Kredietcrisis, driewerf heil! De betere hotels in de hoofdstad staan uitgestorven te verkommeren en doen hun ambitieus geprijsde onderdak in de opruiming. Zo kon het gebeuren dat ik mijzelf vorig weekend van de weeromstuit aantrof op een lap van een kamer in Américain. En dat was fijn, want dan kun je na afloop van een voorstelling in de Stadsschouwburg de haastige, deflatoire afgang naar het station vergeten en lekker lang naborrelen in de bedrijvige bar van het theater (net open; eindelijk een fatsoenlijke pleisterplaats in die gribus van het Leidseplein). En dat was heel fijn, niet alleen omdat je na een voorstelling van viereneenhalf uur best toe bent aan een lekkere Schwips, maar vooral omdat het een unieke gelegenheid bleek te bieden om van heel dichtbij te horen hoe Fedja van Huêt zijn vriendinnetje liefkozend een ‘boerderijmeisje’ noemt; om elleboogje te vrijen met Roeland Fernhout; om Hans Kesting, die naast je over de bar komt hangen op zoek naar bier, recht op de man af te vertellen dat ie geweldig gespeeld heeft en er nog verrassend fit uitziet (“wat wil je, met zo’n stoot adrenaline”); en om close up te kunnen vaststellen wat we van verderaf al vermoedden, dat Barry Atsma wel de mooiste man moet zijn die momenteel de Nederlandse podia siert.
Het is niet anders. Om een of andere reden lijkt je eigen suffe leventje ineens net dat graadje echter en van een hoger plan als je je plots omringd weet door ‘namen’. Je gaat er gewoon zelf ook een beetje van glanzen, zelfs al ben je voor die goeie mensen heus niet anders dan het zoveelste stuk kijkvee, en zelfs al is de glamour van de Hollandse spruitjes-met-gehakt variant. Hoewel, misschien stegen we toch net een treetje hoger die avond omdat het integrale voornoemde gezelschap, plus regisseur Ivo van Hove ademloos aan de lippen hing van Tony Kushner himself, de Pulitzer-prize winning auteur van het net gespeelde stuk, die helemaal speciaal uit NYC was aangereisd om deze enscenering te zien - ergo, om voor de duur van meer dan een halve werkdag te gaan zitten kijken naar een leeg podium en acteurs van wie hij geen woord verstond. Het moet hem niettemin goed bevallen zijn, want ik las later in de krant dat hij tijdens die naborrel heeft aangeboden zijn volgende stuk bij Toneelgroep Amsterdam in première te doen – zo mooi vond hij het, wat ze met zijn Angels hadden gedaan.
Nooit van gehoord zeker, Angels in America? Nee, dat dacht ik al. AinA moet een kijkbuisdal van jewelste zijn geweest toen de VPRO de briljante zesdelige serie uitzond die HBO er van maakte - een ware kijkcijfermatige Marianentrog, want werkelijk niemand die ik ken weet wat het is of heeft er zelfs maar van gehoord. En dat is nogal erg, want het is wat Brideshead Revisited nu dus niet meer is, gewoon het beste dat ooit voor TV is gemaakt. Het soort kleinschermkunst dat op zichzelf al genoeg is om de aanschaf van een beeldbuis goed te maken, inclusief alle avonden vol schaamteloze, zinledige, lamlendige, als jolig vertier vermomde treurigheid die het bezit van dergelijke met zich meebrengt.
Niet dat een televisie vereist is om AinA te leren kennen. Dat komt omdat het zijn leven niet begon als televisiedrama, maar als toneelstuk. Het zag het licht in mei 1990 op een klein podium in San Francisco, stormde op golven van jubelkritieken door naar de hippe zijstraten van Broadway, sleepte in zijn zog een Pulitzer Prize en nog zo het een en ander mee, werd vertaald in het Deens, het Duits en het Japans, en piekte pas na dat alles als televisiesterrenkanon featuring Al Pacino, Meryl Streep en Emma Thompson (die maar net niet van het scherm werden gespeeld door de jonge, onbekende acteurs die de meeste hoofdrollen vertolkten). Inmiddels heeft het stuk het in handen van Peter Eötvös zelfs tot opera geschopt, maar dat wil ik even niet weten. Angels is al opera genoeg zonder muziek. Ergens in de tussentijd, het was 1995, landde het ook, netjes in het Nederlands vertaald, in het RO Theater in Rotterdam, onder regie van Guy Cassiers. Een vriendin die daar toen woonde leek het wel een leuke avondvulling voor een geplande logeerpartij, en zo belandden we op rij twee, twee successievelijke zittingen van drie en een half uur lang, en we wisten niet wat ons overkwam.
Toneel is niet een genre waar ik vanzelf veel mee heb. Het doet me toch wat aan als een erg gemankeerde vorm van film, en bij die Rotterdamse AinA leek alles samen te spannen om het mankement tot het absurde uit te vergroten. Het toneel was zo goed als leeg. Achterin stonden rekken met kleding en rekwisieten; acteurs die niet speelden kleedden zich daar, op het podium, om. Het begon. Een vrouw kwam het podium oplopen, keek ons aan en begon een grafrede af te steken over een oude Jodin. Over grote reizen die niet meer bestaan. In haar kielzog volgde een onnavolgbare warreling van travestieten, engelen, Mormonen, spoken, pratende etalagepoppen, AIDS-lijders, hallucinaties, Joden, corrupte advocaten, de oudste Bolsjewiek ter wereld, politieke uitweidingen, hilarische oneliners ("this is my ex-lover’s lover’s Mormon mother"), sentimentele tranentrekkers en een vloedgolf van zeer menselijke emoties. Na een gierende achtbaanrit van zeven uur (die voelden als tien minuten) stommelden we sprakeloos en met prikkende oogjes de late avond in. Niet met het gevoel naar een toneelstuk te zijn geweest, maar met het gevoel iets te hebben meegemaakt.
Dat gevoel was er, eerlijk is eerlijk, wat minder in Amsterdam. Misschien had het te maken met de gezellige fondantkrullen-entourage die wat moeizaam aanschuurde tegen het opnieuw moedwillig lege toneelbeeld, leger nog dan toen in Rotterdam. Misschien had het te maken met die mevrouw voor me, die grote moeite had haar hoofd langer dan twee minuten stil te houden en daardoor telkens weer met haar meedogenloos opgestoken coiffure mijn zichtlijn blokkeerde, wat erg vervelend was omdat nogal grote lappen van de voorstelling nogal laag op het toneel of zelfs half in de zaal werden gespeeld. En nog vervelender wanneer achter dat kapsel de billen van Barry Atsma schuil gingen. Maar meer nog kwam het denk ik omdat Van Hove wel erg rigoureus met de schaar door de tekst was gegaan, die tot bijna de helft van zijn oorspronkelijke lengte was gecoupeerd. Angels was daardoor teruggesnoeid van een barok, metaforisch megaproject tot een relatief behapbaar ziekenhuis- annex relatiedrama met een paar surrealistische toetsen.
Van Hove kwam er mee weg omdat er door de spelers van TGA zo overdonderend fenomenaal werd geacteerd dat al het andere bijzaak was. Het maakte niet uit dat acteurs een vlakke hand voor het gezicht hielden om te doen alsof ze iets van papier lazen, en de telefoon mimeden zoals kinderen dat doen, een vuist met uitgestrekte duim en pink. Het maakte niet uit dat de mannelijke rabbi een vrouw was in een M&S jurk, en het maakte niet uit dat de vrouwelijke engel een man was met een vet Vlaams accent, van wie de engelachtigheid door niet meer werd onderstreept dan een felle spot. Het is niet zonder risico, zo’n aanpak. In het ergste geval wordt het toneelstuk gedegradeerd tot een Paganiniconcert, enkel nog vehikel voor de virtuositeit van de spelers. Maar Kushners teksten kunnen wel tegen een stootje. Die zijn zo rijk dat ze zonder enig rekwisiet, kostuum of toneelbeeld de boodschap nog steeds over krijgen – ze vormen een wereld op zichzelf. De enige vergelijking die in me opkomt is die met T.S. Eliot’s The Waste Land. Daar vind je dezelfde onuitputtelijke stapeling van laag over laag, dezelfde warreling van dwarsverbanden, verwijzingen, toespelingen, beeldspraken, associaties, in-jokes, dezelfde worsteling tegen een alomvattend besef van wereldondergang (“History is about to crack wide open. Millennium approaches”) – zelfs hetzelfde slotgebaar, een zegening.
Alleen was de ontroerende epiloog, en daarmee dat slotgebaar, in de Van Hove versie ook slachtoffer geworden van de snoeischaar, een nogal ongelukkige misknip. Kill your darlings mag een goede vuistregel zijn, je hoeft er niet meteen genocide van te maken. Zeker, het slot is door zure recensenten vaak bekritiseerd. Sentimenteel. Larmoyant. Alsof de voorafgegane zeven uur niet al lang iedere mogelijkheid van vals sentiment om zeep hebben geholpen. Maar dat hebben ze wel, en dan is datzelfde slot van een bijna onverdraaglijke intimiteit. Ik wist die eerste keer, daar in het RO Theater, niet wat me gebeurde. Ineens keek Prior Walter me recht aan en begon tegen me te praten. Ineens was ik geen toeschouwer meer. En waar maak je het in deze tijden van geïnstitutionaliseerde Publikumsbeschimpfung nog mee dat je het theater uit wordt gestuurd met een zegenwens en een opdracht?
The world only spins forward. We will be citizens. The time has come.Da’s heel wat anders dan Youp van ’t Hek, wiens opgezwollen, in een stand van stompzinnig misprijzen vastgelopen tronie we in de pauze mochten ontwaren. Wie heeft ooit die onzin bedacht, dat een boodschap en een warm gevoel in de kunst not done zijn? Schreeuwen, vloeken en tieren, dat is prima. Graag zelfs. Dat is dan ineens wel ‘echt’. Maar Tony Kushner laat zich niet foppen door dat soort opgelegde eigentijdsheid. Hij is niet bang om het hele scala van menselijke emotie uit te baten in plaats van zich te verschuilen in gemakkelijk cynisme.
Bye now.
You are fabulous creatures, each and every one.
And I bless you: More Life.
The Great Work Begins.
Intussen bent u, lezer, hetzij allang afgehaakt, hetzij zo langzamerhand toch wel benieuwd waar dat AinA nou eigenlijk over gaat. Helaas is dat niet zo een-twee-drie uit te leggen. Daar zijn hele essaybundels over vol geschreven. Maar je zou kunnen zeggen dat het gaat over de vraag, hollen of stilstaan? Het gaat over progressief versus conservatief. De pijn van verandering versus de gezapigheid van alles bij het oude. Leven en dood, eigenlijk. Dat thema krijgt gestalte via de engelen uit de titel. Die willen dat de mensheid ophoudt met bewegen. God is door al die menselijke dynamiek bevangen geraakt en heeft de stasis van de hemel voorgoed verlaten, tot wanhoop van de engelen. Als de mensen ophouden met bewegen komt Hij misschien terug. En dus wordt de New Yorkse AIDS-patiënt Prior Walter door een van de engelen, de Engel van Amerika, bezocht om tot profeet te worden verklaard, zodat hij deze boodschap wereldkundig kan maken. Maar hij bedankt voor de eer.
Zijn verhaallijn, die verder draait om zijn ziekte en de verlating door zijn vriend, Louis, wordt gekruist door twee andere. De ene is die van het Mormoonse echtpaar Pitt: zij, Harper, een pleinvrezige valiumverslaafde; hij, Joe, een kasthomo die al snel verzeild raakt in een affaire met Louis. Dan is er Roy Cohn, de corrupte advocaat en Joe Pitts mecenas. Cohn heeft AIDS en terwijl de ziekte hem sloopt wordt hij bezocht door de geest van Ethel Rosenberg, de vrouw die hij via clandestiene machinaties op de elektrische stoel wist te krijgen. Om deze protagonisten heen vinden we drie zorgende figuren die elk op hun manier de stem van menselijkheid en rede vertegenwoordigen: de ex-ex-travestiet Belize, die tot zijn verbijstering in zijn dagelijks werk als verpleger Cohn als zijn patiënt aantreft; Joe’s moeder Hannah, die onmiddellijk haar huis verkoopt en naar New York afreist wanneer ze hoort dat haar zoon in moeilijkheden zit, maar uiteindelijk steun en toeverlaat van Prior wordt; en Emily, Prior’s verpleegster – die op enig moment, bevangen door de Engel, ten overstaan van haar patiënt uitbreekt in het Hebreeuws, maar dat desgevraagd weer ontkent: “Hebrew? I'm basically Italian-American” – een zinsnede die in de TGA voorstelling gevat en gezien Alwin Pulinckx’ Vlaamse tongval onvermijdelijk was vertaald als “Hebreeuws? Nee hoor, ik ben honderd procent Belg”.
Ach, je kunt er een jaar lang een blog mee vullen. Dat ga ik niet doen. Voor wie er het fijne van wil weten, op internet zijn tal van samenvattingen te vinden. Wie het nog fijner wil weten schaft natuurlijk gewoon per omgaande de DVD van de TV-serie aan. En het allerfijnst zou zijn als weer een ander getalenteerd gezelschap dit stuk over niet al te lange tijd weer op de planken brengt, want TGA is er, terecht gelauwerd en bekroond, nu toch echt mee opgehouden.