Hans Abbing is een echt manusje van alles. Hij is econoom. Hij is professor in de kunstsociologie aan de UvA. Hij tekent kruisingen tussen aliens en kampslachtoffers. Hij fotografeert bewogen foto’s met randpedofiele thematiek – tja, dan heet je tegenwoordig al snel een kunstenaar. En nou heeft hij ook nog een boekje geschreven, over hoe het verder moet met de klassieke uitvoeringspraktijk in de muziek. Want dat weet Hans Abbing, en dat belooft wat.
De hoge kunst, de kunst van de beschaafde burger, is over haar historische hoogtepunt heen. De bezoekersaantallen van de gevestigde kunsten nemen gestaag af terwijl de kosten blijven stijgen. De traditionele hoge kunst staat in deze tijd voor een dramatisch dilemma: vernieuwen of verdwijnen. Tegelijkertijd is de nieuwe kunst aan een onstuitbare opkomst bezig. Een in omvang en veelzijdigheid toenemend aanbod bedient een snel groeiend en gretig publiek. De nieuwe kunst onderscheidt zich vooral van de gevestigde kunsten door de ongedwongen en informele sfeer. Sfeer en emotie zijn bepalend geworden in de voorkeur en keuze van het publiek. Innovatie, inventiviteit en marktwerking zijn de krachten van de nieuwe kunst, terwijl de hoge kunst is opgesloten geraakt in een vicieuze cirkel van inertie, zelfgenoegzaamheid en subsidie. Deze ontwikkelingen zijn het duidelijkst zichtbaar in de muziek. Hans Abbing plaatst daarom in Van hoge naar nieuwe kunst de open en communicatieve cultuur van de popmuziek tegenover de formele en in zichzelf gekeerde klassieke muziek praktijk. Hij bepleit de noodzaak om nieuwe vormen te vinden die de klassieke muziek praktijk kunnen revitaliseren. Want wil de klassieke muziek haar publiek behouden dan zal er een denkomslag moeten plaatsvinden.Ai ai. Mocht u er ondanks bovenstaande het fijne van willen weten dan kunt u dat lezen in Abbings inaugurele rede uit 2006, te vinden alhier. Hoeft u meteen dat boekje niet meer te kopen, kunt u van dat geld mooi weer naar een klassiek concert. De kern van de zaak is overigens simpel. “Ik ben van mening dat het cultureel kapitaal van de meeste mensen zo van samenstelling is veranderd, dat zij niet meer met gemak en plezier kunnen deelnemen aan de gebruikelijke formele consumptiewijze van hoge kunst evenementen.” Professor Abbing bedoelt natuurlijk dat in deze tijden waarin ADHD een nationale epidemie is geworden mensen niet meer kunnen stilzitten. De zapgeneratie kan zijn gedachten gewoon niet langer dan drie minuten tot één ding bepalen, tenzij het heel hard, bont en druk is, dan is vier minuten misschien haalbaar. Dat klopt. Maar Abbing verbindt daar een wat merkwaardige conclusie aan: het probleem zit ‘m niet bij die verzapte jeugd, nee, de klassieke sector is gewoon veel te formeel.

In al zijn bevlogenheid en zijn hang om zijn 62 jaren ten spijt gewoon jong, snel en wild te blijven vergeet Abbing één kleinigheidje. Namelijk dat het gewaar worden van de schier onuitputtelijke gevoelsrijkdom in de grote werken van de negentiende en twintigste eeuw verregaand onmogelijk wordt wanneer jan en alleman steeds de zaal in- en uitwandelt, gaat zitten kletsen of telefoneren, meetikt en -neuriet en nog zo meer. Als de technohouse je met 300 decibel om de oren stampt is dat allemaal geen probleem, maar bij Beethovens Heiliger Dankgesang kan dat gewoon niet. Punt uit. Om Das Lied von der Erde te kunnen ervaren is stilte een noodzaak, niet een curieus soort willekeurige, formele aberratie. Het is niet toevallig dat de ons bekende luisteretiquette ontstond in de laat-klassieke en romantische periode, toen werken steeds rijker werden aan uitdrukkingskracht en klanknuances, en het karakter van vertier op de achtergrond verloren.

Ah, maar daar zit de angel. Abbing gelooft niet in ‘hogere waarden’. Kunst is ‘waarden-loos’, alleen in de omgang van mensen ermee krijgt zij betekenis. Ja, natuurlijk. Maar moeten we daarom Beethoven afbreken tot een schaduw van zichzelf zodat misschien een paar puistige adolescenten kunnen worden bewogen hem hapklaar naar binnen te schrokken? Moeten daarom alle partituren door de versnipperaar tot ze uiteengevallen zijn in deeltjes klein genoeg om, uiteraard audiovisueel ondersteund, in allerlei kleine geestjes te passen? Het is de triomf van het geïnstitutionaliseerde narcisme, waarbij het ondenkbaar geworden is dat er dingen bestaan die groter zijn dan en uitstijgen boven het eigen, stampvoetende ik - dingen waarvoor het misschien wel de moeite waard is eens een uur stil te zitten en je grote mond te houden.