisten spectaculaire fanfares in het rond kaatsen tussen de oude bomen (of een vierde zijn bundel met orkestfragmenten doorneemt in het prieel, wat een leuke ad hoc muziekquiz opleverde van overigens beperkte moeilijkheidsgraad, want de volgorde was alfabetisch en het repertoire voorspelbaar. Het was duidelijk dat de jongeman niet bekend was of even niet wenste te zijn met Brahms’ Vierde, want het magistrale hoornthema uit het langzame deel daarvan knalde hij eruit alsof het een snelle feestmars was).

Het docententeam vertegenwoordigde de crème de la crème van België, en moge dat niet op elk vlak een vanzelfsprekende aanbeveling zijn, in de muziek is het dat zeker wel. ‘Kijk nou,” zei organisator en violist Vegard Nilsen aan het eind van de langzaam in alcohol verzandende slotavond in de bar, met een knik richting het keukenblok, “daar staat de beste gitarist van België de afwasmachine in te laden.” Dat kenmerkt misschien nog het best de gemoedelijke, geheel van enige poeha gespeende sfeer daar in huize Bergen. Olsi Leka mag solocellist zijn van het Nationaal Orkest van België, er was geen spoor van twijfel dat hij ons kwartet van amateurs volledig serieus nam – best wel schrikken op die laatste, slaperige zondagochtend dat hij onze coach was, en waar we dus zonder pardon nog eens stevig aan de slag moesten.

Maar dat was ook onze eigen schuld, want op de lessenaars prijkten de niet malse partijen van Schuberts Der Tod und das Mädchen - wat onder de gegeven omstandigheden misschien een wrang-masochistische keuze mag lijken, maar die was al gemaakt lang voor ik met mijn kuchje naar de dokter ging; eigenlijk een jaar geleden al, toen we dit donkere meesterwerk op onze laatste avond in Rolduc onderwerp maakten van een overmoedige prima vista sessie in een onweeromdonderd en bliksemdoorflitst trappenhuis. Vegard Nilsen hielp ons doorheen de week onvermoeibaar om dat verrekte huppeltje kwijt te raken in het tweede thema van het eerste deel, om de klank van onze instrumenten beter ineen te laten vloeien, om expressieve momenten tot het uiterste uit te buiten, zelfs om chocola te maken van die paar maten tegen het eind van het Andante waar de componist even stapelgek lijkt te worden:

Alsof dat allemaal niet fijn genoeg was waren er dan ’s avonds ook nog smakelijke concerten onder de vlag van het Atlantic Chamber Music Festival, een naam die klinkt naar een twee jaar tevoren uitverkochte happening in New York maar feitelijk staat voor een reeks knusse concerten voor een veel te klein publiek in een overakoestisch kerkje in Vught. Daar maakten we kennis met het ultradramatische pianokwartet van Sergei Taneyev, dat een hartverscheurend mooi langzaam deel heeft met een altmelodie die aan het eind van de op eerste gehoor niet helemaal te bevatten finale terugkeert en daar een breekbare vrede creëert die me meteen aan het eind van Suk’s Asrael deed denken. Verder bundelden drie docenten en drie leerlingen de krachten voor een misschien iets te klankrijke uitvoering van Tjaikovski’s Souvenir de Florence, een werk dat net als de meeste symfonieën van deze componist in het eerste deel veel kouwe drukte biedt en in het tweede larmoyante kitsch, waarna het scherzo wel leuk is (want het meest op zijn balletten lijkend) en de finale veel te lang. Gelukkig maakten de blazers veel goed in een lang gemist uitstapje naar de twintigste eeuw bestaande uit een spetterende uitvoering van Poulenc’s Sextet voor Blazers.

Het Atlantic Trio treedt, versterkt door altviolist Marc Tooten, aan voor Taneyev's Pianokwartet

De andere twintigste eeuwer die we hoorden, wat zeg ik, eenentwintigste eeuwer zelfs, was Willem Wander van Nieuwkerk, composer in residence, van wie drie delen van een kersvers pianotrio hun wereldpremière beleefden. Eigentijdse muziek die weer ergens naar klinkt, heerlijk, daar wil ik de componist een enkele Brahmse wending met liefde voor vergeven. Van Nieuwkerk baseert zich graag op oude kerkmelodieën en volkse liedboeken en verwerkte die in dit trio tot een herfstig bewogen openingsdeel, een dromerig verfijnd langzaam deel en een finale vol heftige motoriek. Een gedenkwaardig geheel dat eind dit jaar in zijn volledigheid, dat wil zeggen met inbegrip van een scherzo waarvoor de kalender nu helaas ’s componisten inspiratie had ingehaald, in Zeist te beluisteren is. Ik greep intussen de kans te baat iets te doen wat je als klassiek liefhebber maar zelden kunt, namelijk de componist te feliciteren en bedanken. Dat vond hij ook leuk. Bovendien kwamen we er zo achter dat onze docent in bezit was van een strijkkwartet van zijn hand. Dat hebben we hem natuurlijk meteen afgetroggeld en vervolgens hebben we zitten tellen als bezetenen om het op de rails te krijgen…

Tussen al dat moois was het echter Brahms’ f klein pianokwintet dat de meest onuitwisbare indruk maakte: een bewogen uitvoering die ondanks enorme dynamische contrasten en in weerwil van de galmende akoestiek toch steeds slank bleef en transparant, en die je als luisteraar soms bijna voorbij het puntje van je stoel dreigde te brengen. Nooit eerder was me opgevallen hoe duizelingwekkend spannend en mysterieus de opening van het laatste deel is. De muzikale expressie zit vooral in het diminuendo, had Vegard Nilsen ons eerder die week geleerd; het was geweldig hem en zijn collega’s te horen voordoen wat dat in de praktijk betekent.

Ook extracurriculair was het goed toeven in Vught. In het dorpspark keken vadsige labradors geduldig toe hoe hun Lanzarotebruine, rimpelige bazinnetjes achter de bal aanrenden; bij kasteel Maurick was de ober wel heel deftig maar niet zo goed in rekenen zodat vier glazen Grüner Veltliner samen 16,50 kostten; over de vijver in de tuin flitsten twee ijsvogels voorbij; later toverden de uit de ‘Biljardkamer’ (zo rijk waren de Fenteners, of zo slecht in spellen is de beheerder van het conferentiecentrum) ontvreemde kaarsjes knoestige drakenkoppen op de stam van de enorme beuk achter Huize Bergen; bij de ijssalon voerden de klanten een ingewikkeld ballet op aangevuurd door wespen; en op het kroegterras kreeg de spreekwoordelijke Brabantse gastvrijheid zijn volle beslag met de doorrookte mededeling van de serveerster dat, nee, de keuken dicht was en dat men zo ging sluiten, ‘want er zijn te weinig mensen’.

Kortom, volgend jaar weer, OK? Kunnen we dat even afspreken?