vrijdag 30 mei 2008

Boerenbedrog

De een zijn dood, enfin, u weet wel. Maar u had vast ook niet zelf kunnen bedenken dat die waarheid als een koe ons ooit nog eens zou opzadelen met Char Margolis. Char (kort voor charlatan?) is een Amerikaans ‘medium’ dat zo weggelopen lijkt uit de cast van The Bold and the Beautiful, waar ze het niet slecht zou doen als tante van Brooke en Ridge (of, zoals mijn moeder zegt, Broek en Rits). Deze mevrouw beschikt over een merkwaardige gave. Gene zijde geeft haar, naar zij beweert, letters door, en met die letters als insteek speelt ze vervolgens een raadspelletje met mensen die hopen iets te horen van overleden dierbaren. Zelf vind ik dat weinig indrukwekkend. Als gene zijde een boodschap door wil geven, waarom moet dat dan volgens de methode Hints? Er is weinig bewezen in het paranormale, zeg maar gewoon niks, maar bepaalde eigenschappen van het bovennatuurlijke zijn niettemin consistent aanwijsbaar. Vaagheid is daarvan de meest opvallende. Een omslachtige, indirecte aanpak van communiceren is een andere – wat dat betreft zijn spoken net bestuurders die niet helemaal zuiver op de graat zijn (een pleonasme?). Net als bestuurders hebben ze er trouwens ook een handje van boodschappen te brengen die hetzij onbegrijpelijk zijn, hetzij triviaal. De geesten die Char laat spreken lijken er gewoonlijk vooral op uit aan de kijker te bewijzen dat Char een echt medium is. Allerlei banale details zonder enig existentieel belang worden te berde gebracht die zij ‘onmogelijk kon weten’, enkel en alleen om die reden. Mij dunkt, als de overledenen niks zinnigers te melden hebben, dat ze dan net zo goed hun mond kunnen houden.

Het zou indrukwekkend wezen als Char eens zou zeggen, “ik krijg een boodschap door van Peter, uw overleden broer, die zegt dat u eens moet ophouden met elke zaterdag uw uitkering erdoorheen te draaien bij dat onverkwikkelijke hoertje drie hoog achter in de haven.” Mooi niet. Char zegt, “ik krijg een P. Iemand met een P?” (Geen reactie). “P. P… of M…? P of M…? Iemand die overleden is?” Denkt u eens even goed na. Zo iemand kent u. Ik weet het vrijwel zeker. En aangezien de klant natuurlijk ook altijd wel een overledene kent met een P of een M, begint die nu ijverig zelf het plaatje in te vullen. Char moedigt hem daarbij aan, en wel op zo’n gelikte manier dat de toenemend ontroerde nabestaande helemaal niet in de gaten heeft dat alle inhoudelijke informatie in het gesprek van zijn kant komt, niet van de hare. Input van haar kant is altijd van de geheid-raak variëteit. “Ik zie een oudere vader-figuur”. Let op hoe het bereik van de uitspraak subtiel wordt uitgebreid door de toevoeging ‘-figuur’. Als pa nog niet overleden is, dan een van de opa’s toch vast wel. Het moet toegegeven worden, Char beheerst deze slinkse manipulatie tot in de puntjes, ze is er een ware kunstenares in. Cold reading heet dat. Over fout giswerk wordt haastig heen gepraat, een toevalstreffer wordt breed uitgemeten. Ondertussen volgt Char geduldig alle kronkels van haar klant, en dan ziet ze wel waar ze eindigt.

Dat kan nog wel eens verrassend uitpakken. Ik zag een geval waarbij het hiernamaals een bijzondere belangstelling voor binnenhuisarchitectuur aan de dag legde – na vele bochtige omzwervingen was de conclusie van de séance dat oudtante Sophie van gene zijde liet weten dat ze het mooi vond wat haar achterneef met de keuken had gedaan. (Jomanda deed het ook zo, en de ene keer dat ik haar vertoning in Tiel heb bezocht viel ze bijna uit haar rol toen een van haar discipelen een wel erg rijke fantasie bleek te hebben. Deze vrouw meldde zich toen Jomanda het publiek uitnodigde te vertellen welke wonderen zij hadden ervaren na bezoek aan de Jomandahal en/of consumptie van gevaarlijke hoeveelheden ingestraald water. Het verhaal nu was, dat betreffende vrouw naar Jomanda was gekomen met haar zus, omdat die net een heel zware operatie achter de rug had. En als ik zwaar zeg, dan bedoel ik zwaar, want er was, zo werd ons verzekerd, een groot aantal organen weggehaald. Het wonder werd daags na het bezoek aan Jomanda geconstateerd: alles zat er weer in. Ik zweer dat ik Jomanda een lachstuip hoorde wegslikken).

Het kan nog erger. Tegenwoordig is er Derek Ogilvie. Een lieve, zachte jongen modelletje Kwam-mijn-dochter-er-maar-mee-thuis – zijn terugtrekkende haarlijn en Schotse accent verhogen de eerlijke indruk, en in de verte zie je nog het vreemde roodharige jongetje dat het op school flink te verduren had, wat altijd vertederend is. Maar vergis u niet. Achter de zorgvuldig gecultiveerde alledaagsheid en de tranentrekkende en overigens homoseksuele façade (dus vergeet dat van uw dochter maar) schuilt een keiharde zakenjongen. Een Joop van den Ende van het Theater Zaliger. Hij runt een lucratief commercieel imperium en onder het uitroepen dat hij het allemaal niet voor het geld doet maar alleen maar voor ons ("ik woon nog altijd in een huurhuisje!") haast hij zich van de ene zaal bomvol goedgelovigen naar de volgende, camera’s in zijn kielzog. Kaarten zijn weken tevoren uitverkocht.

Vergeleken met Derek Ogilvie is Jomanda small fry. Hij durfde het zelfs aan een gooi te doen naar het miljoen dat de Amerikaanse superscepticus James Randi uitlooft voor de eerste persoon die hem onomstotelijk bewijs van het paranormale brengt. Althans, durfde dat aan nadat zijn TV-maatschappij hem daartoe had aangemoedigd. Het was nog in de tijd dat hij niet met geesten, maar met baby’s sprak, onder de weeïge functienaam ‘Babyfluisteraar’. De test, waarbij Ogilvie blind moest zeggen welk object een baby in de hand hield, liet zien dat hij net als elke sterveling precies scoorde volgens de toevalskans. Mogelijk heeft die uitslag zijn kinderliefde wat doen bekoelen en hem ertoe gebracht die baby’s maar aan de dijk te zetten om met de doden te gaan praten – die kun je wat minder gemakkelijk in een testomgeving neerzetten. Gene zijde is sowieso neurotisch precies en opmerkelijk ijdel wat betreft de voorwaarden waaronder zij zich aan deze zijde wil manifesteren. Wel in een commercieel TV-circus – maar niet in een laboratorium. De opnames van de gewraakte test zijn overigens nog steeds niet uitgezonden. Ogilvie geeft daarvoor geen toestemming omdat naar zijn mening, houdt u zich vast, de testomstandigheden ‘niet wetenschappelijk’ waren! Dit van een kermisklant die een groot deel van zijn leven zijn geld verdiende als nachtclubeigenaar.

Medio 2006 bezocht Ogilvie in zijn queeste naar wetenschappelijke geloofwaardigheid een psychiater aan de universiteit van Arizona, die wilde onderzoeken wat er bijzonder is aan Derek’s hersenen. Ook nooit meer iets van vernomen. Niet zo vreemd misschien, wanneer je weet dat deze professor er de theorie op na houdt dat baby’s heel goed allerlei kennis van hun moeder kunnen overnemen, omdat ze in de baarmoeder immers leven van haar bloed. Nog minder vreemd als je hem aangeprezen ziet als co-auteur van The living energy universe. En we zijn weer helemaal thuis als we vernemen dat betreffende professor ooit de ouders van een overleden jongen $50.000,- ontfutselde als startkapitaal voor een nieuw op te richten onderneming die hijzelf vanaf de eeuwige jachtvelden zou gaan runnen. Zoveel is een Harvard-diploma tegenwoordig nog waard, dus. Als u precies wilt weten welke pseudowetenschappelijke nonsens deze Gary Schwartz allemaal op zijn geweten heeft, kijk dan hier. Nou ja, weten we in elk geval wel wat Derek’s criteria zijn voor het onderscheiden van goede en slechte wetenschap.

Ogilvie en trawanten doen niet alleen aan cold reading, maar worden ook verdacht van hot reading. Daar komt geen vaardigheid aan te pas – we hebben het dan gewoon over degelijk ouderwets boerenbedrog van het onzuiverste water. Bij hot reading wordt aan bezoekers op slinkse wijze informatie ontfutseld, die vervolgens door het medium wordt ingebracht als afkomstig van hoger sferen. Een TV-studio leent zich er perfect voor. Ogilvie’s Amerikaanse evenknie, John Edward (ook geschikt voor The Bold, maar dan meer als het sleazy achterneefje), is er bekend om dat hij zijn studiopubliek graag lang laat wachten voor de show begint. Er zijn dan ‘technische problemen’. Zijn medewerkers in de zaal beginnen gesprekjes met wachtende leden van het publiek, en vragen mensen zelfs kaartjes met hun stamboom in te vullen. Intussen luisteren ze natuurlijk mee met alle verwachtingsvolle gesprekken die zich ontspinnen op de tribunes, en sluizen saillante informatie vervolgens door naar de goeroe. Het is niet toevallig en erg handig dat alle stoelen op naam zijn toegewezen. Zaalmicrofoons zijn ook erg effectief om een geslaagd medium te worden. En bij het uitdiepen van een individuele casus biedt internet alleen al een onvermoede weelde aan informatie. Gelukkig heeft Edward een doortastende aanpak voor dit soort nare verdachtmakingen: hij gaat gewoon nooit in op kritiek. Waarom zou je ook, met zoveel kritiekloze bewonderaars aan je voeten?

Is het erg, deze verlakkerij? Nee, ergens niet. Char, Ogilvie en Edward hebben een markt aangeboord, en dat zij bakken met geld verdienen over de rug van sullen en wanhopigen die hun gezond verstand aan het oud vuil hebben meegegeven zal mij een zorg zijn. Het is net als Millecam met haar alternatieve genezer. Tragisch, maar eigen schuld, dikke bult (pardonez de ongelikte beeldspraak). En toch is het ook wèl erg. Het ìs erg dat mensen het allemaal zomaar geloven, en dat dit soort beledigingen van het gezond verstand dikke kijkerscharen trekken op prime time. Het ìs erg dat er markten bestaan waar de marktwerking stuk is: hoe vaak het ook mis gaat, hoe doorzichtig en fake de trucs ook zijn, de gelovigen blijven geloven. Credo quia absurdum, zo wordt de leerstelling van Tertillianus wel samengevat: ik geloof omdat het absurd is. Het ìs erg dat Ogilvie glorieert en bij kritische vragen als de vermoorde ideale schoonzoon de camera inkijkt met zijn lijzige Droopy-ogen, terwijl hij beter dan enig ander weet dat hij de boel gewoon flest.

Zet deze taferelen van de onschuldige arena van het mediavermaak over naar die van de politiek, en je hebt in één klap een levensgroot probleem. Mensen hangen de Wildersen en de Verdonks van deze wereld aan omdat ze hun gezond verstand thuislaten. Cartoonisten worden met fascistisch machtsvertoon ingerekend, weigerambtenaren gepamperd en schilderijen uit openbare ruimtes verwijderd omdat de rede het telkens weer aflegt tegen de dwingende willekeur van mensen die fantasie niet van werkelijkheid kunnen of willen onderscheiden. Carl Sagan zei het al: kritiekloosheid en lichtgelovigheid zijn de grondslag van totalitaire regimes. Foei. Dadelijk word ik nog boos. Gelukkig brengt de humor redding – kijk maar naar South Park, waarin John Edward een koekje van eigen deeg krijgt. Hier te vinden: ga naar seizoen 6, en kies de aflevering Biggest douche of the Universe (datum 11.27.02).

zondag 25 mei 2008

Memento mori

Geef het maar toe, u doet het ook: met morbide interesse door de overlijdensadvertenties snuffelen op zoek naar allerlei voortijdigs en dramatisch. Wat dat betreft kun je tegenwoordig in onze vormeloze en ontremde samenleving je hart ophalen. Het elementaire menselijke onvermogen om de dood te bevatten vindt bij gebrek aan traditionele kaders de meest unieke uitingsvormen. Daarvan is de jolige oude-jongens-krentenbrood-variant misschien wel de ergste, zoals ik ‘m ooit zag in een advertentie die vrienden hadden geplaatst voor een vroege dertiger die tijdens het bergbeklimmen was omgekomen: “Jaap is van de apenrots gevallen” – “Biertje?” hoor je het er al bijna achteraan galmen.

Gisteren zag ik er een die me intrigeerde. Het was eigenlijk niet eens een overlijdensadvertentie, het was een boodschap van een nabestaande aan wijlen zijn geliefde. Met uit piëteit gefingeerde namen (zo ben ik dan ook wel weer) luidde het bericht als volgt:

Waarom plaatst iemand zo’n bericht in de krant, vroeg ik me af. Het lijkt op het eerste gezicht weinig zinvol om ettelijke tientallen euro’s te investeren voor het stellen van een retorische vraag. “Weet je nog…?” Nee, dat weet Elize niet meer, zoveel lijkt me wel duidelijk. En als je de vraag al wilt stellen, waarom dan ik de krant? Stelt Herman zich voor dat Elize in het hiernamaals de Volkskrant leest? Zelf lijkt het me onwaarschijnlijk dat er na dit ondermaanse nog veel te beleven is – mocht het anders zijn, dan denk ik dat een advertentie in Trouw of het Reformatorisch Dagblad meer kans heeft aan gene zijde gelezen te worden dan een in de Volkskrant.
Maar misschien plaatst Herman die advertentie helemaal niet voor Elize, maar veeleer voor zichzelf. Om zich tegen beter weten in nog een beetje te koesteren in de illusie dat ze nog ergens is, dat hij haar nog iets vertellen kan. Veel mensen doen dat; als ik bij het graf van mijn vader sta betrap ik mezelf er ook op dat ik hem groet, en iets zeg over het weer en de bloemetjes en die rotvogel die op de steen heeft gepoept, en hem nog van alles meer aan het vertellen ben. Ook bij al die andere graven worden volgens mij hele epistels afgestoken, al is het maar in de hoofden van de achtergeblevenen. De gedachte dat onze dierbaren echt helemaal verdwijnen gaat er gewoon niet in, punt uit.

Als ik echter nog wat langer kijk, bekruipt me een onbehaaglijke derde mogelijkheid. Is dit niet gewoon theatraal gedrag? Zelfdramatisering? Het zit ‘m in die koket weggelaten hoofdletters van ‘weet’ en ‘mis’, in het schreefloze lettertype, en in die veel te lange rij puntjes. Heel welbewust en uitgekiend wordt een indruk van eenvoud gewekt, en van een onuitsprekelijke diepte in de door Magere Hein zo bruut kortgesloten relatie. Er is een beetje te goed over nagedacht al met al. Dit is Herman die tegen de wijde wereld zegt, ‘weten jullie wel hoe erg het is wat mij is gebeurd?’ Zoals dat gaat heeft een jaar later het leven tegen de bierkaai in toch zijn gewone gang weer hernomen, maar Herman is nog niet klaar om zijn grote tragedie los te laten; zoals het in deze tijd van geïnstitutionaliseerde zelfoverschatting hoort denkt hij dat niemand ooit iets ergers is gebeurd, en hij zal er voor zorgen dat de buitenwacht dat niet vergeet. Is dat het verhaal achter die advertentie, die door de weglating van eenduidige identificatie al bij voorbaat iets vagelijk schuldbewusts uitstraalt?

Ik weet het niet, natuurlijk, en in die laatste lezing denk ik misschien wel veel slechter van Herman dan hij verdient. Misschien zegt het vooral iets over mijn eigen afkeer van emotioneel exhibitionisme. In elk geval voel ik me beter thuis bij een vergelijkbaar bericht van een paar dagen eerder, waarin de dood werd gememoreerd van Adam Falkiewicz, een Poolse componist die vorig jaar mei een eind aan zijn leven maakte. Hij was net 27 jaar. Alleen maar een naam, geboorte- en sterfdata, en de vermelding van zijn beroep. Jong muzikaal talent in de kiem gesmoord, door zichzelf nog wel – het zweemt naar getroebleerde creativiteit en vochtige, negentiende-eeuwse zolderkamers in regenachtige noordelijke steden. Niet dat er veel negentiende-eeuws was aan de muziek die Falkiewicz schreef - behalve dan de teksten vol zwart en donker en wreedheid en mislukking. Die hadden voor oplettende dierbaren misschien een teken aan de wand moeten zijn...

Te laat. Voor Adam en voor Elize. RIP. En Herman: sterkte.

Klein leed

Met leedwezen moet ik bekennen dat ik bij het lezen van de krant soms nog het ergst schrik van berichten die nadrukkelijk thuishoren in de categorie luxe-problemen. Osama en tsunami ten spijt staat me nog altijd een krantenfoto op het netvlies gebrand van het geblakerde karkas van kasteel Heemstede in Houten, dat in 1987 in vlammen opging. Rampen ontvouwen zich helaas vaak op een schaal die het bevattingsvermogen te boven gaat en daardoor alleen nog een soort vage, gegeneraliseerde ontzetting teweeg brengt. Slachtofferaantallen zoals in Birma of China ontstijgen het persoonlijke en maken de catastrofe abstract. De teloorgang van een enkel gebouw, een object, is daar natuurlijk niet mee te vergelijken, dat snap ik ook wel. En toch word ik pijnlijk getroffen door de vernietiging van iets dat oud is en mooi, en bedoeld om de generaties te overleven. Eén van de meest weerzinwekkende ideeën van de Nazi’s (helemaal natuurlijk in de ogen van een hopeloze Anglofiel als yours truly) was de zogeheten Baedeker Blitz van 1942: een reeks gerichte bombardementen op Engelse steden die strategisch geen enkel belang hadden, maar die wegens hun schoonheid en cultuurhistorische waarde in de Baedeker reisgids werden aangeprezen. Zo liepen Bath, Exeter, York, Canterbury en Norwich hun oorlogswonden op, al was de materiële schade gelukkig veel beperkter dan beoogd. Wel betaalden meer dan 1.600 burgers met hun leven voor de kunsthistorische vernietigingsdrang van het Derde Rijk.

Tussen al het afschuwelijks uit Azië trof me van de week een bericht over een brand in de Berlijnse Philharmonie. In dit geval trof het me misschien temeer omdat ik er een paar weken geleden nog was voor een gedenkwaardige uitvoering van Bruckner’s Negende, door de Staatskapelle Berlin onder Daniel Barenboim. Door onhandige kluswerk schijnt enig isolatiemateriaal onder het dak vlam te hebben gevat. Uiteindelijk waren de gevolgen niet rampzalig, al hebben diverse musici enkele benauwde uren doorstaan terwijl de brandweer het gebouw blank zette waarin ze inderhaast hun instrumenten hadden moeten achterlaten. De grote zaal bleef goeddeels ongeschonden, maar Claudio Abbado moest met zijn gevolg van 720 uitvoerenden toch inderhaast naar een openluchttheater verkassen voor een geplande uitvoering van Berlioz’ Te Deum.


Er zijn denk ik weinig mooiere moderne concertzalen dan de Philharmonie. De akoestiek is er prachtig en de ruimte is voor zijn 2.500 plaatsen opmerkelijk intiem. Zie de plaatjes die ik er clandestien geschoten heb toen de zure zaalwachter even niet keek. Het bijna huiselijke gevoel in de zaal heeft alles te maken met de innovatieve indeling die architect Hans Scharoun hier pionierde. De Philharmonie opende in 1963 als de eerste concertzaal van het zogeheten ‘wijngaard’ model, waarbij het publiek op een groot aantal aparte terrassen van verschillende hoogte rondom het orkest is geplaatst. Dat model is hier meteen ook tot zijn uiterste consequentie doorgevoerd. Niet alleen staan de terrassen in het horizontale vlak schots en scheef op elkaar, ook verticaal staan de stoelen in een rij vaak niet op dezelfde hoogte. De architectuur van het interieur lost zich zo op in een amalgaam van vrije, golvende bewegingen. De asymmetrische plaatsing van het orgel past ook in dat concept, maar was akoestisch misschien minder handig – luister naar Abbado’s hier gemaakte opname van Mahler’s Achtste en u begrijpt wat ik bedoel.

Scharoun ontwierp eerst de zaal, en drapeerde er toen de foyers omheen, die een fascinerende doolhof vormen vol trapjes, zuilen en doorkijkjes. Het geheel stak hij vevolgens in een goudglanzende jas die de contouren van het interieur getrouw volgt. Het resultaat is een tent-achtige vorm die het gebouw ooit de bijnaam Zirkus Karajani opleverde. Karajan had ook wel iets van een circusdirecteur, natuurlijk, met zijn te zilveren, te goed gekapte kuif en zijn o zo foute voorkeur voor snelle auto's en platinablonde vrouwen. Maar hoe je het ook noemt, het is en blijft oprechte, eerlijke architectuur; heel anders dan de nieuwe Disney Hall in Los Angeles, die ik een paar maanden geleden mocht bewonderen. Dat is beslist een duizelingwekkend gebouw (zie kiekje), maar het exterieur bestaat in feite louter uit een verzameling aluminium schillen die tegen een ouderwetse ‘schoenendooszaal’ aan zijn gezet en er geen enkel structureel verband mee houden. Het is gewoon een architectonische verkleedpartij.

De idee om het publiek in een grote kring te verzamelen rondom het centraal geplaatste orkest weerspiegelt een mooi, democratisch ideaal. “Alle Menschen werden Brüder.” Jammer genoeg loopt het met dat mooie ideaal in de praktijk natuurlijk toch mis. Ten eerste omdat de plekken naast en achter het orkest akoestisch duidelijk inferieur zijn ten opzichte van de frontaal geplaatste stoelen. Zangers en de meeste blazers projecteren hun geluid nu eenmaal maar één kant op, en wel naar voren. Verder helpt het ook niet echt dat in Duitsland het concertbezoek nog een ouderwets jasje-dasje-zelfgebreide-galajurk society gebeuren is. Het is maar al te duidelijk dat de helft van de concertgangers zijn abonnement hier koopt als een statusinvestering, en niet uit liefde voor de muziek; de helft die herkenbaar is aan de haast waarmee zij na het klinken van het slotakkoord acuut de zaal uitstormt richting garderobe.

Strontverwend is dit publiek natuurlijk ook. Dus terwijl in Nederland iedereen en bloc uit zijn stoel springt voor een staande ovatie ongeacht wat en hoe er gespeeld is, wordt er hier nog niet opgestaan zelfs als er net een verpletterende, wereldklasse uitvoering van Bruckner’s zwanezang heeft geklonken. Want verpletterend was ie, die Negende. Het donkere, stormachtige eerste deel stuwde op naar een coda van een intensiteit waarbij horen en zien je vergingen. Het orkest, de jong bezette Staatskapelle Berlin, belichaamde de muziek ook letterlijk: er zat opmerkelijk veel beweging in, soms golfde het hele ensemble als een watervlakte waar een stevige wind overheen jaagt. Het Scherzo werd met duivels venijn gespeeld, de strijkers hakten bij het forte statement van het thema als één brute, stampende machine in op hun snaren (de primarius stampte bovendien onwillekeurig op het podium). Iedere illusie van Bruckner als een simpel boerke-van-buut’n ging hier rigoureus aan flarden. Het peinzende Adagio kreeg tenslotte een weidse, transparante uitvoering; licht ook – meer dan anders, misschien, voelde je het gemis van een finale; maar dat maakte het effect van dit torso, waaraan de componist de laatste momenten van zijn leven wijdde, alleen maar aangrijpender; zeker toen, net voor het einde, de vier Wagnertuba’s die korte herinnering ophaalden aan de zonniger tijden van de Zevende.

Het vioolconcert van Schönberg, waar we voor de pauze op vergast werden, was daarentegen vooral een oefening voor het verstand en het concentratievermogen. Erg moeilijk om een luistermodus te vinden voor zoveel onnavolgbare wendingen, zulke aanhoudende dissonantie, zoveel moedwillige lelijkheid. Aan de inzet van solist Nikolaj Znaider lag het niet, maar ondanks de ontferming door popi talenten als hijzelf en Hillary Hahn geloof ik er niets van dat dit werk ooit een publiekslieveling gaat worden. Znaider schoof overigens, erg sympathiek, na de pauze aan bij de achterste rij van de eerste violen om Bruckner mee te spelen.

À propos kasteel Heemstede: dat staat al lang weer te pronken in de Houtense uiterwaarden alsof er nooit iets is gebeurd. Althans, zo lang je niet binnen gaat kijken, want van de weelderige Daniel Marot interieurs is niets meer over. Een projectontwikkelaar heeft het huis gerestaureerd en houdt er nu kantoor. In het souterrain heeft een ambitieuze kok een éénsterren restaurant gevestigd dat zich in elk geval kenmerkt door een prijspeil dat blaakt van zelfvertrouwen…

vrijdag 23 mei 2008

Inquisitie in Huizen

In 1486 schreven de Dominicaner monniken Jacob Sprenger en Heinrich Kramer een verschrikkelijk boek. Het heette Malleus Maleficarum, ook wel ‘De Heksenhamer’, en beschreef tot in detail waaraan heksen herkend konden worden en welke praktijken allemaal door hen bedreven werden. Het boek druipt van de vrouwenhaat en haast zich van de ene gruweldaad naar de volgende perversiteit. Er is een opvallende obsessie met het vermeende vermogen van heksen om mannen impotent te maken. Vast niet toevallig, want een van de belangrijkste redenen van Kramer om aan het boek te beginnen was een eerlijk gevoerd heksenproces dat (dus) door hem, de inquisiteur, werd verloren, waardoor hij bijna zelf het cachot indraaide. Anders dan wel eens wordt gedacht waren middeleeuwse stadsbesturen en magistraten namelijk opvallend nuchter, en velen geloofden helemaal niet dat heksen bestonden. Aan die twijfel maakte Kramer met doortrapte handigheid een einde door een duivelse cirkelredenering te bedenken die tot de dag van vandaag populair is in bijgelovige kringen: twijfel aan het bestaan van de Boze is zelf het werk van Satan.

Zo erg was het boek, dat de Katholieke kerk, toch niet echt een bolwerk van gezond verstand, het in 1490 al verbood. Maar dat kon de pret niet drukken, en lange tijd was de Heksenhamer het ultieme handboek voor iedere heksenjager; met name in de 17de eeuw genoot het grote belangstelling. De schrijvers van het boek hebben de dood van talloze vrouwen op hun geweten, en een werk nagelaten dat niet misstaat naast Mein Kampf.

Er kleeft één wrang probleempje aan dit boek. Heksen bestaan niet. Dus hoe kwamen Kramer en Sprenger aan al die gedetailleerde kennis over het doen en laten van heksen? Het antwoord is natuurlijk even simpel als weerzinwekkend: die kwam van de eerste tot de laatste letter uit hun eigen verwrongen geest. Dat wat werd gepresenteerd als een godsvruchtige verdediging van het goede was in werkelijkheid een projectie van de eigen zieke perversiteiten op onschuldige anderen.

Zo erg was het in Huizen allemaal niet deze week, en toch moest ik aan Sprenger en Kramer denken toen de gemeente aldaar een paar schilderijen uit een openbare expositie in het gemeentehuis verwijderde omdat enkele moslimmannen en baliemedewerksters er aanstoot aan namen. Je denkt meteen dat het dan wel om semi-pornografisch, smakeloos werk gegaan moet zijn, maar kijk nou eens: het betreft bijvoorbeeld dit vrolijke, half-abstracte doekje in zomerse kleuren, dat vooral kinderlijke onschuld uitstraalt - en bovendien, ironisch genoeg, spreekt van interculturele verzustering. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik kan hier, zelfs als ik mijn best doe, niks aanstootgevends in ontdekken. Als die moslimmannen en baliedames dit schilderij onfatsoenlijk vinden, zegt dat heel weinig over het doek, en heel veel over henzelf. Kennelijk borrelt er in hun hoofd zoveel seks dat zelfs de meest gestileerde blote borst al genoeg is om de zaak over te laten koken. Net als Kramer en Sprenger vallen ze anderen lastig met hun eigen verknipte obsessies. Dat de gemeente daar in meegaat is natuurlijk te gek voor woorden; ze hadden die moslimmannen en baliejuffen een schop onder hun kont moeten geven, en daarmee af!

dinsdag 20 mei 2008

Waking up is never easy...

Ja ja, ik weet ook wel dat dat niet helemaal is wat Abba ooit zong; maar het is wel wat ik elke morgen denk als de wekker gaat. Wakker worden door een wekker is een van de echt erge dingen in het leven. Het zou niet moeten mogen. Het is een Verenigde Naties, Conventie van Genève, Amnesty International situatie. Greenpeace vast ook als ik er nog even over nadenk.

Daarom was ik opgetogen toen ik tijdens een vlucht van Praag naar Amsterdam in het blaadje van de KLM een advertentie tegenkwam voor de Voco Alarm Clock. Mijn buurvrouw was helemaal geschokt toen ik die pagina eruit scheurde; ze had nog nooit opgemerkt dat op de cover van de Holland Herald toch echt staat dat het mijn exemplaar is om te houden.

Meteen besteld, een week later in huis - een daverend succes. Dit classicistisch vormgegeven klokje wekt je op de ingestelde tijd met een zacht vogelgefluit. Na korte tijd volgt een beleefd kuchje. Dan klinkt de verrukkelijk kakkineuze stem van je Engelse 'butler', in de persoon van Stephen Fry. Die zegt zoiets als: "Good morning, sir. The rising and the shining cannot be postponed indefinitely. The shining is not compulsory in this intractable world, but I'm afraid the rising eventually is." Of een van de 149 andere wekboodschappen van soortgelijke strekking. Tegenwoordig is ontwaken een hilarische aangelegenheid. In het begin werd ik telkens een kwartier te vroeg wakker uit pure vrees het bericht van die ochtend te missen.

Voor alle slechte opstaanders, met name de Anglofielen onder hen: onmisbaar. Hier te verkrijgen, net als een heleboel andere gekkigheid, zoals de echte Borat mankini, een fles wodka met ingesloten schorpioen ('geheel eetbaar, geeft de wodka een zacht houtachtige smaak'), of opwindbare race-oma's met rollator.

Trots op Finland

Rita is trots op Nederland. Ze heeft ook een ijzeren vertrouwen in de trotse mede-Nederlanders die haar in akelig groten getale aanhangen. Zoveel vertrouwen dat ze druk bezig is om via de ene enquête na de andere elke misperceptie, elk vooroordeel en elke niet onderbouwde opinie uit haar achterban los te peuteren, zodat ze daar haar beleid op kan baseren. Dat wordt nog wat. Hoewel Rita tot de kringen behoort van politici die zichzelf graag met Churchill vergelijken, is haar de befaamde uitspraak van de grote man kennelijk ontgaan: “The best argument against democracy is a five-minute conversation with the average voter.”

Zolang we hier opgezadeld zitten met de Ritas en de Geerten en de Ayaans, om van het bijbelse gebroed in de regering nog maar te zwijgen, gaat het met mijn trots op Nederland niet lukken. Gelukkig hoeft dat ook niet. De pot op met Nederland. Ik ben trots op Finland! Finland is het enige land ter wereld met een componist als nationale held. En niet zomaar eentje. Niet een componist van de hapklare nationale romantiek zoals Dvořak, en ook geen megalomane cryptofascist als Wagner, maar een schrijver van zuinige, magere, soms ronduit stuurse werken, die stuk voor stuk ongemeen prachtig zijn. Muziek vol vochtige schemerwouden en ijskoude meren. Sibelius, natuurlijk. Hij prijkt op champagnelabels en sigarenbandjes – zijn erven geven alleen toestemming voor gebruik van zijn naam op artikelen waarmee hij een directe band had. Hij prijkte desondanks, voor de eurotijd, ook op een bankbiljet, al was hij altijd blut. En in Helsinki hebben ze een gedrochtelijk monument voor hem opgericht dat eruit ziet als een omgevallen olieraffinaderij. Elke Finse kleuter kan je vertellen wie hij is, en zingt er desgewenst de hymne uit Finlandia achteraan.

Het Keitele Meer, door Sibelius' vriend Akseli Gallen-Kallela

Zo’n land deugt. Het kan niet anders. Hoe depressief, dronken en suïcidaal je met zijn allen ook bent, met een man als Sibelius zo hoog in het vaandel heb je als land een echte reden om trots te zijn op jezelf. Nou was Sibelius natuurlijk net zo dronken en depressief als die andere Finnen. Hij had een bloedhekel aan dirigeren en leed aan vreselijke plankenkoorts. Daarom had hij zich op een avond voor een concert eens stevig moed ingedronken met een respectabele dosis champagne. Dat werkte dusdanig ontspannend dat hij midden in de uitvoering doodgemoedereerd aftikte, geheel vergeten dat hij een concert gaf en in de volle overtuiging dat hij zich in een repetitie bevond. Zo’n man, daar moet je wel van houden.

Maar Nederland heeft nooit veel op gehad met Sibelius. Zijn vijftigste sterfjaar was aanleiding voor een Amsterdamse concertreeks, maar dat was een erg flauw goedmakertje na jarenlange en daarna gewoon weer voortgezette verwaarlozing. Orkesten programmeren hem zelden. Wij compenseren onze kleinburgerlijke nuchterheid liever met de emotionele bombardementen van Mahler, en die vond Sibelius maar een peuterige miniaturist. Ook andere grootheden hadden niet veel met hem op. Toen een interviewer eens aan Stravinsky vroeg wat hij van Sibelius dacht zei Stravinsky: “Waarom zou ik aan Sibelius denken?” De ondoorgrondelijke muziekfilosoof Adorno deed de Fin af als een hopeloze amateur, en als je zijn muziek voor het eerst hoort is dat deels zelfs te begrijpen. De meeste componisten van die tijd verkleden de structurele elementen van hun muziek zo, dat je niet meer precies hoort waar de muzikale substantie ophoudt en een overgang begint. Sibelius niet. Die zet de boel gewoon stil om met een serie platte akkoorden een overgang te maken naar een andere toonsoort; of hij herhaalt een sequens net zo vaak tot hij op de goede noot voor het vervolg terecht is gekomen. Het kan primitief klinken, maar is het soort eerlijkheid dat Bruckner ook had, een componist met wie Sibelius veel gemeen heeft - niet alleen de uit steen gehouwen boerenkop. Brucknersymfonieën duren lang, maar je weet altijd precies wat er gebeurt, want elke muzikale scène is door een omstandige generale pauze van het voorgaande gescheiden.

Feit is dat Sibelius zijn tijd vooruit was. Terwijl de laatromantici de expansiedrift zowel qua orkestbezetting als qua partituurdikte tot het uiterste dreven, deed Sibelius alleen aan krimp. De Zevende symfonie duurt in zijn geheel korter dan een enkel deel van Mahler in een beknopte bui. Toch zegt ze in 22 minuten evenveel als anderhalf uur Mahler, en misschien wel meer. Geen noot is teveel. Elke wending is dwingende noodzaak. Kleine gebaren, het opbloeien van een korte maar hemelse trombonesolo uit een koel-prachtige strijkershymne, worden gebeurtenissen van kosmische betekenis. Tegenwoordig herkennen we hoe revolutionair dat was. Tegenwoordig is niet de muziek van Sibelius achterhaald, maar klinkt de twaalftoonse nieuwlichterij van de door Adorno zo bewonderde Schönberg hopeloos ouderwets.

Helaas echter was Sibelius’ neiging tot krimp zo sterk dat die na de Zevende haar onvermijdelijke eindpunt bereikte in de stilte. Jaren en jaren zwoegde hij op zijn Achtste symfonie, alleen maar om haar tenslotte in de open haard te kieperen. En we mogen nog blij zijn dat hij er niet een hele stapel vroege werken achteraan gooide, die zijn goedkeuring ook niet meer konden wegdragen. De laatste drie decennia van zijn lange leven zat de componist in zijn mooie huisje in Järvenpää, stelde het geduld van zijn vrouw op de proef (die goddank een onuitputtelijk geduld had), luisterde naar de radio, rookte zijn sigaren en dronk zijn wijn, werd een nationaal symbool en schreef, een handvol niemendalletjes daargelaten, geen noot meer. Ja, zo’n man, daar moet je wel van houden.

In 1957 stierf hij. “Muziek is gemaakt van verdriet,” stond er boven de rouwadvertentie. In de kathedraal van Helsinki trokken 17.000 mensen langs de baar. Toen Sibelius de volgende dag naar zijn laatste rustplaats in Järvenpää werd gereden stonden de Finnen rijen dik langs de hele 38 kilometer lange route om hem een laatste groet te brengen.

Ik ben trots op Finland.

maandag 19 mei 2008

Noblesse oblige

Ik las vandaag in de krant dat een ‘politieke biografie’ van Dries van Agt is verschenen, waarin een aantal smeuïge verhalen te lezen zijn over zijn bemoeienissen met het koningshuis. Eén daarvan is, dat Beatrix bij haar inhuldiging van plan was om haar imago als exponent van het moderne koningschap kracht bij te zetten door in mantelpak te verschijnen en niet in het traditionele hermelijn. Van Agt drong erop aan dat zij haar standpunt zou herzien, omdat de oude koningsmantel immers de ‘sacrale dimensie’ van het koningschap belichaamt. Echt iets voor een katholiek natuurlijk, om het heilige te zien in een stuk stof omzoomd met dooie beesten – maar hij kreeg zijn zin. Je vraagt je meteen af of het ook aan Van Agt te danken is geweest dat de vers ingehuldigde Majesteit de kerk verliet op de gevoelige tonen van de Maastreechter Staar: “Wat de toekomst brengen moge..."

Niet zo lang geleden zag ik een herhaling van de kroning op het Geschiedeniskanaal. Ik moet toegeven dat die mantel een van de weinige elementen was die nog een beetje cachet verleende aan wat overigens een combinatie was van tenenkrommend amateurisme en calvinistische treurnis. Wij Hollanders zijn niet voor dit soort dingen in de wieg gelegd, en verstaan niet de kunst van het grote gebaar. Zelfs de rijksregalia die bij de inhuldiging tentoon worden gesteld zijn goedkope, negentiende-eeuwse haastproducten van een Amsterdamse juwelier luisterend naar de onfortuinlijke naam Bonebakker. De 'parels' waarmee de kroon bezet is waren oorspronkelijk gemaakt van koperen bolletjes bedekt met een mengsel van lijm, gelatine en vissenschubben, en hoewel misschien minder vissig zijn de latere vervangingen even nep. Het heeft allemaal iets van koninkje spelen, geheel op zijn Hollands, op een koopje – en als Van Agt het verhaal achter de hermelijnen mantel had gekend had hij misschien op dat punt ook niet zo hard aangedrongen.

De geschiedenis van het Hollandse purper staat zeer vermakelijk beschreven in het boekje ‘Kleren voor de elite’ van Dieuwke Grijpma. Zij gaat ongeveer als volgt. Op een dag in 1955 is het Delfts antiquairs-echtpaar Van Bokhoven op bezoek bij hun vriend, de Zwitserse couturier Erwin Dolder. Dolder is al jaren de persoonlijk kledingadviseur van koningin Juliana. “Ik moet jullie iets laten zien” zegt hij, en spreidt even later een groot stuk verschoten rood fluweel voor hen uit. Mevrouw Bokhoven denkt in eerste instantie dat het een oud gordijn is. Niets blijkt minder waar: het is de fluwelen mantel waarin alle Hollandse koningen van Willem I tot en met Wilhelmina zijn ingehuldigd. Dolder had de opdracht gekregen die mantel op te lappen voor de troonsbestijging van Juliana in 1948. Hij trof het kledingstuk echter in dusdanig slechte staat aan dat hij op eigen houtje besloot een nieuwe mantel te maken. Bij een chique zaak in Bazel kocht hij een grote lap rood fluweel, en huplakee. Alleen de 83 gouden leeuwtjes die op de oude mantel geborduurd waren werden op het nieuwe modelletje overgezet; het meeste bont was te versleten om nog te gebruiken.

Dat het ingekochte nieuwe stofje misschien toch niet van de beste kwaliteit was geweest bleek toen de mantel in 1979, voorafgaand aan de inhuldiging van Beatrix, weer uit de mottenballen kwam. Nu was het gewaad ook niet erg zorgvuldig bewaard. Je bent geneigd te denken dat het ergens in een kamertje ten paleize wacht op de volgende ronde, statig gedrapeerd over een afdoende imposante staander. Maar helaas. Onze degelijke rijwielmonarchie kan zijn gêne over zo'n feodaal, fluweel-met-hermelijnen gevaarte nauwelijks onderdrukken, en zodra de plichtplegingen gedaan waren verdween het dus besmuikt in een oude kist, opgerold om een ijzeren staaf. Dat deed meneer Dolder's creatie geen goed. Toen de mantel in '79 weer tevoorschijn kwam was ze niet alleen akelig gekreukt, maar had bovendien het fluweel rood afgegeven op het hermelijn, waarvan grote stukken dus vervangen moesten worden. Met oud hermelijn dan wel, want nieuw stak te wit af. Het bleek nog een hele toer om genoeg gedateerd bont bij elkaar te schrapen voor de afwerking van de voering. Gelukkig had mevrouw Brenninkmeijer (inderdaad, die van C&A) nog een oud hermelijnen jasje liggen dat ze wel wilde afstaan voor deze unieke zak-van-Max actie. Het kwam dus allemaal goed. En zo stond Trix daar, in de Nieuwe Kerk, Maastreechter Staar en al, bekleed met de sacrale dimensie van het koningschap die voor een aardig deel bestaat uit een afdankertje van de C&A.

Met meneer Dolder liep het minder goed af. Hij was een flamboyante nicht, zoals het een zichzelf respecterend couturier betaamt (tegenwoordig zou je dat een kerncompetentie noemen), en zoals het een zichzelf respecterende nicht betaamt had hij een dure smaak en was voor hem alleen het beste goed genoeg. Zodoende belandde hij diep in de schulden, reden voor de Nederlandse staat om zijn verblijfsvergunning niet te verlengen en hem het land uit te zetten. Dolder hoopte op bemiddeling door de koningin, maar die had het inmiddels druk met Greet Hofmans en vond één schandaal tegelijk wel genoeg. In Bazel leidde hij een armetierig bestaan, hoogstens wat opgeleukt door zijn aanhoudende obsessie met koninginnen en prinsessen, en door de ene trofee die hij uit Nederland had meegenomen: de oude koningsmantel. Hij liet die aan jan en alleman zien, en hing hem zichzelf regelmatig om als hij op strooptocht ging in de Bazelse homoscene. “Kadootje van de Nederlandse koningin,” zei hij dan. Lang heeft hij er niet mee kunnen pronken, want hij stierf aan een hersentumor toen hij nog maar 42 was. Wat er nadien van de kroningsmantel van Willem I geworden is weet geen mens; het is niet onwaarschijnlijk dat hij bij het Zwitserse grof vuil is beland. Toch opent de zwanezang van die koningsmantel in de homobar wel een interessant perspectief: van Beatrix als ultieme drag queen. Veel moderner kan koningschap niet zijn, toch? Hadden Van Agt en de Majesteit mooi allebei hun zin.

zondag 18 mei 2008

Berlijn

Twee weken geleden was ik in Berlijn. Niet meteen wat je noemt een mooie stad. Eerder een stad die niet meer is wat ze ooit was, en nog druk bezig is te bedenken wat ze in de toekomst wil zijn. Momenteel zweeft ze daar tussenin, wat wil zeggen dat het stadscentrum gedomineerd wordt door een woud van hijskranen, en dat wandelingen altijd langer uitpakken dan je denkt vanwege het omzeilen van enorme bouwputten. Pal naast de Dom heerst de ravage van het afgebroken, spuuglelijke Palast der Republik, als een decor voor een deprimerende science-fiction film. Optimistische zielen hopen hier over een aantal jaren het keizerlijke Stadtschloss weer in volle glorie te zien pronken, een projectje dat voor de lieve som van 500 miljoen euro gerealiseerd moet worden (en daarbij ziet men dan gemakshalve nog af van de reconstructie van het interieur, want dat zou, zoals het gratis fondsenwervingskrantje het zo mooi zegt. "jeden Kostenrahmen sprengen").

De raarste gewaarwording in Berlijn is dat bijna elk oud gebouw dat je inloopt spiksplinternieuw is. In een soort vergaande, collectieve daad van ontkenning werden de holle karkassen van kerken en paleizen na de oorlog gerestaureerd en weer van interieurs voorzien. De Dom staat er weer net zo glanzend en overdadig bij als ooit, des te bevreemdender omdat het een protestante kerk is - beelden van Luther en Calvijn tussen de barokke krullen in plaats van evangelisten en Maria's: de heren zouden zich een hartverzakking geschrokken zijn als ze het hadden geweten.

Vooruitstrevender is de oplossing die voor de Reichstag gekozen is: een hypermoderne glazen koepel die wonderwel past in het geheel, en die door iedereen beklommen mag worden; we hoefden er maar twee uur voor in de rij te staan - een oponthoud dat voornamelijk werd veroorzaakt door de tegenwoordig onvermijdelijke, rituele veiligheidscontrole. Eenmaal boven kun je naar de top cirkelen via twee in elkaar gevlochten opgangen, een dubbele helix à la Da Vinci zoals die ook in Chambord te vinden is: op- en neergaand verkeer komen elkaar zo niet tegen.


Nee, geen mooie stad - maar wel een leuke. Hoewel Berlijn groot is, voelt ze nog het meest als een aaneenschakeling van willekeurige Duitse provinciesteden, maar dan her en der opgeleukt met spectaculaire attracties. Je voelt je er snel thuis: het is allemaal heel gemütlich; bovendien voorzien van prima openbaar vervoer, en overal ontstellend schoon. Alleen de Kurfürstendamm is een toeristenhel vol winkelketens, Currywurstverkopers en schreeuwende pubers. De souvenirkraampjes verkopen er genoeg brokken Muur om die van China na te bouwen. De Gedächtniskirche, die allerernstigst de herinnering aan WO2 levend probeert te houden, staat een beetje amechtig en verloren lelijk te zijn tussen al dit commercieel geweld.