Van Oostenrijkers hoor je wel dat het aartsconservatieve, zo niet rechts-radicale engerds zijn. Maar Wenen bleek een fijne stad. Terwijl onze populisten schreeuwen om meer blauw op straat, heb ik in Wenen in vier dagen tijd precies vier politiebeambten gezien, alle vier tegelijk, in een tamelijk gemoedelijke schermutseling met een zwerver. In diezelfde vier dagen hoorde ik precies één keer een sirene. In de metro hebben we per ongeluk zwart gereden omdat we klakkeloos veronderstelden ergens door een tourniquet te moeten; maar er zijn geen tourniquets in de Weense metro, alleen maar her en der een beleefd bordje met de vraag of je je kaartje hebt afgestempeld. Probeer dat in Amsterdam eens.
In het gebouw van de Secession vierde de hedendaagse kunst hoogtij. Links had iemand een gezellig quilt geborduurd van een roze mevrouw die zichzelf wijdbeens en bloederig zat te ontmaagden; rechts had een Poolse kunstenares met engelengeduld honderden identieke crucifixen in meccanoachtige patronen op de vloer gerangschikt. Het waren echter videopresentaties die overheersten: schokkerige, vreemde, plotloze filmpjes met rafelige randen en soundtracks vol gebabbel of geschreeuw, zodat het bij het betreden van de zaal leek of je een Russisch krankzinnigengesticht binnenliep.
Natuurlijk zijn er ook in zo'n gekkenhuis toch altijd een paar dingen die treffen. Een reeks grappige cartoons, bijvoorbeeld, met optimistisch-amerikaanse cliché's als tekst en een plaatje dat daar telkens haaks op stond. En op een wand in een gang had iemand met grote letters de bruikbare slagzin geschreven, "Don't protect me from what I want." Niettemin was het aan het eind van de rondgang een verademing om in de catacomben te eindigen in een grote zaal met Klimts Beethovenfries. Eindelijk echte kunst. Het aanwezige publiek schakelde er pardoes van in de Sixtijnsekapel-modus, en sprak alleen op fluistertoon achter zijn Secessionsfoldertje, alsof er bij stemverheffing zo'n donderend, Vaticaans 'silenzio!' zou klinken.
Schönbrunn bleek overrompelende coulissenarchitectuur op de grootst denkbare schaal, en lag vrolijk geel te glanzen onder de strakblauwe hemel. Jammer dat het binnen overwegend een enorme wit-met-gouden pofferetjeskraam is, met staatsievertrekken van een deprimerende gelijkvormigheid. Alleen de kamers in de tweede helft van de 'grand tour' brachten wat variatie, en een verrassende mate van keizerlijke huisvlijt. Het ene kabinet was beplakt met Chinese taferelen die door leden van de keizerlijke familie zelf verrassend vaardig waren getekend, in het andere waren kostbare indiase miniaturen in de wandbetafeling opgenomen die door diezelfde familie op de goede maat geknipt waren, een curieuze vorm van zondagsvandalisme.
Op een terras in het Museumsquartier zat een ongelukkig kijkende vrouw met twee mannen aan een tafeltje. De vrouw keek ongelukkig omdat een van de mannen een iPad had, en bezig was dat ding te gebruiken voor het enige doel waarvoor het geschikt is, namelijk het aan een andere man laten zien. Dat kon nog wel even gaan duren. Je kon aan gezicht van de vrouw aflezen dat ze hunkerde naar het moment waarop het glimmende kleinood hem uit handen zou glippen om in duizend dure gruzels op de terrastegels te eindigen.
Paleis Lobkowitz was een brandpunt van muziek. Hier was Beethoven kind aan huis, en ik probeerde me voor te stellen hoe men het voor elkaar kreeg de Eroïca uit te voeren in de helemaal niet ruim bemeten feestzaal die tegenwoordig naar haar vernoemd is. Nu liep in het tot theatermuseum geconverteerde paleis een rommelige bric-à-brac tentoonstelling onder de titel 'Mahler en Wenen'. Enkele items ontroerden: een handschrift van Das Klagende Lied, en Mahlers reusachtige, ivoorbeknopte dirigeerstok. Zijn dodenmasker ook, waarvan een weerspiegeling spookachtige in de ruimte leek te zweven, en waarboven het hemd hing dat de componist droeg toen hij stierf. Een mooie flanellen bloes, het merklabeltje nog in de kraag – zou hem dat niet gekriebeld hebben?
Hotel Sacher heeft alle allure van een ooit chique uitspanning die nu wordt platgelopen door kortgebroekte toeristen die uit zijn op hun obligate stukje Sachertorte. Wij voegden ons in deze onvermijdelijkheid, maar lieten ons niet afschepen met alleen maar zo'n stukje highly overrated want veel te droge chocoladepatisserie – in plaats daarvan opteerden we voor de 'Süszer Turm', vier lagen zoetigheid die tot in de verste uithoeken van de zaak opzien baarden en waarvan een indiase familie aan een naburige tafel een hele serie foto's schoot.
In het Oberes Belvedere, over taart gesproken, kon ik vaststellen dat ik inmiddels grondig genezen ben van mijn voorliefde voor Klimt. Terwijl het niet talrijke publiek zich verzamelde rond de glazen vitrrine waarin De Kus stond te glimmen, vond ik het mooier vast te stellen dat Mahlers schoonpapa, Carl Moll, heel sfeervolle, stille en donkere schilderijen maakte die me erg bevielen. Ook een enorme, haast bloederige zonsondergang van Schiele maakte indruk.
Tenslotte. Vier dagen lang heb ik me afgevraagd wat voor soort ham 'Palatschinken' in vredesnaam zou zijn. Thuis ontdekte ik pas dat een Palatschinken een pannenkoek is.
zondag 29 augustus 2010
Wenen in negen fragmenten
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)